VAKnieuws

Gewezen echtgenoot geen belanghebbende bij verzoek vaststelling vaderschap overleden man

Nr: 24079 Hoge Raad der Nederlanden, 04-10-2024 ECLI:NL:HR:2024:1370 Jurisprudentie Rechtsontwikkeling Procesrecht
Afstamming en adoptie
Vaststelling vaderschap
798 Rv; 1:207 BW.

Rechtsvraag

Is de vrouw belanghebbende bij de behandeling van het verzoek tot vaststelling van het vaderschap van haar gewezen echtgenoot?

Overweging

De zoon heeft vaststelling van het vaderschap van zijn inmiddels overleden biologische vader (de man) verzocht. Dit is door de rechtbank toegewezen. Toen de man overleed was hij getrouwd met de vrouw. De vrouw wordt door de vaststelling van het vaderschap van haar gewezen echtgenoot in haar vermogensrechtelijke positie geraakt, en stelt daarom belanghebbende te zijn. 

De Hoge Raad overweegt: "De onderhavige zaak betreft de vaststelling van het vaderschap van de man ten aanzien van de zoon en daarmee de vestiging van een afstammingsrelatie tussen de man en de zoon. De kring van personen die een daartoe strekkend verzoek kunnen doen, is in art. 1:207 lid 1 BW beperkt tot de moeder en het kind. De kring van personen die geacht kunnen worden rechtstreeks bij de vaststelling van het ouderschap te zijn betrokken, beperkt zich tot de moeder, het kind en degene van wie verzocht wordt het ouderschap vast te stellen; buiten deze kring vallende personen zijn niet aan te merken als belanghebbenden in de zin van art. 798 lid 1 Rv. De vrouw behoort niet tot deze kring. De omstandigheid dat de vrouw als gevolg van de vaststelling van het vaderschap van de man ten aanzien van de zoon wordt geraakt in haar vermogensrechtelijke belang als erfgenaam van de man leidt niet tot een ander oordeel. Dat betreft niet een belang waarop de zaak rechtstreeks betrekking heeft. Daarop stuiten alle klachten van het middel af."

Lees verder
 

Cassatie in het belang der wet

Nr: 24050 Hoge Raad der Nederlanden, 12-07-2024 ECLI:NL:HR:2024:1079 Jurisprudentie Rechtsontwikkeling Procesrecht
Jeugdrecht
Gezag en omgang
798 lid 1 Rv; 1:253n BW

Rechtsvraag

Is de met de ondertoezichtstelling belaste gecertificeerde instelling belanghebbende in de procedure waarin een van de ouders  op grond van artikel 1:253n BW  een verzoek tot eenhoofdig gezag doet?

Overweging

Nee. De Hoge Raad oordeelt dat een beslissing waarmee het gezamenlijk gezag van de ouders wordt gewijzigd in eenhoofdig gezag voor een van hen, weliswaar de taakuitoefening van de gecertificeerde instelling kan raken maar dat de procedure daarover niet rechtstreeks betrekking heeft op de rechten of verplichtingen van de gecertificeerde instelling. Dat betekent dat de gecertificeerde instelling in dit soort zaken als informant moet worden aangemerkt.

Cursussen binnenkort:

Lees verder

Al onze cursussen

Centrum Permanente Educatie biedt hoogwaardige juridische cursussen, afgestemd op de praktijk en verzorgd met enthousiasme en expertise.

Bekijken
 

Privévermogen kan rol spelen bij financieerbaarheid verrekeningsaanspraak.

Nr: 24049 Hoge Raad der Nederlanden, 12-07-2024 ECLI:NL:HR:2024:1064 Jurisprudentie Rechtsontwikkeling Huwelijksvermogensrecht 1:141 BW

Rechtsvraag

Hoe moet de Visserijbeschikking van de Hoge Raad (2 maart 2001, ECLI:NL:HR:2001:AB0382) worden uitgelegd?

Overweging

Uit de Visserijbeschikking van de Hoge Raad volgt dat bij de finale afwikkeling van een periodiek verrekeningbeding de eisen van redelijkheid en billijkheid meebrengen dat de hele waarde van de B.V. voor verdeling in aanmerking komt, en dat bij de vaststelling van de verrekeningsvordering van de ex-echtgenoot er rekening mee moet worden gehouden dat de ondernemer de onderneming moet kunnen blijven voortzetten, ook in het geval van eventuele toekomstige matige tegenslagen. De verrekeningsvordering moet in dat kader voor de ondernemer te financieren zijn.

