VAKnieuws

Machtiging uithuisplaatsing in deeltijd kan niet

Nr: 17087 Rechtbank Midden-Nederland, 08-11-2016 ECLI:NL:RBMNE:2016:7652 Jurisprudentie Geschilbeslechting Jeugdrecht 1:262b BW; 1:265b BW

Rechtsvraag

Kan een Gecertificeerde Instelling de uithuisplaatsing van minderjarigen verzoeken gedurende drie dagdelen van elk vier uur verspreid over een periode van vier weken?

Overweging

Nee. Gelet op het wettelijk kader van artikel 1:265b van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de GI, indien dit noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige of tot onderzoek van diens geestelijke of lichamelijke gesteldheid een uithuisplaatsing verzoeken gedurende dag en nacht. Nu het onderhavige verzoek van de GI niet ziet op een uithuisplaatsing gedurende dag en nacht maar gedurende dagdelen zal de kinderrechter het verzoek in dit kader afwijzen. De kinderrechter zal het onderhavige verzoek opvatten als een verzoek ex artikel 1:262b BW waarin geregeld is dat de kinderrechter kan oordelen over geschillen die de uitvoering van de ondertoezichtstelling betreffen.

Cursussen binnenkort:

Lees verder
 

Opheffing testamentaire last

Nr: 17108 Rechtbank Midden-Nederland, 11-11-2016 ECLI:NL:RBMNE:2016:7719 Jurisprudentie Geschilbeslechting Erfrecht 4:134 BW

Rechtsvraag

Kan de testamentaire last tot terbeschikkingstelling van de woning voor bewoning door verpleegkundigen worden opgeheven?

Overweging

Ja. Erflaatster had de uitdrukkelijke wens om haar woonhuis na haar overlijden ter beschikking te stellen voor (tijdelijke) woonruimte voor stagiaires en/of verplegend personeel van het nabijgelegen verzorgingscentrum. Kort voor het opmaken van haar testament heeft erflaatster, bijgestaan door haar adviseurs, in gesprekken met onder andere het bestuur van het verzorgingscentrum getoetst of dat verzorgingscentrum aan een dergelijke woonruimte behoefte had. Toen in die gesprekken die behoefte bleek te bestaan – het verzorgingscentrum beschikte destijds niet over voldoende tijdelijke woonruimte voor haar personeel - heeft erflaatster op de dag van het opmaken van het testament schriftelijke instructies aan het bestuur van de stichting gegeven.

Vast staat dat het verzorgingscentrum gemelde behoefte niet meer heeft: zijn heeft, zo blijkt uit de overgelegde stukken, inmiddels zelf op eigen terrein alsnog voldoende slaapgelegenheid voor het personeel gerealiseerd. Bovendien is er, door een andere inrichting van de zorg, minder behoefte aan slaapplaatsen.

Verzoekster heeft gezocht naar bestemmingen voor het woonhuis die zo dicht mogelijk bij de door erflaatster voorgestane bestemming zouden liggen. Zo heeft verzoekster onder meer onderzocht of het woonhuis zou kunnen dienen als tijdelijke opvang van zorgbehoevenden of als dagbesteding of als hospice. Daarvoor bleek het huis niet, althans niet anders dan na grote investeringen, geschikt. In de omgeving zijn bovendien voldoende hospices, zodat, los van de vereiste investeringen, aan die bestemming geen behoefte is.

Cursussen binnenkort:

Lees verder

Al onze cursussen

Centrum Permanente Educatie biedt hoogwaardige juridische cursussen, afgestemd op de praktijk en verzorgd met enthousiasme en expertise.

Bekijken
 

IPR: bevoegdheid rechtbank bij verschillende procedures in Nederland en Roemenië

Nr: 17106 Rechtbank Midden-Nederland, 08-05-2017 ECLI:NL:RBMNE:2017:2251 Jurisprudentie Rechtseenheid Procesrecht
Gezag en omgang
IPR
15, 19 Brussel II-bis

Rechtsvraag

Is de rechtbank bevoegd te oordelen over het verzoek om eenhoofdig gezag nu er een procedure loopt bij een Roemeense rechtbank, danwel is er reden de Roemeense rechtbank te verzoeken de bevoegdheid te verwijzen naar de Nederlandse rechtbank?

