VAKnieuws 2017

Verhouding tussen rechterlijke onderbewindstelling en levenstestament

Nr: 17213 Rechtbank Noord-Holland, 12-10-2017 ECLI:NL:RBNHO:2017:8481 Jurisprudentie Geschilbeslechting Curatele, bewind en mentorschap 1:431 BW

Rechtsvraag

Is er een grond voor onderbewindstelling en mentorschap nu er een bij notarieel levenstestament reeds iemand is aangewezen?

Overweging

Naar het oordeel van de kantonrechter is door verweerder (bewindvoerder krachtens leventestament) niet inhoudelijk betwist dat op financieel en niet financieel gebied door hem geen openheid van zaken wordt gegeven en dat daarom niet valt te controleren of hij zijn taken ten behoeve van betrokkene naar behoren uitvoert. Dit klemt temeer daar verzoeker zijn zorgen hierover heeft geuit, waar verweerder niet verder op ingegaan is. Ook staat vast dat verweerder het bezoek van zijn broer aan zijn moeder heeft verhinderd. Er is een kortgedingprocedure voor nodig geweest (vonnis d.d. 28 augustus 2017) om een bezoekregeling voor verzoeker mogelijk te maken. Ook hieruit valt af te leiden dat verweerder als gevolmachtigde weinig transparant te werk gaat. Bovendien is gebleken dat tussen de beide broers ernstige onenigheid bestaat, hetgeen niet in het belang van betrokkene is.

Gelet op het vorenoverwogene zijn er naar het oordeel van de kantonrechter gegronde redenen om af te wijken van de bij levenstestament bepaalde voorkeur en om te kiezen voor een neutrale, professionele bewindvoerder en mentor. Nu verweerder geen bezwaar heeft aangevoerd tegen de voorgestelde bewindvoerder en mentor, zal worden overgegaan tot benoeming van Bewindvoering 't Gooi B.V. tot bewindvoerder.

Cursussen binnenkort:

Lees verder
 

Ontvankelijk verzoek om herroeping adoptie 16 jaar na meerderjarigheid

Nr: 17214 Rechtbank Noord-Holland, 04-10-2017 ECLI:NL:RBNHO:2017:8172 Jurisprudentie Geschilbeslechting Procesrecht 1:231 BW

Rechtsvraag

Is een verzoek om herroeping van adoptie ontvankelijk als het is ingediend na de wettelijke termijn van maximaal vijf jaar na meerderjarigheid?

Overweging

Ja. In beginsel is het stellen van termijnen geen ongerechtvaardigde inmenging in het door artikel 8 EVRM beschermde recht op “family life”, nu de in de wet gegeven termijnen noodzakelijk zijn in een democratische samenleving teneinde de rechtszekerheid te waarborgen en voorts ter bescherming van de belangen van de betrokkenen in de van toepassing zijnde wettelijke bepaling. In artikel 1:231 BW gaat het om het belang van verzoekster en dient de genoemde termijn ter bescherming van dit belang. Verzoekster behoeft in dit geval echter geen bescherming, maar heeft er juist belang bij dat de juridische familieband tussen haar en de adoptievader en de adoptiemoeder wordt verbroken. De rechtbank acht toepassing van de in artikel 1:231, tweede lid, BW gestelde termijn in de in deze zaak geschetste omstandigheden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar. Dat de overschrijding van de termijn zeer ruim is doet daar niet aan af. Een verzoek tot herroeping is een zeer ingrijpende keuze, waarvan goed voorstelbaar is dat die keuze op jonge leeftijd nog niet gemaakt kan worden en waarbij niet valt uit te sluiten dat een geadopteerde in de eerste jaren van meerderjarigheid onvoldoende in staat is de reikwijdte van een dergelijke keuze te overzien. Het afstand nemen van de adoptievader en de adoptiemoeder kan een langdurig proces zijn en daardoor leiden tot een - lange - termijnoverschrijding, zo ook hier. De rechtbank is in dit geval dan ook van oordeel dat toepassing van voornoemde termijn een ongerechtvaardigde inmenging in het gezinsleven in de zin van artikel 8, tweede lid, EVRM betekent. De rechtbank laat in dit geval de termijn buiten beschouwing. Verzoekster is ontvankelijk in haar verzoek.