In dit arrest heeft de Hoge Raad geoordeeld dat de Visserijbeschikking niet zo moet worden uitgelegd dat bij de vaststelling van de verrekeningsvordering van de ex-echtgenoot enkel voor de financieringsmogelijkheden daarvan moet worden gekeken naar het bedrijfsvermogen, maar dat het privévermogen van de ondernemer ook een rol kan spelen. Of en in hoeverre het privévermogen van de betrokken echtgenoot (ondernemer) moet worden meegenomen, hangt af van de omstandigheden van het geval en hetgeen de redelijkheid en billijkheid in dat verband meebrengen.

Lees verder
 

Overeenstemming in eerste aanleg geen belemmering voor hoger beroep.

Nr: 24044 Hoge Raad der Nederlanden, 28-06-2024 ECLI:NL:HR:2024:547 Jurisprudentie Rechtsontwikkeling Procesrecht 279 lid 6 Rv juncto 89 Rv; 3:303 BW.

Rechtsvraag

Kan de moeder in hoger beroep tegen de beschikking waarin de rechtbank de ter zitting bereikte overeenstemming over de zorgregeling heeft vastgelegd?

Overweging

De Hoge Raad overweegt dat het hoger beroep een herkansingsfunctie heeft, en dat het in hoger beroep niet uitmaakt of partijen in eerste aanleg hun verzoeken hebben gewijzigd in het verzoek om de door hen bereikte overeenstemming vast te leggen. Ook als een partij in eerste aanleg heeft gekregen waar om is verzocht, kan die partij nog belang hebben bij een hoger beroep. In het hoger beroep kan een partij namelijk ook zijn verzoek vermeerderen of veranderen.

De conclusie van de procureur generaal biedt een duidelijke uitleg van de wetgeving omtrent schikkingen en het beëindigen van de procedure. De procureur generaal heeft in haar conclusie vermeld dat in de onderhavige zaak de overeenstemming is vastgelegd in een beschikking in plaats van in een proces-verbaal op grond van artikel 89 Rv, en dat de rechtbank de overeengekomen zorgregeling nog heeft getoetst. Volgens de procureur generaal moet hoger beroep tegen de beschikking daarom mogelijk zijn. De Hoge Raad heeft deze nuancering niet overgenomen.

Lees verder
 

Tussentijds hoger beroep mogelijk door standaardtekst onder beschikking

Nr: 24043 Hoge Raad der Nederlanden, 21-06-2024 ECLI:NL:HR:2024:924 Jurisprudentie Rechtseenheid Procesrecht 358 lid 4 Rv

Rechtsvraag

Mag een belanghebbende er redelijkerwijs op vertrouwen dat tussentijds hoger beroep tegen de tussenbeschikking mogelijk is gemaakt, op basis van een standaard mededeling op de laatste pagina van de beschikking?

Overweging

Ja. De Hoge Raad oordeelt dat de standaard mededeling op de laatste pagina van de beschikking in dit geval niet duidelijk is over de vraag of het een beslissing van de rechtbank betreft. De rechtszekerheid eist dan dat er vanuit moet worden gegaan dat de rechtbank verlof heeft gegeven voor tussentijds hoger beroep.

Lees verder
 

In Wvggz voorgeschreven psychiatrisch onderzoek in beginsel in fysieke aanwezigheid betrokkene.

Nr: 24038 Hoge Raad der Nederlanden, 31-05-2024 ECLI:NL:HR:2024:789 Jurisprudentie Rechtseenheid Wvggz 7:1 Wvggz; 7:2 Wvggz; 7:7 Wvggz.

Rechtsvraag

Kan het onder omstandigheden voldoende zijn als de psychiater het in de Wvggz voorgeschreven medisch onderzoek verricht via beeldbellen?

Overweging

De Hoge Raad overweegt dat de psychiater het in de Wvgzz voorgeschreven medisch onderzoek in beginsel in fysieke aanwezigheid van de betrokkene moet verrichten door de betrokkene in zijn fysieke aanwezigheid te spreken en observeren, tenzij dit redelijkerwijs niet mogelijk is. 

