VAKnieuws 2019

Kinderalimentatie: gevolgtrekking uit het niet overleggen van relevante financiële stukken

Nr: 19179 Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 14-11-2019 ECLI:NL:GHARL:2019:9851 Jurisprudentie Geschilbeslechting Alimentatie 1:404 BW

Rechtsvraag

Heeft de rechtbank terecht bijdragen kinderalimentatie vastgesteld gezien hetgeen de man (niet) aan financiële stukken heeft overgelegd?

Overweging

Naar het oordeel van het hof heeft de man veel onduidelijkheid laten bestaan over het financiële reilen en zeilen van zijn ondernemingen en over zijn inkomsten uit deze ondernemingen. Het hof is met de vrouw van oordeel dat de door de man gestelde inkomsten niet passen bij de (woon)lasten die hij voldoet terwijl de man ook anderszins niet duidelijk heeft gemaakt waar hij en zijn partner dan voor het overige financieel van rond komen. Mede gelet op de gemotiveerde betwisting door de vrouw (...) had het op de weg van de man gelegen om alle relevante stukken tijdig en voorzien van een deugdelijke toelichting in het geding te brengen en op een begrijpelijke en inzichtelijke wijze openheid van zaken te geven met betrekking tot zijn financiële positie en zijn daaruit voortkomende draagkracht. De man is hier ernstig in te kort geschoten. Het hof kan de draagkracht van de man als gevolg daarvan niet vaststellen. Het hof zal daarom de bestreden beschikking wat betreft de bijdragen in de kosten van de kinderen vernietigen. De overige stellingen en weren terzake de bijdrage voor de kinderen kunnen onbesproken blijven.

Cursussen binnenkort:

Lees verder
 

Inzet van camera's in de ontbindinsprocedure gerechtvaardigd?

Nr: 19190 Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 14-11-2019 ECLI:NL:GHSHE:2019:4092 Jurisprudentie Geschilbeslechting Arbeidsprocesrecht 7:669 BW, 7:671b BW

Rechtsvraag

Is camerabewijs dat onrechtmatig verkregen is wel toelaatbaar in een ontbindingsprocedure?

Overweging

Afgezien van het voorgaande overweegt het hof nog dat niet als algemene regel geldt dat de rechter geen acht mag slaan op onrechtmatig verkregen bewijsmateriaal. In beginsel wegen het algemene maatschappelijke belang dat de waarheid aan het licht komt, alsmede het belang dat partijen erbij hebben hun stellingen in rechte aannemelijk te kunnen maken, zwaarder dan het belang van uitsluiting van bewijs.

Slechts indien sprake is van bijkomende omstandigheden, is uitsluiting van dat bewijs gerechtvaardigd (zie HR 18 april 2014, ECLI:NL:HR:2014:942). Dergelijke ‘bijkomende omstandigheden’ zijn niet gesteld

Lees verder

Al onze cursussen

Centrum Permanente Educatie biedt hoogwaardige juridische cursussen, afgestemd op de praktijk en verzorgd met enthousiasme en expertise.

Bekijken
 

Doorwerking van grondrechten in de arbeidsverhouding

Nr: 19188 Hoge Raad der Nederlanden, 22-11-2019 ECLI:NL:HR:2019:1834 Jurisprudentie Rechtsontwikkeling Arbeidsovereenkomstenrecht 7 611 BW

Rechtsvraag

Op welke wijze werken grondrechten door in de arbeidsverhouding werkgever en werknemer?

Overweging

Anders dan de gemachtigde van [de werknemer] voorts heeft betoogd, kan uit de omstandigheid dat in art. 1.3 en 1.16 lid 1 Streg geen belangen worden genoemd die corresponderen met de in art. 8 lid 2 EVRM genoemde belangen, niet worden afgeleid dat een beperking van de in art. 1.3 en 1.16 lid 1 Streg genoemde rechten minder snel is toegestaan dan een beperking van de in art. 8 lid 1 EVRM genoemde rechten. Integendeel. Art. 8 lid 2 EVRM eist niet alleen dat de beperking bij de wet is voorzien (hetgeen wellicht onder omstandigheden minder streng kan zijn dan “bij of krachtens landsverordening te stellen” als vermeld in de Staatsregeling), maar ook dat de beperking bepaalde belangen dient, en het is in dat opzicht dus strenger dan de Staatsregeling.”

