VAKnieuws
Loonkosten bij arbeidsongeschiktheid wegens letsel door uitgaansgeweld te verhalen op dadersRechtsvraagKan de werkgever onder meer de loonkosten tijdens arbeidsongeschiktheid van werknemer ontstaan door letselschade wegens uitgaansgeweld verhalen op de daders? OverwegingJa. Naar het oordeel van de kantonrechter is in rechte wel in voldoende mate komen vast te staan dat de door gedaagde sub 2 geïnitieerde geweldsorgie, waar gedaagde sub 1 en gedaagde sub 3 zich vrijwel onmiddellijk bij hebben aangesloten, heeft geleid tot zodanig letsel bij werknemer dat die als gevolg daarvan arbeidsongeschikt is geraakt. Het handelen van gedaagde sub 1, gedaagde sub 2 en gedaagde sub 3 was onrechtmatig tegenover werknemer. Gedaagde sub 1, gedaagde sub 2 en gedaagde sub 3 zijn op grond van artikel 6:166 BW hoofdelijk aansprakelijk voor de daaruit voortgevloeide schade, waarbij niet van belang is wie van hen welk letsel heeft toegebracht. Immers is sprake geweest van groeps-handelen. De kans op het toebrengen van schade had ieder van hen behoren te weerhouden van hun gedragingen in groepsverband. De door werkgever gevorderde verklaring voor recht zal dan ook worden uitgesproken. De schadevergoeding die werkgever ingevolge artikel 6:107a lid 2 BW toekomt bestaat uit ten hoogste het door haar aan werknemer betaalde loon gedurende diens arbeidsongeschiktheid en kan niet meer zijn dan het bedrag waarvoor gedaagde sub 1, gedaagde sub 2 en gedaagde sub 3 aansprakelijk zouden zijn wanneer een loondoorbetalingsverplichting ontbreekt, verminderd met de schadevergoeding die zij aan werknemer moeten voldoen. Gedaagde sub 1, gedaagde sub 2 en gedaagde sub 3 betogen in dat verband dat werknemer in de strafrechtelijke procedures niet ontvankelijk is verklaard in de vordering die hij als benadeelde partij heeft ingediend. Voor zover zij daarmee willen zeggen dat naar het oordeel van de strafrechter aan werknemer geen vergoeding toekomt worden zij daarin niet gevolgd. Uit de aantekening van het mondelinge vonnis in de zaken van gedaagde sub 1 en gedaagde sub 3 blijkt dat de kinderrechter oordeelde dat werknemer zijn vordering in een civiele procedure diende aan te brengen en uit het vonnis van de politierechter in de zaak van gedaagde sub 2 blijkt dat aan hem, ten gunste van werknemer, een voorschot van € 750,- op een immateriële schadevergoeding werd opgelegd. In hoger beroep werd deze beslissing vernietigd door het gerechtshof, omdat het hof onvoldoende in staat was om een gewogen beslissing te geven op de door werknemer gestelde schade en daarom oordeelde dat werknemer zijn vordering slechts bij de burgerlijke rechter kon aanbrengen. Van een inhoudelijk oordeel of onherroepelijk geworden beslissing over de door gedaagde sub 1, gedaagde sub 2 en gedaagde sub 3 toegebrachte schade is dan ook geen sprake geweest. Waar verder niet is gesteld of gebleken dat werknemer zijn aanspraken aan de burgerlijke rechter heeft voorgelegd, of dat gedaagde sub 1, gedaagde sub 2 of gedaagde sub 3 buiten rechte enige vergoeding ter compensatie van schade aan werknemer hebben betaald, behoeft bij de vaststelling van de schadevergoedingsplicht daarmee dus geen rekening te worden gehouden. Aldus bestaat de schadevergoedingsplicht op grond van artikel 6:107a lid 2 BW in beginsel uit het nettoloon dat werkgever over de maanden december 2014 tot en met maart 2015 aan werknemer heeft betaald. Daarop strekt in mindering het loon over de uren waarin werknemer in het kader van zijn re-integratie werkzaamheden heeft verricht. Cursussen binnenkort: |