Overweging

Nee en nee. De rechtbank constateert dat het verzoekschrift van de moeder van 20 april 2016 (alleen) betrekking heeft op vaststelling van een zorgregeling, niet op wijziging van het gezag. Op 25 augustus 2016 heeft de moeder aanvullend onder meer verzocht om haar te belasten met het eenhoofdig gezag over minderjarige. Die datum dient dan ook te gelden als datum waarop de moeder de zaak ter zake van wijziging van het gezag aanhangig heeft gemaakt bij deze rechtbank. De conclusie is dan dat het verzoekschrift van de vader bij de rechtbank in Arad eerder is ingediend dan het verzoekschrift van de moeder bij deze rechtbank. Nu die rechtbank zich, zo blijkt uit het van de zijde van de vader als productie 13 overgelegde zittingsverslag, bevoegd heeft verklaard om van het verzoek kennis te nemen zal de rechtbank partijen in beginsel (namelijk voor zover geen toepassing zal worden gegeven aan artikel 15 van de verordening, waarover de rechtbank hierna zal oordelen) verwijzen naar de rechtbank in Arad. De rechtbank constateert dat deze rechtbank in haar beschikking van 28 september 2016 ten onrechte niet heeft beoordeeld of met betrekking tot het verzoek inzake het gezag toepassing gegeven diende te worden aan artikel 19 van de verordening.

Over het verzoek van de moeder om de rechtbank in Arad te verzoeken om de zaken betreffende het eenhoofdig gezag en wijziging van het hoofdverblijf van minderjarige te verwijzen naar deze rechtbank op grond van artikel 15 van de verordening oordeelt de rechtbank als volgt.

Artikel 15 geeft de mogelijkheid om een gerecht van een andere lidstaat te verzoeken bevoegdheid uit te oefenen en de zaak naar dat gerecht te verwijzen. Het gaat dan om gevallen waarin het gerecht van een lidstaat die bevoegd is om ten gronde over een zaak te beslissen van oordeel is dat het gerecht in die andere lidstaat, waarmee het kind een bijzondere band heeft, beter in staat is de zaak of een specifiek onderdeel daarvan te behandelen, in het belang van het kind. Verwijzing kan ingevolge lid 1 onder b, in samenhang gelezen met lid 5, plaatsvinden nadat het gerecht van de andere lidstaat die bevoegdheid heeft aanvaard. Ingevolge lid 2, onder c, kan een verzoek tot verwijzing worden gedaan door het gerecht van de lidstaat waarmee het kind een bijzondere band heeft. Nu de minderjarige met Nederland een bijzondere band heeft, kan de Nederlandse rechter een dergelijk verzoek dan ook doen.

Bij beschikking van 12 juli 2016 van de rechtbank in Timişoara, Roemenië is het hoofdverblijf van minderjarige vastgesteld bij de moeder in Nederland. De vader heeft tegen deze beslissing hoger beroep ingesteld bij het gerechtshof in Timişoara. De zaak is daar nog aanhangig. Verwijzing van de zaak betekent dat daarmee een extra instantie wordt gecreëerd. De Nederlandse rechter beslist dan immers over een zaak waarin de Roemeense rechter in eerste aanleg reeds heeft beslist. In wezen fungeert de rechtbank dan als appelinstantie ten opzichte van de Roemeense rechtbank. Bovendien is, zo heeft de Roemeense advocaat van de vader op de zitting van 27 maart 2017 verklaard, die procedure al in een ver(der) gevorderd stadium en wordt eind mei een beslissing verwacht. Gelet op deze omstandigheden verzet de goede procesorde zich naar het oordeel van de rechtbank tegen het doen van een verzoek om de zaak naar Nederland te verwijzen. De rechtbank zal het verzoek van de moeder om het gerechtshof in Timişoara te verzoeken de zaak betreffende het hoofdverblijf naar haar te verwijzen dan ook afwijzen.

