VAKnieuws 2016

16106

Uitfasering pensioen in eigen beheer

20-09-2016, bron: Kamerstukken II 2016/17, 34555, nrs. 1-3
Regelgeving - Fiscale aspecten

Samenvatting

Op 20 september 2016 is bij de Tweede Kamer een wetsvoorstel ingediend dat strekt tot de uitfasering van het zogenoemde pensioen in eigen beheer voor de directeur-grootaandeelhouder.

De mogelijkheid van opbouw van een pensioen in eigen beheer wordt afgeschaft, gecombineerd met een tijdelijke maatregel die voorziet in de mogelijkheid van een fiscaal gefaciliteerde afkoop van het reeds opgebouwde pensioen in eigen beheer. Het wetsvoorstel voorziet in de voorwaarde dat die partner uitdrukkelijk moet instemmen met de door de dga beoogde beëindiging van het pensioen in eigen beheer. Met deze voorwaarde worden primair de rechten van de partner beschermd terwijl tegelijkertijd wordt zekergesteld dat de partner zich bewust is van de gevolgen van het afstempelen van de pensioenaanspraak, gevolgd door een afkoop of een omzetting in een oudedagsverplichting. Voor het partnerpensioen is in de Wet verevening pensioenrechten bij scheiding reeds geregeld dat een dga hierover geen afspraken kan maken zonder toestemming van de partner.


 

81 RO: ontheffing uit ouderlijk gezag na ruim twee jaar in pleeggezin

Nr: 16110 Hoge Raad der Nederlanden, 23-09-2016 ECLI:NL:PHR:2016:504 Jurisprudentie Geschilbeslechting Gezag en omgang 81 RO, 1:266 BW, 8 EVRM

Rechtsvraag

Heeft het hof terecht geoordeeld dat de ouders uit het ouderlijk gezag zijn ontheven na tweeëneenhalf jaar van uithuisplaatsing?

Overweging

HR: verwerping beroep op grond van art. 81 lid 1 RO.

A-G: Ja, in het onderhavige geval betreft het, naar de vaststelling van het hof, ernstig beschadigde kinderen met bijbehorende bijzondere opvoedingsbehoeften. Onder omstandigheden mag de rechter die over de feiten oordeelt voorrang geven aan het belang van het kind bij een ongestoorde voortgezette hechting in het pleeggezin, zonder onzekerheid over de jaarlijkse verlenging van de ondertoezichtstelling, boven het belang van de ouder bij behoud van het gezag. Naar mate het kind langer in het pleeggezin verblijft, is het meer in het belang van het kind om daar te blijven, nu ingrijpende wijzigingen schadelijk kunnen zijn voor de ontwikkeling van het kind. De belangen van de ouder, in de zin van art. 8 EVRM en art. 3 en 20 IVRK, wegen in dat geval minder zwaar.

Cursussen binnenkort:

Lees verder

Al onze cursussen

Centrum Permanente Educatie biedt hoogwaardige juridische cursussen, afgestemd op de praktijk en verzorgd met enthousiasme en expertise.

Bekijken
 

Verzoek om gezamenlijk gezag kan onder omstandigheiden enkel worden ingediend door niet-gezaghebbende

Nr: 16117 Rechtbank Oost-Brabant, 23-09-2016 ECLI:NL:RBOBR:2016:5819 Jurisprudentie Geschilbeslechting Gezag en omgang 1:253t BW, 6, 8 EVRM

Rechtsvraag

Leidt het wettelijke vereiste dat een verzoek om gezamenlijk gezag gezamenlijk met de gezagouder dient te worden ingediend tot een ontoelaatbare inmenging oplevert in het family life dat door het EVRM wordt beschermd?

Overweging

In dit geval wel. De rechtbank is van oordeel dat in deze zaak voorbijgegaan moet worden aan het formele wettelijke vereiste dat het verzoek om de man gezamenlijk met de vrouw te belasten over minderjarige Y door partijen gezamenlijk moet worden gedaan en verklaart de man ontvankelijk in zijn verzoek.

Ook al staat onbetwist vast dat de man niet in een familierechtelijke betrekking tot minderjarige Y staat, is tussen hen wel sprake van ‘familiy life’ zoals bedoeld in artikel 8 EVRM. Dit blijkt onder meer uit de volgende omstandigheden dat de man de minderjarige sinds hij een jaar was mede heeft opgevoed, de geslachtsnaam is gewijzigd in die van de man, de minderjarige tot voor kort niet anders heeft gedacht dan dat de man zijn biologische vader was, en dat partijen in hun huwelijk, echtscheiding en co-ouderschapsplan geen onderscheid hebben willen maken tussen de beide minderjarigen.