|
Ziekteverzuim en gevolgen voor bedrijfsvoeringRechtsvraagIn hoeverre leidt het regelmatige ziekteverzuim tot onaanvaardbare gevolgen voor de bedrijfsvoering van een landelijk gevestigde werkgeefster? OverwegingWerkgeefster Aldi Best heeft, kort weergegeven, gesteld dat het veelvuldige ziekteverzuim onaanvaardbare gevolgen heeft voor de bedrijfsvoering van Filiaal 74. Er is een onevenredige druk op de overige kaderleden van Filiaal 74 komen te liggen. Volgens Aldi Best bestaat er in de begroting van Filiaal 74 geen ruimte om het kader uit te breiden door een extra personeelslid aan te nemen. De kantonrechter overweegt hierover als volgt. Werkneemster heeft gemotiveerd betwist dat de afwezigheid van werkneemster tot onevenredige druk bij haar collega’s heeft geleid. Het lag daarom op de weg van Aldi Best om dat standpunt nader te onderbouwen. Dat de collega’s van Filiaal 74 hebben moeten overwerken door het verzuim van werkneemster staat weliswaar voldoende vast voor de kantonrechter, maar dat dit door die collega’s zelf wordt ervaren als een onevenredige druk en dat dit ook in Arbo technische zin tot onaanvaardbare constante overbelasting van die collega’s leidt is door Aldi Best verder niet onderbouwd. De kantonrechter gaat daarom voorbij aan de stelling van Aldi Best dat het verzuim van werkneemster leidt tot een onevenredige druk op de overige kaderleden van Filiaal 74. Verder weegt de kantonrechter mee dat grotere werkgevers worden geacht om meer mogelijkheden dan kleinere werkgevers te hebben om bij plotselinge uitval voor vervanging van een werknemer te zorgen, waardoor niet zo snel sprake zal zijn van een verstoring van de bedrijfsvoering of van een onevenredige druk op collega’s in verband met de ziekmeldingen van een werknemer. Gelet op de stukken en het verhandelde ter zitting is het de kantonrechter gebleken dat Aldi Best haar organisatie, met het oog op het beperken van haar kosten, zo heeft ingericht dat de vervanging van een (langdurig) zieke werknemer moet worden opgevangen binnen het eigen filiaal. Van Aldi Best mag echter, zeker gezien haar personeelsomvang en de gelijke aard van de werkzaamheden binnen de filialen, worden verwacht dat zij ook organisatiebreed maatregelen treft om langdurig zieke werknemers te vervangen en dat zij zich bij het zoeken van oplossingen niet beperkt tot louter het betreffende filiaal. Zonder nadere toelichting van de zijde van Aldi Best, die ontbreekt, valt niet in te zien dat Aldi Best geen mogelijkheden heeft om bij uitval van een werknemer op centraal niveau of vanuit andere filialen voor vervanging te zorgen, door bijvoorbeeld een ‘flexibele pool’ op te richten. Op deze manier biedt Aldi Best een structurele oplossing voor het vervangen van (langdurige zieke) werknemers. De kantonrechter is daarom van oordeel dat het frequente en onevenredig hoge ziekteverzuim van de werkneemster niet onaanvaardbaar is voor de bedrijfsvoering van Aldi Best. Cursussen binnenkort:Al onze cursussenCentrum Permanente Educatie biedt hoogwaardige juridische cursussen, afgestemd op de praktijk en verzorgd met enthousiasme en expertise. Bekijken |
|