Cursussen binnenkort:

Lees verder
 

Niet voldoen aan opleidingseisen van hogeschool leidt uiteindelijk tot ontslag

Nr: 17207 Rechtbank Midden-Nederland, 29-09-2017 ECLI:NL:RBMNE:2017:5002 Jurisprudentie Geschilbeslechting Ontslag en ontbinding
Arbeidsovereenkomstenrecht
7:669 BW; 7:671b BW

Rechtsvraag

Kan werknemer als docent bij een hogeschool worden ontslagen wegens niet behalen masterdiploma binnen de gestelde periode?

Overweging

De kantonrechter stelt voorop dat ontbinding op deze grond slechts mogelijk is als niet alleen voldoende is komen vast te staan dat sprake is van disfunctioneren, maar ook is voldaan aan de wettelijke vereisten dat de Hogeschool Utrecht (HU) verweerder tijdig daarvan in kennis heeft gesteld, hem in voldoende mate in de gelegenheid heeft gesteld zijn functioneren te verbeteren en de ongeschiktheid niet het gevolg is van onvoldoende zorg van HU voor scholing of voor de arbeidsomstandigheden (artikel 7:669 lid 3 sub d BW). Daarnaast moet voldoende aannemelijk zijn geworden dat herplaatsing in een andere passende functie niet mogelijk is (artikel 7:669 lid 1 BW).

HU heeft toegelicht dat ten aanzien van het functioneren van verweerder gedurende de jaren twee aspecten steeds terugkeren: hij komt de afspraken omtrent het afronden van de masteropleiding niet na en hij laat zich regelmatig negatief uit over zijn leidinggevende en/of HU, hetgeen niet past bij een professionele houding en niet acceptabel is.

De kantonrechter is van oordeel van HU voldoende heeft onderbouwd dat verweerder wegens het niet behalen van zijn masterdiploma niet geschikt is voor de uitoefening van zijn functie als docent. Hoewel verweerder het verweer voert dat hij een uitstekend docent is en geliefd is onder studenten en daarom zijn functie kan uitoefenen, miskent hij dat het niet behalen van zijn masterdiploma inhoudt dat hij de genoemde werkzaamheden – conform het beleid van HU en de daarover gemaakte afspraken met het Ministerie – niet mag uitvoeren. Deze werkzaamheden zijn naar het oordeel van de kantonrechter essentieel om de functie van docent te kunnen uitoefenen. Het niet behalen van een masterdiploma heeft daarnaast ertoe geleid dat HU verweerder op 12 juni 2013, 5 maart 2014, 9 juli 2014, 9 juli 2015 en 29 juni 2016 heeft beoordeeld met een onvoldoende. Naar het oordeel van de kantonrechter is hiermee voldoende vast komen te staan dat er sprake is van disfunctioneren van verweerder. Van ziekte of gebreken aan de zijde van verweerder is geen sprake.

Ten aanzien van de wettelijke vereisten van artikel 7:669 lid 3 sub d BW geldt het volgende. HU heeft tijdens het beoordelingsgesprek van 5 maart 2014 voor het eerst aan verweerder medegedeeld dat het niet behalen van zijn masterdiploma ertoe zal leiden dat hij ongeschikt zal zijn voor de uitoefening van zijn functie, zodat er geen twijfel over kan bestaan dat HU verweerder tijdig hiervan in kennis heeft gesteld. Ook na 5 maart 2014 heeft HU nog diverse malen naar verweerder gecommuniceerd, zowel mondeling als schriftelijk, dat het niet behalen van zijn masterdiploma ertoe zal leiden dat hij een overstap moet maken naar een andere functie.

Daarnaast heeft HU verweerder in de periode na 5 maart 2014 tot heden voldoende mogelijkheden heeft geboden om zijn masteropleiding af te ronden om zo werkzaam te kunnen blijven als docent. HU heeft verweerder ruimschoots de tijd gegeven om zijn masterscriptie af te ronden door meermaals een nieuwe deadline te stellen. Ook heeft HU alle opleidingskosten voor haar rekening genomen. Verweerder heeft als verweer gevoerd dat hij wegens persoonlijke omstandigheden vanaf 2014 niet in staat is geweest om de masteropleiding af te ronden. Ook heeft verweerder diverse opdrachten voor zijn masterscriptie ingeleverd bij HU, maar deze opdrachten werden telkens afgekeurd.

