VAKnieuws 2018
Havenbedrijf mag arbeidsvoorwaarden eenzijdig wijzigen door intrekking toestemming nevenwerk voor watertaxiRechtsvraagIs het Havenbedrijf gerechtigd tot een eenzijdige wijziging van de arbeidsvoorwaarden door de eerder aan de schippers verleende toestemming voor het verrichten van nevenwerkzaamheden ten behoeve van de Watertaxi in te trekken en zo ja of er dan aanleiding bestaat voor het bieden van een overgangstermijn dan wel een financiële compensatie? OverwegingNaar het oordeel van de kantonrechter heeft het Havenbedrijf terecht gesteld dat zij gerechtigd is de toestemming tot het verrichten van de nevenwerkzaamheden ten behoeve van de Watertaxi eenzijdig in te trekken. Met name de regeling die is neergelegd in de Bedrijfsregeling (sub 2.6.) biedt de werkgever de mogelijkheid om terug te komen op een eenmaal verleende toestemming voor het verrichten van nevenwerkzaamheden, wanneer de omstandigheden daar aanleiding toe geven. Die Bedrijfsregeling vermeldt immers met zoveel woorden dat de nevenactiviteiten een vast onderdeel vormen van de functioneringsgesprekken ‘ voor wat betreft de mogelijke weerslag op het vervullen van de functie binnen DHMR’. Tevens is daarin opgenomen ‘ het management kan op deze manier vinger aan de pols houden en in voorkomend geval tijdig passende maatregelen treffen’. Die regeling impliceert dat het Havenbedrijf gerechtigd is om terug te komen op een eerder verleende toestemming voor het verrichten van bepaalde nevenwerkzaamheden. Zou het Havenbedrijf die mogelijkheid niet hebben, dan zou het volstrekt zinledig zijn om een en ander tijdens het functioneringsgesprek aan de orde te stellen. Dan valt bovendien niet in te zien hoe het Havenbedrijf ‘vinger aan de pols’ zou kunnen houden. De beoordeling of in een concrete situatie sprake is van een zodanige wijziging van de omstandigheden dat het Havenbedrijf gerechtigd is terug te komen op een eerder verleende toestemming voor het verrichten van nevenwerkzaamheden dient naar het oordeel van de kantonrechter geplaatst te worden in de sleutel van artikel 6:248 lid 2 BW. Derhalve dient in casu beoordeeld te worden of aan de zijde van het Havenbedrijf sprake is van een zodanige wijziging van omstandigheden dat het verlangen van de Schippers om de toestemming tot het verrichten van de nevenwerkzaamheden bij de Watertaxi te continueren naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is. Al onze cursussenCentrum Permanente Educatie biedt hoogwaardige juridische cursussen, afgestemd op de praktijk en verzorgd met enthousiasme en expertise. Bekijken |
|
Conclusie A-G over beroepsaansprakelijkheid notaris bij afwikkeling erfenisRechtsvraagHeeft het hof terecht geoordeeld dat de aansprakelijkheid van de notaris is komen te vervallen doordat de echtgenote van erflater een vaststellingsovereenkomst met de kinderen heeft gesloten zonder de notaris daarin te betrekken? OverwegingA-G: Nee, nadere motivering nodig. Het hof heeft het door de notaris c.s. aan de echtgenote tegengeworpen gedrag niet kenbaar betrokken in de rov. 33-58 waarin het hof oordeelt over de onrechtmatigheid van het handelen van de notaris, maar komt in rov. 58 wel tot de slotsom dat de notaris jegens (curs. A-G) de echtgenote een zorgvuldigheidsnorm heeft overschreden. Wellicht kan hieruit worden afgeleid dat het hof van oordeel is dat aan het relativiteitsvereiste is voldaan. Ik constateer verder dat het hof in rov. 59 het relativiteitsverweer noemt en dat het hof rov. 61 aanvangt met