In de aan de Hoge Raad voorgelegde casus heeft de psychiater de betrokkene in het kader van een crisismaatregel via videobellen onderzocht. Op dat moment was het vanwege de opbouwende agressie van betrokkene niet mogelijk om hem in zijn fysieke aanwezigheid te onderzoeken. Dit onderzoek is door het OM ook gevoegd bij het verzoek tot verlenging van de crisismaatregel op de voet van art. 7:7 Wvggz. De Hoge Raad oordeelt dat bij de beoordeling of het onderzoek van de psychiater voldoet aan de daaraan in het kader van de verzochte machtiging tot voortzetting van de crisismaatregel te stellen eisen, in het bijzonder of een onderzoek door de psychiater in fysieke aanwezigheid van de betrokkene redelijkerwijs niet mogelijk was, niet alleen de omstandigheden ten tijde van de voorbereiding van de crisismaatregel van belang zijn, maar ook de omstandigheden nadien tot aan het indienen van het verzoek om een machtiging tot voortzetting van de crisismaatregel. Dit betekent dat, indien de aanvankelijk afgegeven medische verklaring niet berust op een onderzoek door de psychiater in fysieke aanwezigheid van de betrokkene, aanleiding bestaat de medische verklaring aan te vullen als voorafgaand aan het verzoek om een machtiging tot voortzetting van de crisismaatregel een onderzoek door de psychiater in fysieke aanwezigheid van de betrokkene wel mogelijk is.

Lees verder
 

Via Zivver (veilig mailen) verzonden beroepschrift te laat ingediend doordat het beschadigd was.

Nr: 24013 Hoge Raad der Nederlanden, 12-04-2024 ECLI:NL:HR:2024:570 Jurisprudentie Rechtsontwikkeling Procesrecht artikel 8 Besluit elektronisch procederen; artikel 4.3.8 Procesreglement.

Rechtsvraag

Voor wiens risico komt het elektronisch indienen van een beschadigd bestand?

Overweging

Het beroepschrift is via Zivver (veilig mailen) ingediend een dag voor het verstrijken van de beroepstermijn. Zowel het hof als de advocaat van de wederpartij konden het bestand niet openen. De advocaat van de wederpartij heeft dit nog voor het verstrijken van de beroepstermijn aan de advocaat van appellant laten weten. Het beroepschrift is tevens per post bij het hof ingediend, twee dagen na het verstrijken van de beroepstermijn. Het hoger beroep is niet-ontvankelijk omdat niet tijdig hoger beroep is ingesteld. In cassatie ligt de vraag voor of het hof terecht heeft geoordeeld dat niet sprake is van een verschoonbare termijnoverschrijding. De Hoge Raad verwijst naar artikel 8 van het Besluit elektronisch procederen en artikel 4.3.8 (Bijlage III) Procesreglement waarin staat: “ Als op de laatste dag van een geldende termijn voor indiening van een processtuk of bericht een niet aan de indiener toerekenbare verstoring plaatsvindt van de toegang tot Veilig Mailen, is een daardoor veroorzaakte overschrijding van de termijn verschoonbaar als het processtuk of bericht uiterlijk wordt ingediend op de eerstvolgende dag na de dag waarop de indiener ermee bekend had kunnen zijn dat de verstoring is verholpen .”

De Hoge Raad oordeelt dat niet is gesteld of gebleken dat er een storing was bij Zivver, nu zowel het hof als de advocaat van de wederpartij de e-mail en het bestand wel hebben ontvangen, maar het bestand niet konden openen. Een beroep op artikel 4.3.8 Procesreglement is dus niet mogelijk. Ook is volgens de Hoge Raad niet sprake van een apparaatsfout. Van een in de rechtspraak aanvaarde apparaatsfout is geen sprake indien de medewerkers van de griffie van een gerecht de advocaat die ervoor kiest een processtuk in te dienen via Veilig Mailen, niet erop attenderen dat een bestand niet te openen is.

Lees verder
 

Vernietiging beschikking zorgmachtiging wegens niet horen betrokkene.

