VAKnieuws
Ouderlijk gezag en ongeoorloofde overbrenging van de minderjarigenRechtsvraagAan wie komt ouderlijk gezag toe als beide ouders van Syrische nationaliteit, woonachtig in Nederland, en van wie de echtscheiding in Syrië niet kan worden onderbouwd? Is er sprake van een ongeoorloofde overbrenging van de minderjarigen naar (vermoedelijk) Duitsland? OverwegingDe rechtbank sluit voor de beantwoording van deze vraag aan bij de beslissing van de rechtbank Den Haag van 30 juni 2011, gepubliceerd op rechtspraak.nl, onder ECLI:NL:RBSGR:2011:BR4913. Dit zou voor onderhavige zaak betekenen dat Syrisch recht van toepassing is op de vraag of de man, de vrouw dan wel partijen gezamenlijk van rechtswege ouderlijke verantwoordelijkheid hebben gekregen, nu het gezag over de kinderen in Syrië is ontstaan. Naar het oordeel van de rechtbank kan echter in het midden blijven of naar Syrisch recht sprake is van gezamenlijk gezag van de ouders, nu op grond van artikel 16, vierde lid, Haags Kinderbeschermingsverdrag 1996 bij verplaatsing van de gewone verblijfplaats van de minderjarige het van rechtswege ontstaan van ouderlijke verantwoordelijkheid van een persoon die deze verantwoordelijkheid niet reeds heeft, beheerst wordt door het recht van de Staat van de nieuwe gewone verblijfplaats. Nu de rechtbank er vanuit gaat dat nog steeds sprake is van een huwelijk tussen partijen, is door de vestiging van de gewone verblijfplaats van de minderjarigen in Nederland staande het huwelijk van partijen, van rechtswege gezamenlijk gezag ontstaan, welk gezamenlijk gezag nadien niet is gewijzigd. Voor dit oordeel sluit de rechtbank eveneens aan bij de beslissing van de rechtbank Den Haag van 30 juni 2011. Gelet hierop is de overbrenging van de minderjarigen naar (vermoedelijk) Duitsland geschied in strijd met het aan de vrouw toekomende gezagsrecht, welk gezagsrecht op het tijdstip van overbrenging daadwerkelijk door de vrouw werd uitgeoefend. Er is sprake van ongeoorloofde overbrenging als bedoel in artikel 2 sub 11 Brussel IIbis. Cursussen binnenkort: |
|
Verzoek om gezamenlijk gezag kan onder omstandigheiden enkel worden ingediend door niet-gezaghebbendeRechtsvraagLeidt het wettelijke vereiste dat een verzoek om gezamenlijk gezag gezamenlijk met de gezagouder dient te worden ingediend tot een ontoelaatbare inmenging oplevert in het family life dat door het EVRM wordt beschermd? OverwegingIn dit geval wel. De rechtbank is van oordeel dat in deze zaak voorbijgegaan moet worden aan het formele wettelijke vereiste dat het verzoek om de man gezamenlijk met de vrouw te belasten over minderjarige Y door partijen gezamenlijk moet worden gedaan en verklaart de man ontvankelijk in zijn verzoek. Ook al staat onbetwist vast dat de man niet in een familierechtelijke betrekking tot minderjarige Y staat, is tussen hen wel sprake van ‘familiy life’ zoals bedoeld in artikel 8 EVRM. Dit blijkt onder meer uit de volgende omstandigheden dat de man de minderjarige sinds hij een jaar was mede heeft opgevoed, de geslachtsnaam is gewijzigd in die van de man, de minderjarige tot voor kort niet anders heeft gedacht dan dat de man zijn biologische vader was, en dat partijen in hun huwelijk, echtscheiding en co-ouderschapsplan geen onderscheid hebben willen maken tussen de beide minderjarigen. De uit artikel 1:253t BW voortvloeiende regel dat alleen op gezamenlijk verzoek het gezamenlijk