VAKnieuws

Proceskostenveroordeling

Nr: 25018 Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 13-04-2025 ECLI:NL:GHARL:2025:731 Jurisprudentie Geschilbeslechting Procesrecht 237 Rv

Rechtsvraag

Kan appellant in de proceskosten worden veroordeeld omdat zij geen rechtens te respecteren belang had bij voortzetting van het hoger beroep?

Overweging

De moeder is in hoger beroep gekomen tegen de beslissing van de rechtbank over de voorlopige zorgregeling. Vlak voor de zitting bij het hof heeft de rechtbank een beschikking gewezen waarin een nieuwe definitieve zorgregeling is vastgelegd. De moeder heeft haar hoger beroep niet willen intrekken, waardoor de vader zich genoodzaakt voelde met advocaat ter zitting te verschijnen. Hij verzoekt de moeder in de proceskosten van het hoger beroep te veroordelen. 

Het hof oordeelt dat de moeder wel een rechtsgrond had om hoger beroep in te stellen. Dat laat onverlet dat de vader nodeloos kosten heeft moeten maken voor de zitting. Ter zitting is besproken dat de advocaat van de vader na bekend worden met de definitieve zorgregeling aan de advocaat van de moeder heeft gevraagd of het hoger beroep tegen de voorlopige zorgregeling werd ingetrokken. Dat werd het niet. Vervolgens heeft de advocaat van de moeder bij aanvang van de zitting bij het hof het hoger beroep alsnog ingetrokken. Het hof is van oordeel dat de moeder de proceskosten die de vader heeft gemaakt voor het bijwonen van de zitting aan de vader moet vergoeden. 

Lees verder
 

Terugbetalingsverplichting partneralimentatie

Nr: 25039 Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 27-03-2025 ECLI:NL:GHARL:2025:1815 Jurisprudentie Rechtsontwikkeling Alimentatie 1:401 BW

Rechtsvraag

Moet de vrouw de in de afgelopen vijf jaar te veel ontvangen partneralimentatie terugbetalen?

Overweging

I n de beschikking van 28 mei 2024 heeft het hof – anders dan de rechtbank – beslist dat het convenant is aangegaan met grove miskenning van de wettelijke maatstaven, zodat de daarin overeengekomen bijdrage in de kosten van het levensonderhoud van de vrouw gewijzigd kan worden (artikel 1:401 lid 5 BW). Het hof berekent de partneralimentatie met ingang van 9 april 2020. Moet de vrouw de te veel ontvangen partneralimentatie terugbetalen? Het hof stelt voorop dat bij de beoordeling van deze vraag terughoudendheid geboden is. Het hof laat meewegen dat de door de vrouw ontvangen partneralimentatie in overeenstemming is met haar huwelijkse behoefte, en dus in overeenstemming met haar behoefte is uitgegeven. Ook laat het hof meewegen dat de vrouw er geen rekening mee hoefde te houden dat de overeengekomen partneralimentatie later met terugwerkende kracht zou worden gewijzigd. Het hof acht ook van belang dat de nieuwe partneralimentatie onvoldoende is om in haar huwelijkse behoefte te voorzien, waardoor de vrouw op haar vermogen moet gaan interen. Tot slot laat het hof meewegen dat de vrouw vermogen heeft waarmee zij een terugbetalingsverplichting kan voldoen, en dat de door de man betaalde partneralimentatie zijn draagkracht overschreed. De vrouw moet de helft terugbetalen. 

Cursussen binnenkort:

Lees verder

Al onze cursussen

Centrum Permanente Educatie biedt hoogwaardige juridische cursussen, afgestemd op de praktijk en verzorgd met enthousiasme en expertise.

Bekijken
 

Machtiging tot uithuisplaatsing in het buitenland kan niet zonder voorafgaande goedkeuring zoals omschreven in de Brussel II-ter Verordening

Nr: 25031 Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 27-03-2025 ECLI:NL:GHARL:2025:1818 Jurisprudentie Rechtseenheid IPR
Jeugdrecht
Preambule Brussel II-ter Verordening; 82 lid 8 Brussel II-ter Verordening; 8 EVRM; 3 IVRK; 19 IVRK; 24 lid 2 EU Handvest.

Rechtsvraag

Kan de rechter een machtiging tot uithuisplaatsing in het buitenland verlenen, als de GI geen goedkeuring van de uithuisplaatsing heeft gevraagd aan de bevoegde autoriteit in het doelland?

Overweging

De minderjarige is met een machtiging tot uithuisplaatsing geplaatst in een pleegzorginstelling of -gezin in Spanje. De rechtbank heeft het verzoek tot verlenging van de machtiging afgewezen, omdat aan de eerste machtiging geen goedkeuring van de locale jeugdzorgautoriteit ten grondslag lag, en ook in de aanloop naar het verlengingsverzoek is geen goedkeuring gevraagd. De GI is in hoger beroep gegaan en verzoekt de bestreden beschikking te vernietigen waar het gaat om de afwijzing van de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing, en te beslissen dat de minderjarige in Spanje mag blijven om haar traject daar af te ronden. 