het oordeel dat de echtgenote hoogst onzorgvuldig heeft gehandeld door een vaststellingsovereenkomst te sluiten zonder de notaris daarbij te betrekken. Aan de andere kant heeft het hof zijn oordelen in de rov. 59-62 onder de noemer “Eigen gedrag van [de echtgenote] en billijkheidscorrectie” geplaatst en wordt in rov. 61 overwogen dat de echtgenote in het kader van de redelijkheid en billijkheid een schadebeperkingsplicht jegens de notaris c.s. heeft, hetgeen zou kunnen duiden op toepassing van art. 6:101 BW. Nu een duidelijk beroep is gedaan op het relativiteitsvereiste, de rechter zijn oordeel daaromtrent zorgvuldig moet motiveren en uit het arrest niet valt op te maken op welke grond het hof zijn oordeel in rov. 62 heeft gebaseerd dat de schadevergoedingsplicht van de notaris geheel komt te vervallen, meen ik dat de daarop gerichte klachten van het principaal cassatieberoep (o.a. II.3) en van het voorwaardelijk incidenteel cassatieberoep slagen. Cursussen binnenkort: |
|
Conclusie A-G: adoptie en rechtsmacht Nederlandse rechterRechtsvraagHeeft het hof terecht geoordeeld dat het geen rechtsmacht heeft ten aanzien van adoptie van een Braziliaanse minderjarige van een echtpaar dat in Brazilië woont en bestaat uit een Nederlandse man en een Braziliaanse vrouw, en waarbij er al is geadopteerd naar Braziliaans recht? OverwegingHR: verwerping beroep op grond van art. 81 lid 1 RO. A-G: Bij beschikking van 10 augustus 2016 heeft de rechtbank Den Haag, voor zover in cassatie van belang, voor recht verklaard dat de door de Braziliaanse rechter uitgesproken adoptie van de minderjarige voor erkenning in Nederland in aanmerking komt volgens de ongeschreven regels van het commune Nederlandse internationaal privaatrecht zoals die golden voorafgaand aan de inwerkingtreding van de Wet conflictenrecht adoptie (hierna WCAd). 3 Het verzoek om de adoptie van de minderjarige naar Nederlands recht uit te spreken is bij gebrek aan belang afgewezen. Verzoekers zijn van deze beschikking in hoger beroep gekomen bij het hof Den Haag onder aanvoering van twee grieven. De eerste grief hield in dat de rechtbank door tot erkenning van de Braziliaanse adoptie over te gaan, is getreden buiten de grenzen van hetgeen is verzocht, namelijk het uitspreken van de adoptie van de minderjarige naar Nederlands recht. De tweede grief hield in dat verzoekers wel degelijk een zwaarwegend belang hebben bij het verzoek tot adoptie, welk belang is gelegen in het nationaliteitsgevolg. (...) De ambtshalve toepassing van de bepalingen inzake rechtsmacht betekent niet dat de rechter in zijn uitspraak steeds moet motiveren welke bepalingen hij niet heeft toegepast en waarom die toepassing buiten beschouwing is gebleven. De rechter gaat in het Nederlandse procesrecht bij het vaststellen van zijn bevoegdheid immers uit van de stellingen van de eiser in de dagvaarding dan wel in het geval van een verzoekschrift van de stellingen van de verzoeker. In de onderhavige zaak hebben verzoekers in het verzoekschrift in eerste aanleg louter aangevoerd dat de Nederlandse rechter rechtsmacht toekomt op grond van art. 3 Rv. De rechtbank heeft voldoende aanknopingspunten met de Nederlandse rechtssfeer aanwezig geacht om van het verzoek kennis te nemen. De rechtbank heeft de volgende aanknopingspunten genoemd: de Nederlandse nationaliteit van verzoeker, de stelling van verzoekers dat zij zich mogelijk ooit als gezin in Nederland willen vestigen, dat zij al eerder in Nederland hebben gewoond en dat zij in