gezag kan worden toegekend is naar het oordeel van de rechtbank in dit geval een ongeoorloofde beperking van het door artikel 6, lid 1 EVRM gegarandeerde recht van de man op toegang tot de rechter ter vaststelling van het aan artikel 8, lid 1 EVRM ontleende (burger-)recht op 'eerbiediging van het recht op een gezinsleven'. Cursussen binnenkort:Al onze cursussenCentrum Permanente Educatie biedt hoogwaardige juridische cursussen, afgestemd op de praktijk en verzorgd met enthousiasme en expertise. Bekijken |
|
Bevoegdheid en toepasselijk recht bij eenzijdige standplaatswijziging Poolse werkneemsterRechtsvraagWelke rechter is bevoegd bij een geschil over een standplaatswisseling van een Poolse customer service supervisor van Ryanair – woonachtig in en werkend vanuit Eindhoven - naar Dublin, en welk recht is daarbij van toepassing? OverwegingNu het een arbeidsovereenkomst betreft met internationale aspecten dient de bevoegdheid van de (kanton)rechter te worden getoetst aan de bepalingen uit Brussel I herschikt en met name de artikelen 20 t/m 23. Tussen partijen is niet in geschil dat zij in artikel 32.1 van de arbeidsovereenkomst een rechtsgeldige keuze hebben gemaakt voor de Ierse rechter. Dat sluit echter niet uit dat, gelet op artikel 23 Brussel I herschikt, de werknemer ook andere gerechten kan aanzoeken. G doet een beroep op artikel 21 lid 1 sub b onder i Brussel I herschikt. Dat beroep slaagt. 4. Ryanair heeft in dat kader verwezen naar een uitspraak Hof van Justitie van 14 september 2017 met als nummer C-168/16 en C-169/16 (JAR 2017/258) dat – kort gezegd – handelt over de vraag of de thuisbasis aangemerkt kan worden als plaats waar of van waaruit de werknemer gewoonlijk werkt. De kantonrechter overweegt dat in dat arrest weliswaar is uitgemaakt dat standplaats, dan wel de plaats waar de werknemer gewoonlijk werkt, niet kan worden vereenzelvigd met het begrip thuisbasis in de zin van verordening (EEG) nr. 3922/91, maar dat de thuisbasis wel een belangrijke aanwijzing kan vormen voor het vaststellen van de plaats waar de werknemer gewoonlijk werkt. Zo was G geplaatst in Eindhoven. Daarnaast vingen op Eindhoven Airport haar diensten aan en keerde zij daar ook terug. Haar werkinstructies, waaronder de voorbereiding en debriefing, ontving zij in Eindhoven. Het is inderdaad zo dat dit slechts een klein deel van de gehele arbeidsduur betreft en dat voor het overige deel van de werkzaamheden, die in de lucht plaatsvonden, geen aanwijzingen kunnen worden gevonden, maar daar staat tegenover dat de jurisdictiebepalingen de belangen van de zwakkere partij beogen te beschermen. Een werknemer moet snel naar een rechter kunnen, zodat, nu daarmee nog niets gezegd is over het toe te passen recht, bij afweging van de belangen het kwantitatieve aspect een minder belangrijke rol moet worden toegedicht en de Nederlandse rechter bevoegd moet worden geacht (zie considerans 18 Brussel I). Meer in het bijzonder op grond van artikel 100 Rv de kantonrechter te Eindhoven. Toepasselijk recht (...) Tussen partijen is niet in geschil dat zij in artikel 32.1 van de arbeidsovereenkomst het Iers recht als toepasselijk recht zijn overeengekomen. 