De uit artikel 1:253t BW voortvloeiende regel dat alleen op gezamenlijk verzoek het gezamenlijk gezag kan worden toegekend is naar het oordeel van de rechtbank in dit geval een ongeoorloofde beperking van het door artikel 6, lid 1 EVRM gegarandeerde recht van de man op toegang tot de rechter ter vaststelling van het aan artikel 8, lid 1 EVRM ontleende (burger-)recht op 'eerbiediging van het recht op een gezinsleven'.

Cursussen binnenkort:

Lees verder
 

IPR: prorogatie aan de echtscheidingsrechter internationaal aanvaard

Nr: 16107 Hoge Raad der Nederlanden, 28-09-2016 ECLI:NL:HR:2016:2184 Jurisprudentie Rechtseenheid IPR
Procesrecht
Brussel IIbis, Haags Kinderbeschermingsverdrag 1996

Rechtsvraag

Is prorogatie aan de echtscheidingsrechter een naar internationale normen algemeen aanvaardbare bevoegdheidsgrond?

Overweging

Ja, nu zowel de Verordening Brussel IIbis, als het Haags Kinderbeschermingsverdrag 1996 de bevoegdheid van de echtscheidingsrechter voor procedures betreffende de ouderlijke verantwoordelijkheid op grond van prorogatie door de ouders erkent, mits een van de ouders in het betrokken land zijn gewone verblijfplaats heeft en ouderlijke verantwoordelijkheid over het kind heeft en het belang van het kind ermee is gediend, moet prorogatie onder deze voorwaarden worden aangemerkt als een bevoegdheidsgrond die naar internationale normen algemeen aanvaardbaar is.

Cursussen binnenkort:

Lees verder
 

Prejudiciële antwoorden kindgebonden budget en effect op regeling voor 1 januari 2015

Nr: 16111 Hoge Raad der Nederlanden, 30-09-2016 ECLI:NL:HR:2016:2229 Jurisprudentie Rechtseenheid Alimentatie
Fiscale aspecten
1:397 BW, 1:404 BW

Rechtsvraag

Heeft het hof het kindgebonden budget terecht in aanmerking genomen bij het bepalen van de behoefte van de kinderen of had het in aanmerking genomen dienen te worden bij de berekening van de draagkracht van de verzorgende ouder?

Overweging

Bij de vaststelling van de door de ouders verschuldigde onderhoudsbijdrage voor hun minderjarige kinderen dienen het kindgebonden budget en de daarvan deel uitmakende alleenstaande ouderkop niet in aanmerking te worden genomen bij de bepaling van de behoefte van het kind, maar bij de berekening van de draagkracht van de ouder die het kindgebonden budget ontvangt. Dit oordeel van de Hoge Raad van 9 oktober 2015, ECLI:NL:HR:2015:3011, NJ 2015/465 heeft niet alleen betrekking op de regeling van het kindgebonden budget met alleenstaande ouderkop zoals deze geldt sinds de inwerkingtreding op 1 januari 2015 van de Wet Hervorming Kindregelingen, maar ook op de regeling van het kindgebonden budget zoals die vóór 1 januari 2015 gold.

Lees verder
 

81 RO, erfrecht: dagvaardings- of verzoekschriftprocedure?

Nr: 16112 Hoge Raad der Nederlanden, 30-09-2016 ECLI:NL:PHR:2016:522 Jurisprudentie Geschilbeslechting Erfrecht
Procesrecht
81 RO, 4:15 BW, 69 Rv

Rechtsvraag

Heeft het hof miskend dat art. 4:15 lid 2 BW onmiddellijke werking heeft, en had de voorgeschreven verzoekschriftenprocedure gevolgd moeten worden?

Overweging

HR: verwerping beroep op grond van art. 81 lid 1 RO.

A-G: Nee, de wettelijke verdeling van art. 4:13 BW werkt slechts indien de nalatenschap is opengevallen na de inwerkingtreding van het nieuwe erfrecht. Dit heeft in beginsel tot gevolg dat ook een vraag omtrent de toepassing van de wettelijke verdeling, zoals die is geregeld in art. 4:15 BW, pas relevant kan zijn indien de nalatenschap is opengevallen na de inwerkingtreding van het nieuwe erfrecht. Dat doet zich hier niet voor, zodat art. 4:15 BW niet van toepassing is en de daar voorgeschreven verzoekschriftprocedure in beginsel niet gevolgd kan worden.
In de lagere rechtspraak is aan de orde gekomen dat onder omstandigheden art. 4:15 BW ook kan worden toegepast op een ouderlijke boedelverdeling die is opengevallen vóór 1 januari 2003. In de betreffende procedure bij de rechtbank Alkmaar hadden verzoekers hun verzoek echter expliciet gebaseerd op art. 4:15 BW. In de onderhavige procedure is dat níet het geval.