Dit verweer wordt door de kantonrechter verworpen en wel om het volgende. Partijen zijn immers in beginsel overeengekomen dat verweerder de masteropleiding in 2010 diende af te ronden. Niet valt in te zien waarom omstandigheden vanaf 2014 ertoe hebben geleid dat verweerder de masteropleiding in de periode 2010-2014 niet heeft kunnen afronden. Daarnaast heeft verweerder ervoor gekozen om HU als opdrachtgever van zijn masterscriptie te benoemen. Dit houdt in dat HU gerechtigd was om nadere eisen te stellen en afspraken te maken over de inhoud en de te gebruiken informatie. Dat verweerder er kennelijk voor heeft gekozen om een onderwerp te kiezen dat geen goedkeuring kreeg van HU en dat hij daarnaast vertrouwelijke informatie van HU wilde gebruiken, is een omstandigheid die voor zijn risico behoort te komen. Verweerder stelt tot slot dat de door HU gestelde termijn zo kort was dat het zijn onderzoek zou aantasten. Dit verweer snijdt geen hout nu verweerder al sinds 2008 bezig is met de masteropleiding en hij vanaf 2010 enkel de masterscriptie hoefde af te ronden.

Ook is niet aan de orde dat HU onvoldoende zorg aan de scholing of de arbeidsomstandigheden heeft besteed. Zo heeft HU coaching en afstudeerbegeleiding aangeboden aan verweerder en heeft zij hem gedurende meerdere maanden gehele vrijstelling gegeven van zijn werkzaamheden.

Cursussen binnenkort:

5

De zieke werknemer

11-11-2025
Lees verder
 

Vordering ouders tot vernietiging dossier bij Veilig Thuis afgewezen

Nr: 17234 Rechtbank Midden-Nederland, 02-11-2017 ECLI:NL:RBMNE:2017:5675 Jurisprudentie Geschilbeslechting Jeugdrecht 254 Rv, 6:162 BW

Rechtsvraag

Dient Veilig Thuis het dossier van de minderjarige te sluiten en te vernietigen zonder te rappelleren nu naar inzicht van de ouders door kinderartsen is geconstateerd dat er geen sprake is van kindermishandeling?

Overweging

Nee, naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter, anders dan de ouders kennelijk als uitgangspunt nemen, is geen sprake van een evidente situatie waarin het vermoeden van kindermishandeling was weerlegd. De vraag of het vermoeden was weerlegd of niet vergde dan ook nog een nadere beoordeling door Veilig Thuis. Daarbij is het volgende van belang. Het was aan Veilig Thuis om te onderzoeken of sprake was van kindermishandeling. Veilig Thuis heeft daartoe specifieke informatie opgevraagd, maar deze niet (volledig) gekregen. Op het moment dat de ouders de conclusie van dr. G zoals verwoord in zijn brief van 25 juli 2017 hadden vernomen (kort gezegd: PCF is onwaarschijnlijk), hebben zij daaruit kennelijk afgeleid dat (ook voor Veilig Thuis) vast was komen te staan dat er geen sprake was van kindermishandeling. Om die reden hebben zij geen informatie meer willen (laten) verstrekken. Het was echter aan Veilig Thuis om een oordeel te geven over de vraag of het vermoeden van kindermishandeling was weerlegd of niet en om in dat kader te bepalen welke (medische) informatie zij daartoe (nog) nodig had. Veilig Thuis heeft dan ook nogmaals, per e-mail van 31 juli 2017, om specifieke (medische) informatie gevraagd om het onderzoek te kunnen afsluiten. Deze heeft Veilig Thuis nooit gekregen.

Gelet op het voorgaande zal de voorzieningenrechter in deze procedure uitgaan van de juistheid van de conclusie van Veilig Thuis, inhoudende dat het vermoeden van kindermishandeling niet is bevestigd, maar (nog) niet is weerlegd. Daarvan uitgaande is de beslissing van Veilig Thuis om rappel uit te oefenen passend en zorgvuldig in het licht van de haar opgelegde wettelijke taak en dan ook niet onrechtmatig. De voorzieningenrechter wijst de vorderingen af. 