LoonstopRechtsvraagDient een werkgever voorafgaand te waarschuwen voor het doorvoeren van een loonstop? OverwegingEiser heeft ter onderbouwing van zijn standpunt -dat Kemkens hem eerst een waarschuwing had moeten geven voordat zij tot de loonstop kon overgaan- ter zitting verwezen naar het arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 18 april 2017, ECLI:GHARL:2017:3316. De kantonrechter volgt dit standpunt echter niet . Artikel 7:629 lid 7 BW luidt als volgt: “De werkgever kan geen beroep meer doen op enige grond het loon geheel of gedeeltelijk niet te betalen of de betaling daarvan op te schorten, indien hij de werknemer daarvan geen kennis heeft gegeven onverwijld nadat bij hem het vermoeden van het bestaan daarvan is gerezen of redelijkerwijs had behoren te rijzen.” Uit dit wetsartikel, noch uit de kamerstukken waar het gerechtshof in het arrest naar verwijst, volgt dat de werkgever de werknemer eerst behoort te waarschuwen dat het geen gevolg geven aan een oproep, tot stopzetten van het loon zal leiden. |
|
Beperking duur ondertoezichtstelling omdat geen gezinsvoogd beschikbaar isRechtsvraagDient de ondertoezichtstelling verlengd te worden nu er geen gezinsvoogd bij de GI beschikbaar is? OverwegingDe vier omstandigheden, de ontbrekende contactregeling, de gevolgen daarvan voor de identiteitsontwikkeling van het kind, het ontbreken van hulpverlening voor het kind in het kader van traumaverwerking en het onvermogen van de ouders om te communiceren over andere zaken aangaande het kind, maken dat zij nog steeds ernstig bedreigd wordt in haar ontwikkeling. De kinderrechter zal het verzoek derhalve toewijzen. De kinderrechter beperkt echter de duur van de ondertoezichtstelling. Aangezien er momenteel nog steeds geen gezinsvoogd beschikbaar is om uitvoering te geven aan de ondertoezichtstelling, vindt de kinderrechter het belangrijk dat er wederom een vinger aan de pols gehouden wordt. Het verzoek zal daarom voor drie maanden worden toegewezen onder aanhouding van het resterende deel van het verzoek. Zij verwacht van de GI dat deze voor ondergenoemde zittingsdatum een update zal geven van de vorderingen in de ondertoezichtstelling, waarbij tevens gemotiveerd dient te worden aangegeven of de GI haar verzoek handhaaft, mocht er nog altijd geen gezinsvoogd beschikbaar zijn. In die situatie zal tevens door de GI moeten worden aangetoond dat alternatieven (zoals een overdracht aan een andere GI) zijn onderzocht. Cursussen binnenkort: |
|
Geen grondslag voor opneming convenant van samenlevers in beschikkingRechtsvraagKan de rechtbank een scheidingsconvenant van informele samenlevers onderdeel laten uitmaken van de beschikking? OverwegingNee. In het convenant wordt in artikel 1 voor de afspraken betreffende de minderjarige verwezen naar het aangehechte ouderschapsplan. Artikel 2 van het convenant is getiteld: “De woning en daarmee verband houdende rechten en lasten”. Artikel 3 luidt: “Verdeling overige gemeenschappelijke vermogensbestanddelen”. De artikelen 4 e.v. geven een regeling voor de overige vermogensrechtelijke gevolgen van het einde van de relatie van partijen. Feitelijk heeft het convenant dus uitsluitend betrekking op de vermogensrechtelijke afwikkeling van de relatie van partijen. De rechtbank stelt vast dat voor het verzoek van partijen tot aanhechting en opname van een dergelijk convenant de wet geen voorziening kent. De wettelijke grondslag voor het geheel of gedeeltelijk in een beschikking kunnen opnemen van tussen partijen onderling getroffen regelingen - zoals in dit geval de regelingen, vastgelegd in het convenant einde samenwoning - is gelegen in artikel 819 Rv. Dat artikel maakt deel uit van de bepalingen die in het bijzonder gelden voor (echt)scheidingzaken. Een daarop gebaseerd verzoek kan dus alleen door de echtgenoten, en niet, zoals in het onderhavige geval, door ex-samenwoners worden gedaan.