Lees verder
 

Behoeftigheid van jongmeerderjarigen is niet relevant voor onderhoudsplicht ouders

Nr: 16113 Hoge Raad der Nederlanden, 30-09-2016 ECLI:NL:HR:2016:2234 Jurisprudentie Geschilbeslechting Alimentatie 1:392 lid 2 BW, 1:395a BW

Rechtsvraag

Heeft het hof, voor zover het heeft bedoeld te oordelen dat de jongmeerderjarige vanaf juli 2015 niet (meer) behoeftig is, miskend dat op grond van art. 1:392 lid 2 BW behoeftigheid van jongmeerderjarigen niet is vereist?

Overweging

Ja. Het hof heeft geoordeeld over de behoeftigheid van de jongmeerderjarige. Op grond van art. 1:392 lid 2 BW in verbinding met art. 1:395a BW speelt de behoeftigheid van de jongmeerderjarige geen rol bij het vaststellen van de onderhoudsplicht van de ouders. Ouders zijn immers onderhoudsplichtig jegens hun kinderen die jonger zijn dan 21 jaar, ook als die kinderen niet behoeftig zijn doordat zij in hun eigen levensonderhoud zouden kunnen voorzien, bijvoorbeeld door te werken. De klacht is dus gegrond.

Cursussen binnenkort:

Lees verder
 

81 RO: verdeling bewijslast bij geschil over ouderlijk gezag

Nr: 16114 Hoge Raad der Nederlanden, 30-09-2016 ECLI:NL:PHR:2016:550 Jurisprudentie Geschilbeslechting Gezag en omgang
Procesrecht
81 RO, 1:251a lid 1 BW, 1:253c BW, 150 Rv

Rechtsvraag

Heeft het hof miskend dat het in kwesties over ouderlijk gezag gaat om een afweging van de betrokken belangen, waarbij elke partij haar eigen belang moet stellen en aannemelijk moet maken?

Overweging

HR: verwerping beroep op grond van art. 81 lid 1 RO.

A-G: Nee. In de aangevallen overweging heeft het hof tot uitgangspunt genomen dat een gezamenlijk gezag van beide ouders in het belang van de kinderen dient te worden geacht. Het hof acht een eenhoofdig gezag alleen noodzakelijk indien het klem-criterium van toepassing is (het bepaalde onder a) of om een andere reden in het belang van het kind noodzakelijk moet worden geacht dat de ouders niet gezamenlijk het gezag uitoefenen (het bepaalde onder b). Dat oordeel geeft niet blijk van een onjuiste rechtsopvatting. In de onderhavige zaak is de moeder degene die zich op de uitzondering onder a en/of onder b heeft beroepen. Het hof heeft daarom mogen oordelen dat op haar de plicht rust om deze stelling te onderbouwen en, bij tegenspraak, aannemelijk te maken. De stelling van de moeder was niet onweersproken.

Cursussen binnenkort:

Lees verder
 

80a RO, bopz: mate van motivering omtrent vrijwilligheid

Nr: 16115 Hoge Raad der Nederlanden, 30-09-2016 ECLI:NL:PHR:2016:913 Jurisprudentie Geschilbeslechting Bopz 80a lid 1 RO, 15 Wet bopz

Rechtsvraag

Heeft de rechtbank ten onrechte het verweer verworpen dat de gevraagde machtiging niet mag worden verleend omdat betrokkene bereid is vrijwillig in het psychiatrisch ziekenhuis te verblijven?

Overweging

HR: niet-ontvankelijk op grond van art. 80a lid 1 RO.

A-G: De rechtbank mag volstaan met een summiere motivering – d.w.z. met een verwijzing naar gedingstukken en de tijdens de mondelinge behandeling verkregen informatie − indien deze voldoende sprekend zijn om voor de lezer duidelijk te maken op welke grond de rechtbank het verweer heeft verworpen. In dit geval is door of namens betrokkene niet betwist dat een serieuze kans op een terugval bestaat. De discussie in eerste aanleg ging over de vraag of betrokkene meer gemotiveerd is wanneer hij vrijwillig in het ziekenhuis zou verblijven dan bij een onvrijwillig verblijf. Het is niet onbegrijpelijk dat de rechtbank op dit punt zich bij het oordeel van de behandelend psychiater heeft aangesloten; nadere motivering was daarvoor niet nodig.