Cursussen binnenkort:

Lees verder
 

Hoge billijke schadevergoeding voor journalist Heijdendael in conflict met VPRO

Nr: 18025 Rechtbank Midden-Nederland, 12-01-2018 ECLI:NL:RBMNE:2018:100 Jurisprudentie Geschilbeslechting Arbeidsovereenkomstenrecht
Algemeen
7:669 lid 3 sub g BW

Rechtsvraag

Heeft werkgever VPRO in het kader van ontbinding van de arbeidsovereenkomst tussen de VPRO en journalist Heijdendael ernstig verwijtbaar gehandeld of nagelaten?

Overweging

Partijen vinden allebei dat de tussen hen ontstane onherstelbare vertrouwensbreuk terug te voeren is tot de uitzending van Argos van 13 juni 2015, en meer in het bijzonder tot de discussie over het fotorolletje (met foto’s van het afvoeren van mannen in moslimenclave Srebrenica, red.). Voorafgaand aan de uitzending heeft tussen partijen een stevige inhoudelijke discussie plaatsgevonden over het wel of niet uitzenden van de tweede reconstructie die Heijdendael en B hadden uitgevoerd. Niet in geschil is dat de eindredacteur de uiteindelijke beslissing neemt over wat wel en niet in een uitzending wordt opgenomen. C heeft, als eindredacteur van het programma Argos, besloten om de reconstructie niet op te nemen in de uitzending. Als belangrijkste argument heeft hij hiervoor destijds gegeven – en ook bij de mondelinge behandeling herhaald – dat hij de kwestie ‘journalistiek niet zo belangrijk’ vond. Met name, zo begrijpt de kantonrechter, omdat ook van de tweede reconstructie niet met zekerheid te zeggen valt dat het op die manier gegaan is. Het is niet de bedoeling om op de stoel van de eindredacteur te gaan zitten. De afwegingen die de eindredacteur gemaakt heeft worden door de kantonrechter als een gegeven beschouwd, maar deze worden wel op hun waarde geschat en worden meegewogen bij de beoordeling van het ontstane arbeidsconflict. (...)

Gelet op het grote belang dat Heijdendael – met een beroep op deze beginselen – hechtte aan het uitzenden van het voor het Ministerie van Defensie ontlastende materiaal, was naar het oordeel van de kantonrechter een zeer zorgvuldige wijze van omgaan met de kwestie geboden. VPRO heeft die zorgvuldigheid niet betracht. Zij had kunnen begrijpen dat het afdoen van de kwestie als journalistiek niet belangrijk genoeg, niet alleen inhoudelijk te weinig gemotiveerd is, maar ook kwetsend ten opzichte van Heijdendael als gewaardeerd en gerespecteerd onderzoeksjournalist. Dat de kwestie onzorgvuldig is behandeld, wordt (achteraf) overigens ook erkend door VPRO-directeur M, zo valt te lezen in zijn e-mail van 13 januari 2017 aan Heijdendael. Ook C zegt achteraf dat hij beter had kunnen communiceren en dat hij wel een paar zinnen aan de reconstructie had kunnen wijden. 

En daar zit naar het oordeel van de kantonrechter het grootste probleem. VPRO zegt steeds achteraf dat er onzorgvuldig en/of onjuist is gehandeld, maar daarmee heeft ze onvoldoende de bij Heijdendael ontstane schade kunnen wegnemen. Als goed werkgever heeft zij de verantwoordelijkheid om vooraf na te denken over hoe zij met haar werknemers omgaat. Natuurlijk kan er wel eens een fout gemaakt worden en kunnen excuses soms voldoende zijn. In dit geval is er echter sprake van een opeenstapeling van fouten en toezeggingen die niet nagekomen worden die ervoor gezorgd hebben dat Heijdendael ziek werd en ziek bleef.