6. Ten aanzien van de in artikel 8 Rome I genoemde bescherming die voor de werknemer dient te zijn gewaarborgd, wordt het volgende overwogen. Centraal staat in dit geding, zoals hiervoor overwogen onder punt 2, de beantwoording van de vraag of Ryanair een beroep toekomt op het wijzigingsbeding waarop de overplaatsing van G. naar Dublin gebaseerd is. Het opnemen van het eenzijdig wijzigingsbeding en het beroep dat daarop door Ryanair is gedaan, is niet in strijd met een Nederlandse dwingend rechterlijke bepaling. Uit artikel 7:613 BW vloeit immers voort dat een werkgever een beroep kan doen op een eenzijdig wijzigingsbeding en dat, in beginsel, van de geldigheid van het beding moet worden uitgegaan. Op de uitzonderingsbepaling van artikel 8 lid 1 Rome I kan dan ook reeds hierom geen beroep worden gedaan. Hieruit volgt dat het gekozen Iers recht van toepassing is. |
|
Sluiting op de a-grond in strijd met het EU-recht?RechtsvraagMag Ryanair streven naar een hogere utility en is dat een geeigende maatregel die toestemming op de a-grond oplevert? OverwegingMet dit rapport, in samenhang bezien met de overige stukken en de toelichting van [naam Director of Network Optimization] ter zitting, heeft Ryanair thans voldoende onderbouwd dat vanwege het streven naar een hogere AU, en daarmee een verbetering van de efficiëntie, het sluiten van basis Eindhoven in het kader van haar bedrijfsvoering, dat immers is gericht op een continue efficiëntieverbetering, een geëigende maatregel was. Uitgaande van het onbetwiste gegeven dat voor Eindhoven Airport een nachtsluiting geldt, is onmiskenbaar een aanzienlijke doelmatigheidsverbetering bereikt door de betreffende vier vliegtuigen te stationeren op luchthavens elders in Europa waar geen nachtsluiting geldt. |
|
Weigering I-grondRechtsvraagIs ontbinding op de I-grond gerechtvaardigd bij afwijzing van de andere ontslaggronden Overweging[verzoekster] heeft meer subsidiair (aanvullend) verzocht om de arbeidsovereenkomst te ontbinden wegens een combinatie van omstandigheden genoemd in twee of meer gronden, die zodanig is dat van haar in redelijkheid niet kan worden gevergd de arbeidsovereenkomst te laten voortduren (artikel 7:699 lid 3, onderdeel i BW). Met deze zogenoemde ""cumulatiegrond"" wordt beoogd het ontslagstelsel te verruimen, zonder te breken met het huidige stelsel van gesloten ontslaggronden (Kamerstukken I, 2018-2019, 35 074, nr. 9, p. 59). De cumulatiegrond is voor die gevallen bedoeld waarin voortzetting van het dienstverband in redelijkheid niet meer van de werkgever gevergd kan worden, waarbij de werkgever dat niet kan baseren op omstandigheden uit één enkele ontslaggrond, maar dit wel kan motiveren en onderbouwen met omstandigheden uit meerdere ontslaggronden samen (Kamerstukken I, 2018-2019, 35 074, F, pag. 26). Daarbij kan het bijvoorbeeld gaan om verwijtbaar handelen van de werknemer gecombineerd met onvoldoende functioneren en/of een verstoorde arbeidsverhouding (Kamerstukken I, 2018-2019, 35 074, nr. 3, pag. 52). [verzoekster] heeft nagelaten deze ontslaggrond afzonderlijk toe te lichten en het is niet aan de rechter om – wanneer iedere toelichting ontbreekt – de omstandigheden die zijn aangevoerd in het kader van de afzonderlijke ontslaggronden in het kader van de i-grond te verzamelen en zelfstandig te beoordelen of dat voldoende is voor een voldragen i-grond. Daar komt bij dat hierboven al is geoordeeld dat geen van de aan het verzoek ten grondslag gelegde afzonderlijke ontslaggronden voldragen is. Ook in combinatie leveren zij niet voldoende grond op de arbeidsovereenkomst te beëindigen. " |