Lees verder

Al onze cursussen

Centrum Permanente Educatie biedt hoogwaardige juridische cursussen, afgestemd op de praktijk en verzorgd met enthousiasme en expertise.

Bekijken
 

Naast CAO-vergoeding geen transitievergoeding verschuldigd

Nr: 17091 Rechtbank Noord-Holland, 12-04-2017 ECLI:NL:RBNHO:2017:3115 Jurisprudentie Geschilbeslechting WWZ
Ontslag en ontbinding
7:673b BW

Rechtsvraag

Dient de kantonrechter voor recht te verklaren dat Martinair aan werknemer naast de reeds betaalde beëindigingsvergoeding conform Bijlage 13 van de CAO, tevens de wettelijke transitievergoeding verschuldigd is?

Overweging

Nee. Werknemer heeft betoogd dat niet voldaan is aan de vereisten van artikel 7:673b BW, omdat noch ten tijde van de inwerkingtreding van de WWZ, noch ten tijde van het ontslag van werknemer, sprake was van een geldende CAO. Deze was immers geëxpireerd op 31 december 2013. Martinair heeft betoogd dat sprake is van nawerkende CAO-bepalingen. Op die grond heeft immers ook betaling van de overtolligheidsvergoeding krachtens Bijlage 13 van de CAO plaatsgevonden. Volgens Martinair is hiermee voldaan aan het vereiste dat werknemer aanspraak heeft op een minimaal gelijkwaardige voorziening krachtens “een CAO”.

De kantonrechter volgt dit standpunt. In de eerste plaats volgt niet uit de tekst van de wet dat sprake moet zijn van een op het moment van het ontslag geldende CAO. De strekking van artikel 7:673b BW is, dat in het geval een collectieve regeling met representatieve vakbonden tot stand is gekomen inhoudende een minimaal aan de transitievergoeding gelijkwaardige voorziening, geen cumulatie met de transitievergoeding plaatsvindt. Het accent ligt hierbij op de wijze waarop de regeling tot stand is gekomen, namelijk met verenigingen van werknemers, en niet op de vraag hoe de werknemer aan deze regeling rechten kan ontlenen (direct of via nawerking).

Cursussen binnenkort:

5

De zieke werknemer

11-11-2025
Lees verder
 

Huwelijksvermogensrecht: weging afspraken rond verhuur woningen bij eenmanszaak zonder afgescheiden vermogen

Nr: 17157 Rechtbank Noord-Holland, 01-03-2017 ECLI:NL:RBNHO:2017:1528 Jurisprudentie Geschilbeslechting Huwelijksvermogensrecht 1:94 BW

Rechtsvraag

Komt een deel van de verhuur van de woningen aan de vrouw toe als privévermogen los van huwelijksgoederengemeenschap?

Overweging

Nee. Partijen zijn in gemeenschap van goederen gehuwd geweest. Er was tijdens het huwelijk slechts één vermogen, te weten het huwelijksvermogen. De kennelijk door de man en de vrouw gemaakte afspraken rondom de verhuur van de woningen heeft geen privévermogen aan de kant van de vrouw noch aan de kant van de man doen ontstaan. Hetgeen via de verhuur van het atelier en een deel van het woonhuis tot de peildatum van 29 oktober 2015 is ontvangen is ten goede gekomen aan de huwelijksgemeenschap, en is opgegaan in de banksaldi. De kosten van de woning, waaronder de betaling van de hypotheekrente is ten laste gegaan van het huwelijksvermogen. Tot de peildatum zijn er tussen partijen ter zake de kosten over een weer geen vergoedingsrechten ontstaan noch zijn er vorderingsrechten ontstaan. De rechtbank zal de verzoeken zoals partijen die over en weer hebben gedaan ter zake de huurinkomsten en de kosten van de woning, waaronder de hypotheekrente, dan ook afwijzen, voor zover het de periode tot 29 oktober 2015 betreft. 

Vanaf de datum van ontbinding van de huwelijksgemeenschap, 29 oktober 2015, is de 7e titel van Boek 3 Burgerlijk Wetboek van toepassing. Wat betreft de woning komt dit er kort gezegd op neer dat partijen als deelgenoten in de gemeenschap de aan de woning verbonden kosten in gelijke mate dienen te dragen en dat de opbrengsten, in gelijke mate ten goede komen aan beide. Vanaf 29 oktober 2015 dient de man de helft van de hypotheekrente voor zijn rekening te nemen. Indien de vrouw meer dan de helft van de hypotheekrente heeft voldaan, dan dient de man hetgeen hij te weinig heeft betaald aan de vrouw te vergoeden. Wat betreft de huurinkomsten geldt dat hetgeen de vrouw heeft ontvangen, na aftrek van de niet betwiste 10% aan kosten van de verhuur, voor de helft aan de man dient te worden betaald.