Vervolgens heeft het hof, in verband met de genoemde bepalingen van de Staatsregeling van Aruba en art. 8 EVRM, en onder verwijzing naar HR 14 september 2007, ECLI:NL:HR:2007:BA5802 (Hyatt), overwogen dat het antidrugsbeleid en anti-alcoholbeleid van Hyatt in zoverre tot een inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van haar werknemers leidt, dat het gebruik van alcohol of drugs in de privétijd (gedurende enige tijd voor aanvang van de werktijd) niet mogelijk is zonder het risico van een ontslag op staande voet. Het heeft onderzocht of deze inbreuk gerechtvaardigd is, doordat zij een legitiem doel dient en een geschikt middel is om dat doel te bereiken (het noodzakelijkheidscriterium). Voorts heeft het hof onderzocht of de inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van de werknemer evenredig is in verhouding tot het belang van de werkgever bij het bereiken van het beoogde doel (het proportionaliteitscriterium), en of de werkgever dat doel redelijkerwijs op een minder ingrijpende wijze kon bereiken (het subsidiariteitscriterium).

Deze vragen heeft het hof in bevestigende zin beantwoord.

Lees verder
 

Kan de zorgplicht ook geschonden zijn zonder overtreding?

Nr: 19189 Hoge Raad der Nederlanden, 22-11-2019 ECLI:NL:PHR:2019:717 Jurisprudentie Rechtsontwikkeling Arbeidsomstandigheden 7 658 BW

Rechtsvraag

Kan de zorgplicht ook geschonden zijn ondanks het feit dat de Arbeidsinspectie geen overtreding heeft vastgesteld?

Overweging

De klacht onder III A berust op de onjuiste rechtsopvatting dat de omstandigheid dat de Arbeidsinspectie geen overtreding heeft vastgesteld, betekent dat de werkgever zijn zorgplicht ex. art. 7:658 BW heeft nageleefd en moet reeds daarom falen. Papyrus verwijst ter onderbouwing van haar standpunt naar het arrest Maatzorg/ […].27 Daarin is overwogen dat de omvang van de zorgplicht in de eerste plaats en in elk geval wordt bepaald door hetgeen op grond van de regelgeving op het terrein van de arbeidsomstandigheden van de werkgever wordt gevergd.28 De publiekrechtelijke veiligheidsnormen gelden als gezegd als ondergrens (zie hiervoor, 3.3).

Heeft de werkgever verplichtingen die krachtens de Arbeidsomstandighedenwet en andere publiekrechtelijke regelingen ter zake van arbeidsomstandigheden geschonden, dan is de werkgever in beginsel aansprakelijk voor de letselschade die de werknemer daardoor lijdt.29 Dat betekent uiteraard niet dat a contrario de werkgever zijn zorgplicht zonder meer heeft nageleefd als geen overtreding van de Arbeidsomstandighedenwet is vastgesteld

Cursussen binnenkort:

5

De zieke werknemer

11-11-2025
Lees verder
 

Alimentatie: behoeftebepaling kind bij niet-samenwoners in klare taal

Nr: 19182 Rechtbank Midden-Nederland, 26-11-2019 ECLI:NL:RBMNE:2019:5547 Jurisprudentie Geschilbeslechting Alimentatie 1:404 BW

Rechtsvraag

Wat is het bedrag aan kinderalimentatie dat de man aan de vrouw moet betalen?

Overweging

Voor het bepalen van de hoogte van de door de man aan de vrouw te betalen kinderalimentatie, moet de rechtbank vaststellen wat de minderjarige nodig heeft. Dit wordt ook wel de ‘behoefte’ van het kind genoemd. De rechtbank berekent de behoefte van de minderjarige op € 204,- per maand. De rechtbank heeft dat als volgt berekend. 

Normaal gesproken wordt voor de behoefte van een kind gekeken naar wat de ouders te besteden hadden toen zij nog samen leefden. Nu partijen niet hebben samengewoond kan dit niet als uitgangspunt worden genomen voor de berekening van de behoefte van de minderjarige. In deze gevallen wordt de behoefte berekend aan de hand van het bedrag dat de vrouw te besteden zou hebben (ook wel het netto besteedbaar inkomen) in de situatie dat de minderjarige bij haar opgroeit en het netto besteedbaar inkomen van de man in de situatie dat zij bij hem opgroeit. Daarbij wordt ook rekening gehouden met een mogelijke aanspraak op kindgebonden budget. Het gemiddelde van deze behoeftes vormt vervolgens de behoefte van de minderjarige. 

Partijen zijn het niet eens over het inkomen van partijen waarmee gerekend moet worden. De vrouw vindt dat moet worden gerekend met het inkomen van partijen uit het geboortejaar van de minderjarige, 2017. De man vindt dat moet worden gerekend met de meest recente gegevens. De rechtbank zal voor de bepaling van de behoefte aansluiten bij 2019, omdat de kinderalimentatie in dit jaar wordt vastgesteld. Dit inkomen sluit het beste aan bij waar de minderjarige aan gewend is geraakt.

