VAKnieuws
Berekening transitievergoeding bij meerdere dienstverbandenRechtsvraagHoe dient de transitievergoeding te worden berekend als sprake is van een tweede dienstverband met een urenuitbreiding? OverwegingDe kantonrechter is van oordeel dat het salaris uit de urenomvang van arbeidsovereenkomst II niet moet meetellen bij de berekening van de transitievergoeding en hij overweegt daartoe als volgt. De werkneemster verrichtte de functie van stafteamleider facilitaire techniek voor 25 uur per week. Met ingang van 1 november 2014 zijn partijen een tweede arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd aangegaan. Volgens de schriftelijke arbeidsovereenkomst ging het hierbij om de functie van medewerker in interne samenwerkingsprojecten (met code 07021). Het betoog van de werkneemster komt er op neer dat arbeidsovereenkomst II een formalisering van de bestaande situatie was, namelijk uitbreiding van het urenaantal in haar functie van stafteamleider facilitaire techniek. De kantonrechter volgt dit betoog niet. Op de eerste plaats heeft de werkneemster deze stelling in onvoldoende mate onderbouwd. Daarnaast heeft de werkneemster zelf ter zitting verklaard dat zij naast haar vaste werkgebied in de omgeving Roermond ook werd ingezet in de regio Venlo en dat zij geacht werd aanwezig te zijn bij vergadering in de hoofdlocatie van de Zorggroep te Venlo. Verder verklaart de werkneemster dat er een reorganisatie/herstructurering plaatsvond zodat alle locaties opnieuw moesten worden ingericht met kleinere teams, korte diensten en dat avonddiensten gepland moesten worden. Uit deze feitelijke gang van zaken volgt reeds dat urenuitbreiding is ingegeven door de reorganisatie en dat er sprake is projectmatige werkzaamheden van tijdelijke aard en duur. Hieruit volgt dat arbeidsovereenkomst II terecht niet meetelt bij de berekening van de vergoeding van de transitievergoeding, nog afgezien van de vraag of voorverlenging dient plaats te vinden.
Cursussen binnenkort: |
|
Bevoegdheid civiele rechter bij dienstbetrekking in de zin van de ZiektewetRechtsvraagHoort het tot de exclusieve bevoegdheid van het UWV en, indien hierover een geschil bestaat, de bestuursrechter om te (be)oordelen of er sprake is van een tweede dienstverband? Is het toekennen of afwijzen van een ziektewetuitkering eveneens een bestuursrechtelijke aangelegenheid, zodat de kantonrechter niet bevoegd is om van de vorderingen kennis te nemen? OverwegingJa. De kantonrechter stelt voorop dat de vordering van eiser in de hoofdzaak gericht is om aanspraak te maken op rechten die voortvloeien uit de Ziektewet. Zo beroept eiser zich op artikel 29 lid 3 van de Ziektewet en verwijst zij ter onderbouwing van haar stelling dat er sprake is van een tweede dienstverband, naar rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep, zijnde een bestuursrechtelijk appélcollege. Door Koraal Groep is onbetwist gesteld dat de bestuursrechtelijke beantwoording van de vraag of sprake is van een dienstbetrekking in de zin van de Ziektewet anders is dan de civielrechtelijke beoordeling. Anders dan eiser bij conclusie van antwoord in het incident impliceert, heeft zij in de hoofdzaak geen beroep gedaan op het bepaalde in artikel artikel 7:610 en 7:611 van het Burgerlijk Wetboek of stellingen ingenomen die de kantonrechter ertoe nopen ambtshalve aan voornoemde artikelen te toetsen. Eiser beroept zich in de hoofdzaak enkel op bepalingen uit de Ziektewet. Behalve een oordeel over de vraag of er een tweede dienstverband tussen partijen is ontstaan, vordert eiser in deze procedure een veroordeling van Koraal Groep om aan haar een uitkering krachtens de Ziektewet toe te kennen. Het toetsen aan bestuursrechtelijke wetten is een bevoegdheid die is voorbehouden aan het bestuursorgaan en – indien over de uitkomst van die toets discussie bestaat – de bestuursrechter. De omstandigheid dat Koraal Groep eigenrisicodrager is, doet aan het vorenstaande niets af. Ook dat is een bestuursrechtelijke aangelegenheid en indien Koraal Groep haar verplichtingen zou veronachtzamen dient eiser zich te wenden tot het bevoegde bestuursorgaan. Nu eiser bovendien ook geen vordering heeft ingediend ter verkrijging van een vervangende schadevergoeding, hetgeen bij uitstek een civiele vordering betreft, is de slotsom van al het voorgaande dat de kantonrechter zich niet bevoegd acht om van het geschil in de hoofdzaak kennis te nemen. Het incident is dan ook terecht opgeworpen. Cursussen binnenkort:Al onze cursussenCentrum Permanente Educatie biedt hoogwaardige juridische cursussen, afgestemd op de praktijk en verzorgd met enthousiasme en expertise. Bekijken |