Cursussen binnenkort: |
|
Grondslag voor opneming ouderschapsplan van samenlevers in beschikkingRechtsvraagKan de rechtbank een ouderschapsplan van informele samenlevers onderdeel laten uitmaken van de beschikking? OverwegingJa. Uit de omstandigheid dat de wetgever echtgenoten uitdrukkelijk de verplichting oplegt om bij echtscheiding een ouderschapsplan te maken, valt af te leiden dat de wetgever er een groot belang aan hecht dat er voor kinderen in een scheidingsituatie zo veel als mogelijk is door de ouders in onderling overleg afspraken worden gemaakt over de invulling van het ouderschap na de scheiding. Daarbij hoort ook dat die afspraken, eenmaal gemaakt, worden nagekomen; het opnemen van de afspraken in de (echt)scheidingsbeschikking - waardoor deze van een executoriale titel worden voorzien - kan daarvoor een waarborg zijn. Vanuit dit uitgangspunt redenerend is er geen goede reden te bedenken waarom op een later tijdstip - nadat de echtscheiding een feit is geworden - in onderling overleg tussen ouders gemaakte nieuwe afspraken - vervat in een gewijzigd ouderschapsplan - niet op vergelijkbare wijze in een beschikking kunnen worden opgenomen en aldus van een executoriale titel zouden kunnen worden voorzien. Daarnaast geldt dat voor de belangrijkste onderwerpen die in een ouderschapsplan worden geregeld de mogelijkheid bestaat een gerechtelijke procedure te starten en deze in rechte te laten vaststellen. Het opnemen van dergelijke regelingen in een rechterlijke beschikking heeft dus een wettelijke grondslag. Daar waar de wetgever heeft beoogd dat ouders zo mogelijk in onderling overleg de zaken rond hun kind(eren) regelen en zo min mogelijk strijd voeren, ligt het niet voor de hand om ouders die inderdaad in staat zijn onderling afspraken te maken het onmogelijk te maken die afspraken vast te leggen in een beschikking. Dit laatste is ook niet in het belang van dat kind/de kinderen. Die is/zijn juist gebaat bij ouders die tot afspraken komen en bij het zo min mogelijk gerechtelijke procedures tussen die ouders. Gelet op het vorenstaande zal de rechtbank, conform het verzoek, bepalen dat de overige - voor de kinderbijdrage hebben partijen expliciet opname in het dictum verzocht - onderlinge regelingen van het door partijen op 22 juli 2021 ondertekende gewijzigd ouderschapsplan deel uitmaken van deze beschikking. Cursussen binnenkort: |
|
Ondertoezichtstelling en wachtlijst jeugdzorgwerkerRechtsvraagHeeft de rechtbank invloed op de wachtlijst van de GI bij ondertoezichtstelling? OverwegingTen slotte overweegt de kinderrechter dat een ondertoezichtstelling een zware maatregel is en alleen wordt uitgesproken wanneer een kinderrechter van oordeel is dat er ernstige zorgen zijn om de minderjarige. Ook in deze zaak zijn er ernstige zorgen en het zou schadelijk zijn voor de ontwikkeling van [voornaam] wanneer er niet op korte termijn passende, gedwongen hulp wordt ingeschakeld. Ondanks de voornoemde ernstige zorgen is het echter onduidelijk wanneer er daadwerkelijk uitvoering gegeven gaat worden aan de ondertoezichtstelling. Immers, het is niet bekend wanneer een jeugdzorgwerker in deze zaak beschikbaar zal worden gesteld. Inmiddels is er sprake van een feit van algemene bekendheid dat het zelfs maanden kan duren voordat een jeugdzorgwerker beschikbaar wordt gesteld, waarbij een en ander afhankelijk is van de prioritering door de GI. Dit is al met al een betreurenswaardige gang van zaken. De kinderrechter wijst de GI uitdrukkelijk op het bepaalde in artikel 4.2.2 Besluit Jeugdwet. In het eerste lid van dat artikel staat dat de GI binnen vijf werkdagen nadat zij is belast met de uitvoering van de ondertoezichtstelling en zij hiervan in kennis is gesteld, een jeugdzorgwerker aanwijst, waarbij het eerste contact plaatsvindt tussen de jeugdzorgwerker en de minderjarige en de met het gezag belaste ouder(s). Gezien voornoemde ernstige zorgen is het dringend nodig dat er in deze zaak snel een jeugdzorgwerker beschikbaar wordt gesteld. Ondanks de wachtlijstproblematiek van de GI verwacht de kinderrechter van haar dat zij in deze zaak binnen drie weken na heden een jeugdzorgwerker beschikbaar stelt. Deze jeugdzorgwerker dient bekend te zijn met de nodige kennis en ervaring in complexe scheidingszaken. Cursussen binnenkort: |