Voor de berekening van de behoefte van de minderjarige in de situatie bij de man gaat de rechtbank uit van de winst uit zijn onderneming uit 2018. Dit omdat de winst voor 2019 niet bekend is. De vrouw heeft op de zitting gesteld dat het inkomen van de man in 2018 

€ 34.441,- was. De man heeft dit niet betwist, zodat de rechtbank van dit inkomen uit zal gaan. Op basis van dit inkomen en uitgaande van de situatie dat de minderjarige bij de man ingeschreven zou staan, berekent de rechtbank het netto besteedbaar inkomen van de man op € 2.656,- per maand. Aan de hand van de tabellen ‘kosten kinderen 2019’ van het Nibud komt de rechtbank uit op een behoefte van € 328,- per maand in de situatie bij de man. 

Voor de berekening van de behoefte van de minderjarige in de situatie bij de vrouw gaat de rechtbank uit van een Wajong-uitkering van € 1.144,92 bruto per maand. De vrouw ontvangt verder geen kindgebonden budget omdat zij bij haar moeder woont. Dit leidt tot een netto besteedbaar inkomen van € 990,- per maand. Aan de hand van de tabellen ‘kosten kinderen 2019’ van het Nibud komt de rechtbank uit op een behoefte van € 79,- per maand in de situatie bij de vrouw. 

Uit het voorgaande volgt dat de behoefte van de minderjarige bij de man € 328,- per maand bedraagt en bij de vrouw € 79,- per maand. Uitgaande van het gemiddelde stelt de rechtbank de behoefte van de minderjarige in 2019 vast op € 204,- per maand. 

Cursussen binnenkort:

Lees verder
 

81 RO: geen vervangende toestemming voor inschrijving op school nabij verzoekende ouder

Nr: 19185 Hoge Raad der Nederlanden, 13-12-2019 ECLI:NL:PHR:2019:1179 Jurisprudentie Geschilbeslechting Gezag en omgang 81 RO, 1:253a BW

Rechtsvraag

Heeft het hof terecht het oordeel van de rechtbank kunnen overnemen dat de schoolkeuze van partijen moet worden gevolgd die zij hebben gemaakt toen zij nog bij elkaar waren, ook al zijn zij nu uit elkaar?

Overweging

HR: verwerping beroep op grond van art. 81 lid 1 RO.

A-G: Bij de beoordeling stel ik voorop dat het bestreden oordeel sterk is verweven met een aan het hof voorbehouden waardering van de feiten en omstandigheden. Het kennelijke betoog van de klacht dat voor het oordeel van het hof (mede)bepalend is geweest dat partijen de schoolkeuze ten tijde van hun samenwoning reeds hadden gemaakt, mist feitelijke grondslag. Het woord “Bovendien” in de bestreden passage vormt hiervoor reeds een aanwijzing. Uit de bestreden overweging kan niet anders worden afgeleid dan dat een belangrijke, zo niet beslissende factor voor het oordeel van het hof is geweest het feit dat de minderjarige ten tijde van het geven van de bestreden beschikking reeds een aantal maanden op basisschool  [B]  zat, dat zij op deze school is gewend, dat niet is gebleken dat zij daar niet op haar plaats is en zij daar al haar vriendjes heeft. Dit was ten opzichte van de situatie ten tijde van de beschikking van de rechtbank een nieuw gegeven; de minderjarige ging toen immers nog niet naar school. Het betoog dat handhaving van de  status quo  meebrengt dat de minderjarige wordt belemmerd in het creëren van een sociaal netwerk miskent naar mijn mening dat kinderen - door de week en in het weekend - een sociaal netwerk langs verschillende wegen kunnen opbouwen, zowel op en in verband met school (klasgenoten) als daarbuiten, zoals buurtkinderen in beide woonplaatsen die naar een andere school gaan.

Cursussen binnenkort:

Lees verder
 

Bopz: bij combinatie verstandelijke beperking en psychiatrische problematiek verklaring van psychiater nodig

Nr: 19186 Hoge Raad der Nederlanden, 13-12-2019 ECLI:NL:HR:2019:1961 Jurisprudentie Geschilbeslechting Bopz 15, 16 Wet Bopz

Rechtsvraag

Heeft de rechtbank een machtiging kunnen afgeven op grond van een geneeskundige verklaring van een arts verstandelijk gehandicapten nu er ook sprake is van psychiatrische problematiek?