Nr: 24042 Hoge Raad der Nederlanden, 05-04-2024 ECLI:NL:HR:2024:547 Jurisprudentie Rechtsontwikkeling Wvggz 6:1 Wvggz

Rechtsvraag

Wanneer kan een rechter voorbij gaan aan het vereiste dat de betrokkene moet worden gehoord na ontvangst van het verzoek tot het verlenen van een zorgmachtiging?

Overweging

De Hoge Raad overweegt dat de rechter op grond van artikel 6:1 Wvggz de betrokkene dient te horen na ontvangst van het verzoek tot het verlenen van een zorgmachtiging, tenzij de rechter vaststelt dat de betrokkene niet in staat is of niet bereid is zich te doen horen. De gedachte hierachter is verderstrekkend dan het beginsel van hoor en wederhoor. Het gaat er ook om dat zoveel mogelijk wordt gewaarborgd  dat aan iemand niet verplichte zorg kan worden opgelegd zonder dat hij, zo hij dit wenst, zelf door de rechter wordt gehoord. De rechter moet de bereidheid van de betrokkene om gehoord te worden onderzoeken, en indien de rechter vaststelt dat die bereidheid ontbreekt dient de rechter de gronden te vermelden waarop dat oordeel berust. Daarbij is niet noodzakelijk dat de rechter vaststelt dat de betrokkene heeft verklaard voormelde bereidheid te missen. Voldoende is dat dit naar het oordeel van de rechter kan worden afgeleid uit de wijze waarop de betrokkene zich heeft gedragen, in het bijzonder ook bij de door de rechter aangewende pogingen om de betrokkene in zijn woon- of verblijfplaats te horen op de voet van art. 6:1 lid 2 Wvggz.


Lees verder
 

Niet-uitgevoerd periodiek verrekenbeding en een schuld ingevolge de kosten van de huishouding

Nr: 24001 Hoge Raad der Nederlanden, 08-03-2024 ECLI:NL:HR:2024:338 Jurisprudentie Geschilbeslechting Huwelijksvermogensrecht 1:136 BW, 1:141 BW

Rechtsvraag

Kan een schuld met betrekking tot de kosten van de huishouding bij de finale verrekening ex 1:141 BW worden weggestreept tegen de daar tegenover staande vordering?

Overweging

Schulden kunnen bij het finaal verrekenen van een niet nagekomen periodiek verrekenbeding ook onderdeel uitmaken van het te verrekenen vermogen ex 1:136 BW. De Hoge Raad oordeelt dat een schuld met betrekking tot de kosten van de huishouding niet per definitie in de finale verrekening moet worden betrokken als blijkt dat de daar tegenover staande vordering is ontstaan uit belegging en herbelegging van overgespaarde inkomsten. Voor de vraag of de schuld ook in de finale verrekening moet worden betrokken, moet worden gekeken naar de verhouding tussen de bepalingen in de huwelijkse voorwaarden ten aanzien van de draagplicht voor de kosten van de huishouding en het periodieke verrekenbeding. Daarbij kan bijvoorbeeld aandacht worden besteed aan de vraag of de schuld voldaan had kunnen worden uit inkomen. Als dat niet zo is, ligt het niet voor de hand om de schuld in de finale verrekening te betrekken.

Lees verder
 

Gemeentelijke schuldhulpverlening versus WSNP

Nr: 24002 Hoge Raad der Nederlanden, 08-03-2024 ECLI:NL:HR:2024:340 Jurisprudentie Rechtsontwikkeling Alimentatie 1:401 BW, 1:404 BW

Rechtsvraag

Dient de rechter wanneer de onderhoudsplichtige is toegelaten tot de gemeentelijke schuldhulpverlening in beginsel uit te gaan van het ontbreken van draagkracht?

Overweging

De Hoge Raad oordeelt dat de rechter, anders dan het geval is wanneer de onderhoudsplichtige is toegelaten tot de wettelijke schuldsanering natuurlijke personen, niet uit hoeft te gaan van het in beginsel ontbreken van draagkracht op de enkele grond dat de alimentatieplichtige is toegelaten tot de gemeentelijke schuldhulpverlening. De rechter dient bij het bepalen van de draagkracht rekening te houden met alle schulden van de onderhoudsplichtige. Dus ook met schulden waarop niet wordt afgelost. Wel kan de rechter in afwijking van deze hoofdregel aan bepaalde schulden geen of minder gewicht toekennen. Een dergelijk oordeel moet gemotiveerd worden.