Lees verder
 

Weigering aanpassing LinkedInprofiel leidt tot ontslag op staande voet met transitievergoeding

Nr: 18124 Rechtbank Midden-Nederland, 06-03-2018 ECLI:NL:RBMNE:2018:2076 Jurisprudentie Geschilbeslechting Ontslag en ontbinding
WWZ
7:673 BW, 7:677 BW, 7:678 BW

Rechtsvraag

Kan werknemer die is teruggezet in functie, maar oude functie – ondanks aanpassingsverzoek van werkgever - blijft voeren op LinkedIn, worden ontslagen? Zo ja, heeft hij recht op transitievergoeding?

Overweging

Uit de ontslagbrief van 17 oktober 2017 blijkt dat de dringende reden voor het ontslag op staande voet de aanhoudende weigering van verzoeker is geweest om een redelijke instructie van verweerder op te volgen, namelijk om zijn LinkedInprofiel in overeenstemming te brengen met zijn functie van accountmanager New Business. (...)

Uit de inhoud en de strekking van de door en namens verweerder aan verzoeker gezonden verzoeken en sommaties is naar het oordeel van de kantonrechter voldoende duidelijk dat het de bedoeling was dat verzoeker zijn gehele LinkedInprofiel, waaronder de kopregel, zou aanpassen aan zijn gewijzigde functie. Het staat vast dat verzoeker niet aan deze verzoeken en sommaties heeft voldaan. Verzoeker heeft ter zitting aangegeven dat de kopregel van zijn LinkedInprofiel ook thans nog “Marketing & -PR” vermeldt.

De feiten zoals hiervoor beschreven, leveren een dringende reden op voor het aan verzoeker gegeven ontslag op staande voet. Verweerder hoefde niet te blijven accepteren dat verzoeker zich naar buiten toe bleef presenteren als verantwoordelijk voor de marketing en PR van haar bedrijf. Verzoeker heeft erop gewezen dat hij (in elk geval tot de zomer van 2017) altijd naar tevredenheid heeft gefunctioneerd, dat zijn inkomensterugval aanzienlijk zal zijn, dat zijn kansen op de arbeidsmarkt niet optimaal zijn en dat verweerder hem het werk lastig heeft gemaakt. Naar het oordeel van de kantonrechter leidt een afweging van deze omstandigheden tegen de aard en de ernst van de dringende reden niet tot de conclusie dat het ontslag op staande voet niet gerechtvaardigd zou zijn. Van een buitenproportionele ernstige sanctie is evenmin sprake. De kantonrechter is dan ook van oordeel dat sprake is van een dringende reden als bedoeld in artikel 7:678 lid 2 onder j BW.

 (...)

De kantonrechter heeft hiervóór geoordeeld dat het ontslag op staande voet terecht is gegeven, omdat daarvoor een dringende reden aanwezig was. Een dringende reden valt evenwel niet zonder meer samen met ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van de werknemer. Uit de wetsgeschiedenis blijkt dat het bij ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van de werknemer gaat om bijvoorbeeld de situatie waarin de werknemer zich schuldig maakt aan diefstal of verduistering, bedrog of andere misdrijven, waardoor hij het vertrouwen van de werkgever onwaardig wordt, of de situatie waarin de werknemer in strijd met eigen in de praktijk toegepaste en voor de werknemer kenbare gedragsregels van de organisatie van de werkgever, geld leent uit de bedrijfskas en zulks leidt tot een vertrouwensbreuk (zie: Kamerstukken II, 2013-2014, 33 818, nr. 3, pag. 40). Het hiervoor genoemde handelen van verzoeker ligt naar het oordeel van de kantonrechter niet in de lijn van de voorbeelden genoemd in de wetsgeschiedenis. Het is opzettelijk geweest en kinderachtig, maar vond plaats tegen de achtergrond van onderhandelingen over het einde van de arbeidsovereenkomst op initiatief van de werkgever. Dat betekent dat de transitievergoeding wel verschuldigd is. Nu verweerder geen specifiek verweer heeft gevoerd tegen het door verzoeker gevorderde bedrag van € 2.287,-- aan transitievergoeding, zal dit bedrag worden toegewezen.

Cursussen binnenkort:

5

De zieke werknemer

11-11-2025
Lees verder