Lees verder
 

Geen ontbinding arbeidsovereenkomst ondanks lange duur van discussie over functioneren

Nr: 17082 Rechtbank Noord-Holland, 02-02-2017 ECLI:NL:RBNHO:2017:967 Jurisprudentie Geschilbeslechting Ontslag en ontbinding 7:669 BW; 7:671b BW

Rechtsvraag

Is er sprake van een dermate disfunctioneren van werkneemster dat ontbinding van de arbeidsovereenkomst gerechtvaardigd is?

Overweging

Nee. In de onderhavige zaak is sprake van een ongebruikelijk lange duur waarin het functioneren van werkneemster ter discussie stond, waarbij onvoldoende duidelijk is geworden of de gestelde doelen samenvallen met functie-eisen. Het functioneringstraject lijkt vooral gericht op verandering van karaktereigenschappen van werkneemster. Geen van de door werkgever gestelde klachten is zodanig ernstig dat deze op zichzelf het oordeel van ongeschiktheid van werkneemster voor de functie van basismedewerker rechtvaardigen, nog afgezien van het feit dat de klachten door werkgever onvoldoende zijn onderbouwd. Ook in deze zaak geldt dat het enkel veelvuldig vastleggen van de indruk van de leidinggevende over (het vermeende uitblijven van) de voortgang in het verbetertraject op zichzelf geen garantie is voor toewijzing ontbindingsverzoek. Bovendien is onvoldoende gebleken dat werkgever zich daadwerkelijk heeft ingespannen om te onderzoeken of werkneemster elders in de organisatie meer tot haar recht komt.

Daarbij komt dat werkneemster geen concrete begeleiding is aangeboden. Exemplarisch is dat werkneemster zelf op internet een assertiviteitscursus moest zoeken en haar eigen hulpvraag aan de coach moest formuleren, terwijl het werkgever duidelijk was dat werkneemster niet helder voor ogen stond wat de bedoeling was. Dit was namelijk een van de verwijten van werkgever. Hiermee heeft werkgever werkneemster laten zwemmen. Daarbij komt dat het resultaat van het uiteindelijk in mei 2016 gestarte coachingstraject niet door werkgever is afgewacht. Nog voor afronding van dit traject heeft werkgever besloten tot ontslag van werkneemster.

Cursussen binnenkort:

5

De zieke werknemer

11-11-2025
Lees verder
 

Arbeidsovereenkomst bij ziekte ontbonden wegens niet nakomen re-integratieplicht

Nr: 17062 Rechtbank Noord-Holland, 12-10-2016 ECLI:NL:RBNHO:2016:11032 Jurisprudentie Geschilbeslechting Ziekte 7:669 BW, 7:671B BW, 7:670B BW

Rechtsvraag

Heeft de zieke werkneemster voldaan aan haar re-integratieplicht, en zo nee, kan dat leiden tot een ontbinding van de arbeidsovereenkomst?

Overweging

De kantonrechter stelt vast dat sprake is van een opzegverbod, omdat werkneemster ongeschikt is tot het verrichten van haar arbeid wegens ziekte. Dit opzegverbod staat echter niet in de weg aan ontbinding, omdat werkneemster haar re-integratieverplichtingen niet correct is nagekomen. Zij heeft immers de aangepaste werkzaamheden slechts drie dagen verricht terwijl de bedrijfsarts en het UWV meermalen hebben geoordeeld dat zij in staat was de vervangende werkzaamheden te verrichten. Pas in de Functionele Mogelijkheden Lijst heeft het UWV het standpunt ingenomen dat werkneemster niet na 18.00 uur kan werken. Maar de werkzaamheden van werkneemster begonnen om 17.00 uur, zodat zij wel in staat werd geacht om van 17.00 uur tot 18.00 uur te werken.

Cursussen binnenkort:

5

De zieke werknemer

11-11-2025
Lees verder