Overweging

Nee. De rechtbank heeft overwogen dat zij zich, gelet op de geneeskundige verklaring en hetgeen ter zitting naar voren is gebracht, “voldoende ingelicht [acht] omtrent de aard van de stoornis” en heeft kennelijk geoordeeld dat kon worden volstaan met een onderzoek door een arts voor verstandelijk gehandicapten omdat de verstandelijke handicap in de geneeskundige verklaring als belangrijkste diagnose is vermeld. Dit oordeel geeft blijk van een onjuiste rechtsopvatting. Volgens vaste rechtspraak kan in geval van een gecombineerde diagnose zoals in deze zaak aan de orde, niet worden volstaan met een verklaring van een arts voor verstandelijk gehandicapten, maar is (mede) een verklaring van een psychiater vereist. Dit is niet anders wanneer de verstandelijke handicap de “belangrijkste diagnose” is. De klacht is dus terecht voorgesteld.

Lees verder
 

81 RO: motivering afwijzing verzoek om horen psychiater

Nr: 19187 Hoge Raad der Nederlanden, 13-12-2019 ECLI:NL:HR:2019:1936 Jurisprudentie Geschilbeslechting Bopz 81 RO, 8 Wet Bopz

Rechtsvraag

Heeft de rechtbank terecht het verzoek van de advocaat van betrokkene afgewezen om de psychiater die het onderzoek heeft verricht te horen?

Overweging

HR: verwerping beroep op grond van art. 81 lid 1 RO.

A-G: De rechtbank wijst erop dat het aan de rechter is om de afweging te maken die leidt tot de beslissing over het inleidende verzoek van de officier van justitie. Dat is waar: de rechter beslist zélf of aan alle vereisten van art. 2 Wet Bopz is voldaan en is daarbij niet gebonden aan de gevolgtrekkingen van de psychiater in de geneeskundige verklaring. In de redenering van de rechtbank blijkt uit de overgelegde geneeskundige verklaring al, wat het antwoord van de rapporterende psychiater op de vragen van de advocaat is, hoe deze psychiater aan zijn informatie is gekomen en waarop de conclusies van deze psychiater zijn gebaseerd. Wanneer de verweerder (betrokkene of haar advocaat) het niet eens is met in de geneeskundige verklaring daaraan verbonden gevolgtrekkingen, kan zij – in de redenering van de rechtbank – zelf feiten en argumenten aandragen en, desgewenst, aan de rechtbank verzoeken een andere arts dan de rapporterende psychiater als deskundige te benoemen, waarna het aan de rechter is om de beslissing te nemen. 

Op het eerste gezicht is dit een steekhoudende redengeving van de rechtbank. Toch heb ik hierover mijn twijfels. Ook wanneer de rechter zelf zijn eigen gevolgtrekkingen maakt, steunt hij bij het vaststellen en het wegen van de feiten op het door de procespartijen aangeleverde bewijsmateriaal en de verstrekte inlichtingen. Een verweerder kan er daarom belang bij hebben, zijn eigen standpunt en eigen bewijsmateriaal te zetten tegenover het standpunt van de officier van justitie en het door deze bij het inleidend verzoekschrift gevoegde bewijsmateriaal (waaronder de geneeskundige verklaring). Maar dat is niet het enige mogelijke verdedigingsbelang. Een verweerder die het inleidende verzoek wil tegenspreken kan er ook belang bij hebben, onduidelijkheden in de door de officier overgelegde geneeskundige verklaring te laten ophelderen en/of de inhoud van een door de officier overgelegd bewijsstuk te ontzenuwen. Wanneer, zoals in deze zaak, de officier van justitie niet aanwezig is bij de behandeling in eerste aanleg, kunnen betrokkene en haar advocaat niet ter zitting hierover in discussie treden met de officier van justitie. Dan resteert hen niet veel anders dan rechtstreeks opheldering te vragen aan de arts die de geneeskundige verklaring heeft opgesteld.

Lees verder
 
19183

Wijziging in duur partneralimentatie

17-12-2019, bron: Stb. 2019, 283 jo 352
Regelgeving - Alimentatie

Samenvatting

Met ingang van 1 januari 2020 wordt de duur van de partneralimentatieverplichting beperkt tot vijf jaar tenzij het huwelijk van kortere duur is geweest. In dat geval wordt de partneralimentatie beperkt tot de helft van de duur van het huwelijk.

Op deze wetswijziging bestaan drie uitzonderingen:

- Als er kinderen onder de twaalf jaar zijn die uit het huwelijk zijn geboren, eindigt de partneralimentatieplicht niet eerder dan wanneer de kinderen 12 jaar zijn.

- Als het huwelijk langer dan 15 jaar heeft geduurd en de alimentatiegerechtigde minder dan 10 jaar verwijderd is van de AOW-leeftijd eindigt de verplichting maximaal zodra de alimentatiegerechtigde de AOW-leeftijd heeft bereikt.

Als het huwelijk langer dan 15 jaar heeft geduurd en de alimentatiegerechtigde op of voor 1 januari 1970 is geboren én meer dan 10 jaar is verwijderd van de AOW-leeftijd eindigt de verplichting na maximaal 10 jaar.