Nederland zijn gehuwd. Het hof heeft in rov. 5 van de bestreden beschikking deze omstandigheden onvoldoende geacht en de stellingen van verzoekers ‘niet redengevend genoeg en bovendien te weinig concreet’ voor het aannemen van rechtsmacht. Zoals gezegd, wordt hierover in cassatie niet geklaagd. Anders dan het middel betoogt, kan van de rechter in het kader van de ambtshalve toepassing van de bepalingen inzake de rechtsmacht van de Nederlandse rechter niet worden verlangd dat hij treedt in allerlei mogelijke scenario’s van de consequenties waartoe een onbevoegdverklaring aanleiding zou kunnen geven. Hierop stuit het middel mijns inziens af. Cursussen binnenkort: |
|
Bopz: arts verstandelijk gehandicapten kan zich niet uitlaten over psychiatrische stoornisRechtsvraagHeeft de rechtbank ten onrechte overwogen dat de geneeskundige verklaring aan de wettelijke vereisten voldoet nu het aan die verklaring ten grondslag liggende onderzoek is verricht door een arts voor verstandelijk gehandicapten, terwijl bij geconstateerde psychiatrische problematiek een psychiater het onderzoek dient over te nemen? OverwegingDe Hoge Raad heeft in zijn beschikking van 1 september 2017, ECLI:NL:HR:2017:2226, in een geval waarin in de geneeskundige verklaring een gecombineerde diagnose was gesteld – in die zaak bestaande in schizofrenie en een verstandelijke beperking – onder meer overwogen “dat aan art. 1 lid 6 Wet Bopz niet de strekking kan worden toegekend dat voor een machtiging tot voortgezet verblijf in een psychiatrisch ziekenhuis kan worden volstaan met een verklaring van een arts verstandelijk gehandicapten indien de diagnose niet is beperkt tot het ‘eigen deskundigheidsterrein’ van die arts, maar tevens het deskundigheidsterrein van de psychiater bestrijkt. In een zodanig geval is mede een verklaring van een psychiater vereist.” (rov. 3.4.3) In het onderhavige geval luidt de diagnose: “stemmingsstoornissen, depressieve periode in engere zin” en “verstandelijke beperking”. De rechtbank heeft in haar overweging omtrent het door de geestelijke stoornis veroorzaakte gevaar beide diagnoses vermeld. In cassatie kan veronderstellenderwijs ervan worden uitgegaan – de rechtbank heeft dit in het midden gelaten – dat de diagnose “stemmingsstoornissen, depressieve periode in engere zin” het ‘eigen deskundigheidsterrein’ van de arts voor verstandelijk gehandicapten te buiten gaat. Het onderdeel is dus gegrond. (zie ook HR 2 november 2018, ECLI:NL:HR:2018:2044) |
|
Vaststelling draagkracht van ondernemer bij partneralimentatieRechtsvraagKan naast salaris ook winst uit onderneming een rol spelen bij draagkrachtberekening? OverwegingBij de beoordeling van het onderdeel wordt vooropgesteld dat bij het vaststellen van de draagkracht van de alimentatieplichtige niet alleen acht dient te worden geslagen op de inkomsten die de alimentatieplichtige zich feitelijk verwerft, maar ook op de inkomsten die hij zich in redelijkheid kan verwerven. In haar verweerschrift in hoger beroep heeft de vrouw gesteld dat de Holding naast de door het hof in aanmerking genomen managementvergoeding van € 45.000,-- huurinkomsten ontving van € 48.000,-- per jaar. Ook heeft zij aangevoerd dat sprake was van extra ruimte voor inkomsten van de man onder meer in de vorm van de winst, extra winst in verband met niet-structurele advieskosten en opnamen rekening-courant. Blijkens het proces-verbaal van de mondelinge behandeling voor het hof is de advocaat van de man ingegaan op de stellingen van de vrouw