|
Vervangende toestemming bij verzoek geslachtsnaamwijziging minderjarigeRechtsvraagKan vervangende toestemming worden verleend bij een verzoek om geslachtsnaamwijziging van een minderjarige die onder gezamenlijk gezag staat en wier vader geen toestemming verleent? OverwegingJa. Omdat artikel 1:253a BW van toepassing is, dient de rechtbank op grond van dat artikel een zodanige beslissing te nemen als haar in het belang van het kind wenselijk voorkomt. Nu de verzochte vervangende toestemming ziet op het indienen van een verzoek tot geslachtsnaamwijziging, zal de rechtbank de daarbij behorende toetsingscriteria (via indirecte toetsing) ook bij haar beoordeling betrekken. Artikel 3 lid 4 van het Besluit geslachtsnaamwijziging bepaalt: “Het verzoek wordt afgewezen, indien: (..) b. een ouder weigert in te stemmen met de verzochte geslachtsnaamwijziging van de minderjarige van twaalf jaren of ouder, tenzij deze minderjarige bij zijn instemming blijft.” In de Nota van Toelichting behorende bij het Besluit geslachtsnaamwijziging is uitdrukkelijk opgenomen dat de wens van het kind (van twaalf jaar en ouder) dat zijn geslachtsnaam wilt wijzigen, voorgaat op die van de ouder die zijn instemming daarmee weigert. Uit het voorgaande volgt dat de rechtbank niet alleen een beslissing dient te nemen die in het belang van de minderjarige is, maar dat de rechtbank daarbij ook dient na te gaan of de minderjarige in haar wens om de geslachtsnaam te wijzigen volhardt. De rechtbank heeft de minderjarige bij de gelegenheid van de zitting afzonderlijk gehoord. Uit dit verhoor is de rechtbank gebleken dat de minderjarige volledig achter het verzoek van de moeder staat en dat zij haar wens om haar geslachtsnaam te laten wijzigen al sinds haar tiende heeft. Cursussen binnenkort: |
|
Transitievergoeding na einde tijdelijke arbeidsovereenkomst en na aanbieding nieuwe functiesRechtsvraagIs werkgever een transitievergoeding verschuldigd nu de tijdelijke arbeidsovereenkomst is geëindigd en er vervangende functies zijn aangeboden? OverwegingJa. Bij brief van 5 juli 2016 is door werkgeefster Wiertz aan verzoekster aangezegd dat de arbeidsovereenkomst tussen partijen van rechtswege zou eindigen op 14 november 2016 en dat er nog slechts een ‘eindgesprek’ zou volgen, zodat verzoekster hiervan mocht uitgaan. Mitsdien moet ervan uit worden gegaan dat het initiatief tot beëindiging van de arbeidsovereenkomst kwam van Wiertz. Alhoewel er via e-mailbericht inderdaad drie functies aan verzoekster zijn ‘aangeboden’, brengt dat niet mee dat daardoor het initiatief tot het einde van de arbeidsovereenkomst bij verzoekster is komen te liggen. Op geen enkele wijze is namelijk geconcretiseerd welke omvang deze functies hadden, met ingang van welke datum betrokkene daar aan de slag kon gaan én tot welke datum die functies (nog) beschikbaar zouden zijn en welke andere voorwaarden werden gesteld. Zelfs wanneer rekening wordt gehouden met het feit dat het hier uitzendwerk betreft waarvoor volgens Wiertz geen bijzondere kwalificaties vereist zijn, had die nadere concretisering van Wiertz mogen worden gevergd. Voorts – en dat heeft de kantonrechter ook ter zitting aan partijen voorgehouden – heeft het in de brief van 5 juli 2016 aangekondigde eindgesprek nimmer plaatsgevonden. Dat intercedente dit gesprek als eindgesprek aanduidt, is eveneens een zwaarwegend argument om aan te nemen dat het initiatief tot het einde van de arbeidsovereenkomst van Wiertz uitging. Tussen partijen staat vast dat dit eindgesprek – om redenen die niet zijn komen vast te staan – geen doorgang heeft gevonden. Wiertz kan niet worden gevolgd in haar stelling dat dit eindgesprek feitelijk geen eindgesprek was, maar een gesprek was waarin mogelijkheden zouden worden besproken om de arbeidsovereenkomst met verzoekster te continueren. Wegens de ziekmelding van verzoekster op 6 juli 2016, de niet overgelegde verslagen van de bezoeken van verzoekster aan de bedrijfsarts nadien én de erkenning van Wiertz dat verzoekster in ieder geval tot de einddatum 14 november 2016 (ook in de visie van de bedrijfsarts) nog niet tot werken in staat was, had van Wiertz een schriftelijke onderbouwing van die stelling mogen worden verwacht. Dit heeft zij evenwel nagelaten, zodat ervan uit moet worden gegaan dat het geplande gesprek op 14 oktober 2016 ook daadwerkelijk het karakter van een eindgesprek moest hebben. Transitievergoeding toewijsbaar. |
|