Cursussen binnenkort:

Lees verder
 

Aangaan huwelijkse voorwaarden geen fraus legis omdat niet vast stond dat de erflater als eerste zou overlijden.

Nr: 24008 Hoge Raad der Nederlanden, 16-02-2024 ECLI:NL:HR:2024:239 Jurisprudentie Geschilbeslechting Erfrecht
Fiscale aspecten
Huwelijksvermogensrecht
11 lid 4 SW; 12 SW

Rechtsvraag

Wanneer is het aangaan van huwelijkse voorwaarden binnen 180 dagen voor overlijden erflater ‘fraus legis’?

Overweging

Minder dan 180 dagen voor het overlijden van de erflater zijn de met elkaar gehuwde erflater en belanghebbende huwelijkse voorwaarden aangegaan, bepalende dat aan de belanghebbende 90% van het huwelijksvermogen toekomt en aan de erflater 10%. Belanghebbende is de enige erfgenaam van de erflater. De Inspecteur heeft een aanslag erfbelasting opgelegd uitgaande van een 50/50 verdeling van de gemeenschap van goederen. De Inspecteur beroept zich op fraus legis.

De Hoge Raad oordeelt dat het beroep van de Inspecteur op fraus legis niet slaagt. De Hoge Raad overweegt dat van fraus legis sprake kan zijn als (a) het ontstaan van erfbelasting het doorslaggevende motief is geweest voor het aangaan van de huwelijkse voorwaarden, en bovendien (b) het in strijd zou komen met doel en strekking van artikel 1, lid 1, aanhef en onder 1, Successiewet (hierna: SW) indien de vermogensverschuiving ten gevolge van het aangaan van de huwelijkse voorwaarden en het vervolgens overlijden van één van de echtgenoten niet zou worden aangemerkt als een verkrijging krachtens erfrecht. Van dit laatste is volgens de Hoge Raad sprake als op het moment van aangaan van de huwelijkse voorwaarden zo goed als zeker is dat de echtgenoot die daardoor voor het kleinste deel is gerechtigd tot het gemeenschappelijk vermogen, eerder zal overlijden dan de andere echtgenoot, en dat de vermogensverschuiving zich door dat overlijden zal voltrekken. Dat is in dit geval niet komen vast te staan.

De Hoge Raad oordeelt verder dat het hof terecht heeft geoordeeld dat niet sprake is van een schenking die binnen 180 dagen voor het overlijden van de erflater heeft plaatsgevonden, zoals bedoeld in artikel 12 SW. Wel is sprake van een beding in de zin van artikel 11 lid 4 SW, maar dat leidt er niet toe dat er sprake is van verkrijging krachtens erfrecht. Uit de tekst en wetsgeschiedenis van deze bepaling kan niet worden afgeleid dat de wetgever bedoeld heeft om ook een verkrijging krachtens erfrecht aan te nemen wanneer de langstlevende echtgenoot na het overlijden van de andere echtgenoot op grond van de huwelijkse voorwaarden meer dan de helft van de gemeenschappelijke goederen toekomt.

Lees verder
 

Maatstaf voor het gelasten van een DNA-onderzoek.

Nr: 24009 Hoge Raad der Nederlanden, 16-02-2024 ECLI:NL:HR:2024:252 Jurisprudentie Rechtsontwikkeling Vaststelling vaderschap 1:207 BW; 194 lid 1 Rv.

Rechtsvraag

Wanneer zijn er bij een verzoek tot vaststelling vaderschap voldoende feiten gesteld om een DNA-onderzoek te gelasten?

Overweging

De Hoge Raad oordeelt dat op grond van artikel 1:207 BW het ouderschap van een man gerechtelijk kan worden vastgesteld op de grond dat de man de verwekker van het kind is. De rechter kan op grond van artikel 194 lid 1 Rv een DNA-onderzoek bevelen. Daarvoor is noodzakelijk en voldoende dat de moeder feiten en/of omstandigheden stelt die de conclusie rechtvaardigen dat de man de verwekker van het kind kan zijn. Niet hoeft vast te staan dat de man de verwekker van het kind is of zelfs dat de man geslachtsgemeenschap met de moeder heeft gehad in de periode waarin het kind is verwekt.

Lees verder