|
OuderverstotingRechtsvraagIs er sprake van ouderverstoting nu het kind steeds meer afkeer ontwikkelt jegens een van de ouders? OverwegingVast staat dat [minderjarige] vanaf de beëindiging van de relatie van partijen contact met de man heeft gehad volgens een door partijen overeengekomen contactregeling. (...) De rechtbank stelt vast dat de relatie tussen de man en [minderjarige] tot in (oktober) 2019 nog goed was, zoals onder andere blijkt uit het rapport van de bijzondere curator van 10 juni 2019 en de verklaring van de man over het laatste contact met [minderjarige]. (...) In deze zaak is [minderjarige] in toenemende mate een afkeer jegens de man gaan vertonen. (...) Alles afwegende is er naar de visie van de rechtbank sprake van Parental Alienation, conform de uitleg van dat begrip in het rapport van het Expertteam Ouderverstoting/Complexe omgangsproblematiek. Dit blijkt ook uit het feit dat [minderjarige] aangeeft dat hij geen contact wil met de man en zelfs de man pijn zal doen als hij de man ziet. In 2019 was er nog sprake van een goede band tussen [minderjarige] en de man. Nadien, nadat het contact met de man is verbroken is [minderjarige] in toenemende mate afkeer van de man gaan vertonen. Blijkens het rapport van de bijzondere curator, het rapport voortvloeiende uit het ouderschapsonderzoek en ook naar aanleiding van hetgeen ter zitting is besproken kan de rechtbank de 11 in het visiedocument beschreven en hierboven genoemde gronden uitsluiten als mogelijke oorzaken van de afkeer die [minderjarige] laat zien. Tijdens de mondelinge behandeling is slechts kort het begrip Parental Alienation benoemd en is niet of nauwelijks gesproken over de mogelijke implicaties daarvan. Nu er naar de visie van de rechtbank sprake is van Parental Alienation, zal de rechtbank partijen alsnog in de gelegenheid stellen om hierop inhoudelijk te reageren. En dan met name welke consequenties partijen hieraan willen verbinden alvorens de rechtbank een (eind)beschikking zal geven. Van de vrouw wenst de rechtbank te vernemen of zij na deze vaststelling door de rechtbank alsnog bereid is om aan behandeling, zoals tijdens de mondelinge behandeling voorgesteld, mee te werken. Dit betreft dan behandeling van beide partijen afzonderlijk bij Fivoor of een soortgelijke instelling. Cursussen binnenkort: |
|
Biologische vader zonder gezag geen belanghebbende bij gezagsbeëindiging moederRechtsvraagIs de biologische vader zonder gezag belanghebbende bij het verzoek tot gezagsbeëindiging van de moeder gelet op de structurele omgangsregeling? OverwegingDe rechtbank heeft tijdens de mondelinge behandeling al beslist dat de biologische vader niet als belanghebbend zal worden aangemerkt in de procedure. Zij heeft hiertoe overwogen dat uit de rechtspraak van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) moet worden afgeleid dat een persoon, die aanspraak kan maken op bescherming van zijn familie- en gezinsleven dan wel zijn privéleven, een en ander zoals voorzien in art. 8 lid 1 van het Europees Verdrag tot bescherming van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM), tevens aanspraak erop kan maken dat hij in voldoende mate betrokken wordt in het besluitvormingsproces dat kan leiden tot een inmenging in dat familie- en gezinsleven (family life) respectievelijk dat privéleven (private life). De