Advocaat aansprakelijk voor onvolledige advisering over rechtspositie uitzendkrachtRechtsvraagIs de advocaat tekort geschoten in de nakoming van de opdrachtovereenkomst door zich te concentreren op de vraag of de uitzendkracht een dienstverband had bij het bouwbedrijf terwijl advocaat erop had moeten wijzen dat de uitzendkracht zich bereid en beschikbaar moest houden werkzaamheden voor het uitzendbureau te verrichten om aanspraak op loon te behouden? OverwegingEen uitzendkracht heeft een aantal opeenvolgende arbeidsovereenkomsten gekend en heeft daarbij werkzaamheden verricht ten behoeve van Bouwbedrijf A. Uit de over en weer geponeerde stellingen leidt de kantonrechter af dat de uitzendkracht zich tot een advocaat heeft gewend om duidelijkheid te verkrijgen over de status en het rechtsgevolg van de opeenvolgende arbeidsovereenkomsten. Van de advocaat mocht verwachten worden dat deze een onderzoek zou verrichten naar bedoelde rechtsgevolgen en dat heeft de advocaat in onvoldoende mate gedaan. Zoals hiervoor uiteengezet heeft de advocaat zijn pijlen enkel gericht op Bouwbedrijf A, hetgeen een onjuiste keuze is gebleken. De voorzieningenrechter heeft de vorderingen in kort geding immers afgewezen. De advocaat heeft kennelijk over het hoofd gezien dat een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd was ontstaan bij uitzendbureau Man@Work en dat de uitzendkracht zich, om zijn recht op loon veilig te stellen, uitdrukkelijk beschikbaar had moeten stellen voor het verrichten van werkzaamheden. De advocaat heeft ter zake zijn opdracht te beperkt opgevat. Zoals de Raad van Discipline reeds geoordeeld heeft, had het op de weg van de advocaat gelegen om de uitzendkracht te adviseren over zijn rechtspositie jegens Man@Work. Het voorgaande leidt tot de vaststelling dat de advocaat niet heeft gehandeld op een wijze als van een redelijk bekwaam en redelijk handelend advocaat mag worden verwacht. Dit levert een toerekenbare tekortkoming op als bedoeld in artikel 6:74 BW. De advocaat is hierdoor verplicht de schade die de uitzendkracht als gevolg van de tekortkoming lijdt, te vergoeden. |
|
Schending aanzegverplichting bij einde tijdelijke arbeidsovereenkomst leidt tot schadevergoedingRechtsvraagHeeft werkgever de aanzegverplichting bij het einde van een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd geschonden, of was deze overbodig geworden door de fax van werknemer waarin hij zelf een einde aan de arbeidsrelatie aankondigde? OverwegingVoor zover werkgever heeft willen betogen dat door het faxbericht van werknemer op 30 september 2016 die aanzegging overbodig was omdat werknemer zelf geen verlenging van de arbeidsovereenkomst wenste, terwijl hij er voordien blijk van had gegeven wel nog voor werkgever te willen blijven werken, faalt dit betoog. Het is immers aan de werkgever om tijdig – dat wil zeggen uiterlijk één maand voor het einde van de arbeidsovereenkomst die zes maanden of langer heeft geduurd – zekerheid te bieden over al dan niet voortzetten van de arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd. Werkgever heeft ook niet aan werknemer aangezegd dat de arbeidsovereenkomst wél zou worden voortgezet. Daarbij komt dat werknemer ter zitting heeft gesteld dat hij met zijn faxbericht alleen maar het einde van de arbeidsovereenkomst van rechtswege op 3 oktober 2016 heeft willen bevestigen en dat hij niet tegen een eerdere datum dan 3 oktober 2016 de arbeidsovereenkomst heeft opgezegd. |
|
Eisen aan verzoek van advocaat om schriftelijke aanwijzing gecertificeerde instellingRechtsvraagWanneer valt een verzoek van een advocaat aan te merken als een verzoek om een schriftelijke aanwijzing van de gecertificeerde instelling? OverwegingBij brief van 8 oktober 2015 heeft de advocaat zich namens de moeder tot de gecertificeerde instelling gewend met het verzoek hem te berichten welke regeling inzake de contacten tussen minderjarige en de moeder ‘ nu precies is gemaakt ’. De brief van 8 oktober 2015 is in (te) algemene bewoordingen gesteld en houdt niet veel meer in dan een verzoek om te worden geïnformeerd over de precieze stand van zaken met betrekking tot de contacten tussen minderjarige en de moeder. De brief bevat geen uitdrukkelijk verzoek in de zin van artikel 1:265 BW om een eerder gegeven beperking van de contacten met minderjarige geheel dan wel gedeeltelijk in te trekken noch een verzoek in de zin van 1:264, lid 2, BW om de beperking van de contacten met minderjarige in een zodanige aanwijzing vast te leggen. Gelet hierop en gezien de wijze waarop de brief van de moeder is geformuleerd, is de rechtbank van oordeel dat de gecertificeerde instelling het verzoek van de moeder niet hoefde op te vatten als een uitdrukkelijk verzoek om een aanwijzing als bedoeld in de artikelen 1:264 of 1:265 BW juncto artikel 1:265f BW. Cursussen binnenkort: |