Lees verder
 
16116

Initiatiefnota 'Het Nederlandse huwelijksrecht discrimineert niet'

05-10-2016, bron: Kamerstukken II 2016/17, 34565, nr. 1 en 2
Regelgeving - Echtscheiding
Huwelijksvermogensrecht

Samenvatting

Op 5 oktober 2016 heeft Tweedekamerlid Van Wijngaarden (VVD) een initiatiefnota ingediend waarmee hij het gegeven dat echtgenoten gelijkwaardig aan elkaar zijn, wil versterken aan de hand van vijf beleidsvoorstellen. Zijn voorstellen bestaan uit het volgende:

- Intensivering van de handhaving van art. 1:68 BW (eerst burgerlijk huwelijk, dan godsdienstig huwelijk) en 449 Sr (strafbaarheid inzake 1:68 BW).

- Uitbreiding van de reikwijdte van het al bestaande artikel 449 Wetboek van Strafrecht van slechts de «bedienaar van een godsdienst» naar eenieder die direct en uit vrije wil betrokken is bij het sluiten van een illegaal (religieus) huwelijk.

- Vereenvoudiging en digitalisering van de aangifte om te voorkomen dat vrouwen drie keer aangifte moeten doen.

- Instellen van een speciale telefonische politie-hulplijn komen voor vrouwen die slachtoffer zijn van huwelijks -gevangenschap, -dwang, -verkrachting en -achterlating.

- Nederlandse vrouwen die in het buitenland slachtoffer worden van huwelijksdwang moeten, naar Brits voorbeeld, de hulp krijgen van een team dat vanuit Buitenlandse Zaken wereldwijd vrouwen te hulp kan schieten.


 

Geen uithuisplaatsing in vrijwillig kader, moment van toepassing

Nr: 16122 Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 06-10-2016 ECLI:NL:GHARL:2016:8083 Jurisprudentie Geschilbeslechting Jeugdrecht 1:265a BW, 28 Overgangswet nieuw BW

Rechtsvraag

Heeft de rechtbank de machtigingen uithuisplaatsing terecht verlengd of hadden ze moeten worden afgewezen omdat plaatsing in een vrijwillig kader kan geschieden, zoals de vader betoogt?

Overweging

Ja, op grond van artikel 1:265a BW zoals dat met ingang van 1 januari 2015 luidt, geschiedt plaatsing van een minderjarige die onder toezicht is gesteld, gedurende dag en nacht buiten het gezin uitsluitend met een machtiging tot uithuisplaatsing. Ingevolge artikel 28, lid 2 sub b, van de Overgangswet nieuw BW geldt voor de uithuisplaatsing van een minderjarige die voor die datum onder toezicht is gesteld het vereiste van artikel 1:265a BW pas vanaf het moment dat de ondertoezichtstelling voor het eerst wordt verlengd. Bij beschikking van 1 mei 2015 is de ondertoezichtstelling verlengd, zodat het vereiste van 1:265a BW van toepassing is. Het hof is derhalve met de gecertificeerde instelling van oordeel dat plaatsing van de kinderen in het vrijwillige kader in het onderhavige geval niet mogelijk is.

Cursussen binnenkort:

Lees verder
 

Gezamenlijk gezag ondanks slechte verstandhouding en geen communicatie

Nr: 16119 Gerechtshof Den Haag, 12-10-2016 ECLI:NL:GHDHA:2016:3126 Jurisprudentie Geschilbeslechting Gezag en omgang 1:253n BW, 1:251a BW

Rechtsvraag

Heeft de rechtbank de moeder terecht met het eenhoofdig gezag belast vanwege een ernstig verstoorde verstandhouding?

Overweging

Nee, uit de stukken en het verhandelde ter zitting is gebleken dat er geen communicatie plaatsvindt tussen de vader en de moeder. Niet voldoende onderbouwd gesteld noch gebleken is echter dat bij belangrijke beslissingen, bijvoorbeeld bij de schoolkeuze van de minderjarigen, het aanvragen van een paspoort of identiteitskaart of bij noodzakelijke medische (be)handelingen de besluitvorming door de vader wordt belemmerd. Dat de vader heeft geweigerd voor een therapie van minderjarige bij de kinderpsycholoog te tekenen, zoals de moeder heeft betoogd, heeft de vader tegenover de raad weersproken en blijkt ook niet uit de stukken.

Het hof is dan ook van oordeel dat er onvoldoende gronden aanwezig zijn om het gezamenlijk gezag te beëindigen. Het hof acht de (communicatie-) problemen tussen de vader en de moeder niet zodanig ernstig dat het gevaar bestaat dat na herstel van het gezamenlijk gezag de minderjarigen klem of verloren zullen raken tussen de vader en de moeder. Evenmin zijn andere gronden aanwezig die meebrengen dat het in het belang van de minderjarigen noodzakelijk is dat het eenhoofdig gezag aan de moeder moet worden toegewezen.

Cursussen binnenkort:

Lees verder