omtrent de advieskosten en de opnamen rekening-courant. De man heeft zich zowel in eerste aanleg als in hoger beroep onder meer op het standpunt gesteld dat bij het bepalen van zijn draagkracht geen rekening moet worden gehouden met de winst van de Holding, omdat dit aan de orde komt bij de verdeling van het gezamenlijk vermogen van partijen in het kader van de echtscheiding. Uit het oordeel van het hof blijkt noch dat het dit standpunt heeft onderschreven, noch dat het op een andere grond aan de stellingen van de vrouw is voorbijgegaan. Aldus heeft het zijn oordeel ontoereikend gemotiveerd. De klacht is derhalve gegrond. Cursussen binnenkort: |
|
Andere beheerder op vakantiepark is geen overgang van ondernemingRechtsvraagIs sprake van overgang van onderneming bij een wijziging van de beheerder van een vakantiepark en waarbij drie werknemers zijn overgenomen? OverwegingPartijen zijn het erover eens dat de beheeractiviteit die op Resort Duynzicht wordt verricht in eerste instantie een ‘gastheerfunctie’ is. Dat wil zeggen: ontvangst van gasten; beheer van sleutels van de vakantievilla’s; bemensing van de receptie en eerste aanspreekpunt bij vragen en klachten. Ook worden zo nodig kleine reparaties aan de vakantievilla’s verricht. Behoudens de reparatiewerkzaamheden die, zoals de kantonrechter begrijpt, eigenlijk altijd door X werden verricht, kenmerkt de overeenkomst zich door zijn arbeidsintensieve karakter, niet door zijn kapitaalintensieve karakter. De onderneming van Eazzis (en thans Buitenhuis) werd niet zozeer uitgevoerd met gebruikmaking van essentiële materiële activa van Resort Duynzicht, maar zo nodig (en dan slechts in het kader van reparaties) aan de activa van Duynzicht. Voor zover Buitenhuis in de uitvoering van haar beheerovereenkomst gebruik maakt van materialen die voorheen door Eazzis werden gebruikt, heeft Buitenhuis terecht gesteld dat deze materialen onvoldoende onderscheidend vermogen hebben om ze betekenis toe te kennen in de vraag of hier sprake is van behoud van identiteit. Een en ander brengt mee dat geen sprake is van een overgang van onderneming in bovenbedoelde zin, zodat de vorderingen van Eazzis moeten worden afgewezen. Cursussen binnenkort: |
|
Als werknemer supermarktvloer schoongemaakt, als klant uitgegleden: geen schadevergoedingRechtsvraagIs de werkgever aansprakelijk nu verzoekster in de winkel waar zij werkt is uitgegleden na beëindiging van haar werkzaamheden en tijdens het kopen van boodschappen? OverwegingNee. Uit de verklaring van een getuige blijkt zonder twijfel dat het ongeval heeft plaatsgevonden nadat verzoekster haar werkzaamheden voor die dag had beëindigd en terwijl zij boodschappen voor eigen gebruik deed. De enkele omstandigheid dat verzoekster zich op dat moment (nog) op de werkvloer bevond is daartoe onvoldoende. Zij bevond zich op dat moment als klant en niet als werknemer in het filiaal van ALDI. Gezien het bovenstaande is de kantonrechter van oordeel dat het ongeval verzoekster niet is overkomen in de uitoefening van haar werkzaamheden bij de ALDI, zodat geen sprake is van werkgeversaansprakelijkheid aan de zijde van ALDI. Overigens merkt de kantonrechter op dat ook wanneer hij tot het oordeel zou zijn gekomen dat de schade is ontstaan in de uitoefening van de werkzaamheden, hij de vordering op grond van artikel 7:658 BW zou hebben afgewezen. Onder de gegeven omstandigheden is – anders dan verzoekster stelt – van een schending van de zorgplicht geen sprake.
Cursussen binnenkort: |