rechtbank heeft vastgesteld dat er sprake is van family life tussen de biologische vader en de minderjarigen. Hij is betrokken bij de minderjarigen en heeft een structurele contactregeling met hen. De biologische vader is echter (nog) geen ouder van de minderjarigen in de zin van de wet. Hij is weliswaar een afstammingsprocedure gestart om dit te kunnen bewerkstelligen, maar deze procedure loopt nog. De biologische vader wordt door het verzoek tot beëindiging van het gezag van de moeder niet rechtstreeks in zijn family life ten opzichte van de minderjarigen geraakt. Zijn wens om zelf het gezag dan wel de voogdij over de minderjarigen te krijgen wordt door deze procedure niet geraakt, nu hij daar – als de uitkomst van de afstammingsprocedure duidelijk is – alsnog een verzoek toe kan doen. De rechtbank vindt wel van belang dat de biologische vader informatie kan verstrekken over zijn situatie en over de minderjarigen. De rechtbank zal de biologische vader daarom aanmerken als informant. Cursussen binnenkort: |
|
Biologische vader geen belanghebbende bij gezagsbeëindiging moederRechtsvraagIs de biologische vader die (onregelmatig) omgang heeft met het kind belanghebbende in de gezagsbeëindigingszaak van de moeder? OverwegingDe rechtbank is van oordeel dat een beslissing over beëindiging van het gezag van de moeder geen rechtstreekse inmenging in het family life van de vader ten opzichte van [minderjarige] inhoudt, niet in juridisch opzicht en niet in feitelijk opzicht. In juridisch opzicht wordt de mogelijkheid voor de vader om [minderjarige] te erkennen niet beïnvloed door de vraag of moeder het gezag heeft. Ook de mogelijkheid om het gezag over [minderjarige] te krijgen wordt door deze procedure niet geraakt, nu de mogelijkheid om daartoe een verzoek in te dienen (zodra hij [minderjarige] zou hebben erkend) niet wordt beperkt als de moeder geen gezag meer heeft. Ook feitelijk is er geen sprake van een rechtstreekse inmenging in zijn family life ten opzichte van [minderjarige] : zijn wens en mogelijkheden om een grotere rol als ouder in te nemen in het leven van [minderjarige] worden door beëindiging van het gezag van de moeder niet beperkt.
Cursussen binnenkort: |
|
Risicotaxatierapport en plan van aanpak bij wachttlijst GIRechtsvraagWelke invloed heeft een kinderrechter bij wachtlijsten van de GI voordat een jeugdbeschermer aan de slag kan? OverwegingDe kinderrechter acht het van belang dat er in de startfase van de ondertoezichtstelling een risicotaxatierapport wordt opgesteld alsmede een plan van aanpak. De kinderrechter acht het niet verantwoord dat in deze zaak een wachttijdperiode met zich gaat brengen dat er voorlopig niets gebeurt. De kinderrechter heeft erop gewezen dat in enkele zaken waarin een ondertoezichtstelling lopende is en sprake is van complexe relatieproblematiek een duo van een familierechtsadvocaat en een gedragswetenschapper tezamen genaamd ‘gezinsadvocaat’ is ingezet. De inzet bestaat uit het opstellen van een risicotaxatierapport en een plan van aanpak alsmede het tezamen met de GI voeren van een zeer strakke en intensieve regie op de ouders en het kind. Gedurende een onvermijdelijke wachttijdfase kan de Gezinsadvocaat ouders enige voorlopige begeleiding bieden, teneinde erger te voorkomen. Op basis van het plan van aanpak in te zetten hulpverleningstraject voor ouders en het kind kan de gezinsadvocaat dan wellicht ook bevorderen dat hulpvragen van ouders een gemeenschappelijk en door hen beide gesteund kader krijgen. De kinderrechter heeft ook gewezen op de mogelijkheid tot het inzetten van een schottenaanpak. Gelet op de wachtlijstenproblematiek zal de inzet van de schottenaanpak waarschijnlijk niet tot de mogelijkheden behoren. Het zou wel een interventie zijn die deze ouders baat zou kunnen brengen.
Cursussen binnenkort: |