Het hof wijst het verzoek van de GI af, en bekrachtigt de afwijzende beslissing van de rechtbank. Het hof overweegt dat als een Nederlandse rechter (of GI) een kind wil plaatsen in een instelling of pleeggezin in een andere lidstaat, zij op grond van artikel 82 lid 1 Brussel II-ter Verordening eerst goedkeuring dient te verkrijgen van de centrale autoriteit of een bevoegde autoriteit van die andere lidstaat. De GI heeft in casus die goedkeuring niet verzocht. De rechtbank heeft daarom terecht de machtiging tot uithuisplaatsing niet verlengd. 

Het hof ziet in deze zaak geen mogelijkheid om de goedkeuringsprocedure zoals opgenomen in de Verordening buiten toepassing te stellen met een beroep op de namens de GI aangevoerde artikelen 8 van het EVRM en 3 en 19 van het IVRK, 24 lid 2 van het EU-Handvest en evenmin met een beroep op het proportionaliteitsbeginsel. De Verordening betreft Europese regelgeving en heeft als doel de samenwerking te bevorderen tussen de bij de Verordening aangesloten lidstaten over onder andere de uitvoering van beslissingen aangaande de ouderlijke verantwoordelijkheid en kinderbeschermingsmaatregelen met een grensoverschrijdend karakter. De Verordening is rechtstreeks toepasselijk in de lidstaten en is bij uitstek bedoeld om de belangen en de veiligheid van de kinderen in grensoverschrijdende situaties te waarborgen. Het hof wijst erop dat de goedkeuringsprocedure bedoeld is om te voorkomen dat kinderen op basis van een kinderbeschermingsmaatregel in een andere lidstaat verblijven zonder dat die lidstaat daarvan op de hoogte is en de (juridische) veiligheid van het kind dus niet gegarandeerd kan worden. De GI heeft zelf nagelaten de juiste procedure te doorlopen, maar dat brengt niet met zich dat de goedkeuringsprocedure met een beroep op internationale en Europeesrechtelijke verdragen omzeild kan worden.

Cursussen binnenkort:

Lees verder
 

Erkenning door biologische ouder kan niet vernietigd worden

Nr: 25034 Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 13-03-2025 ECLI:NL:GHARL:2025:1458 Jurisprudentie Rechtseenheid Afstamming en adoptie 1:205 BW; 8 EVRM.

Rechtsvraag

Kan de erkenning door de vader op verzoek van de meerderjarige dochter vernietigd worden?

Overweging

De dochter verzoekt de erkenning door haar biologisch vader te vernietigen. De rechtbank heeft dit afgewezen, omdat de wet hier geen mogelijkheid toe biedt. De erkenning kan enkel worden vernietigd, indien vast is komen te staan dat de juridisch vader niet de biologisch vader is. 

In hoger beroep doet de dochter een beroep op artikel 8 EVRM. Zij vindt dat de erkenning een inbreuk maakt op haar privéleven. Het hof oordeelt dat een eventuele vernietiging van de erkenning een inbreuk maakt op het privéleven en familieleven van de vader. 

Op grond van artikel 8 EVRM heeft een ieder recht heeft op respect voor zijn privéleven, zijn familie- en gezinsleven, zijn woning en zijn correspondentie. Volgens lid 2 van artikel 8 EVRM is geen inmenging van enig openbaar gezag toegestaan in de uitoefening van dit recht, dan voor zover bij de wet is voorzien en in een democratische samenleving noodzakelijk is in het belang van de nationale veiligheid, de openbare veiligheid of het economisch welzijn van het land, het voorkomen van wanordelijkheden en strafbare feiten, de bescherming van de gezondheid of de goede zeden of voor de bescherming van de rechten en vrijheden van anderen. Het beroep van de dochter op artikel 8 EVRM  komt erop neer dat de wettelijke regel dat vernietiging van een erkenning alleen kan als de man die erkend heeft niet de biologische vader is, een inbreuk vormt op haar privé leven.  Het hof oordeelt dat d e wettelijke regel dat vernietiging van de erkenning alleen mogelijk is als de erkenner niet de biologische vader is, een gerechtvaardigde inmenging is in de zin van artikel 8 lid 2 EVRM: zij is bij wet voorzien en beoogt bescherming van de rechten en vrijheden van anderen, in dit geval de vader. 

Lees verder
 

Artikel 1:262b BW naar analogie toepassen bij toetsing voogdijmaatregel

Nr: 25029 Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 04-03-2025 ECLI:NL:GHARL:2025:1327 Jurisprudentie Rechtsontwikkeling Jeugdrecht 1:262b BW

Rechtsvraag

Moet artikel 1:262b BW in onderhavig geval analoog worden toegepast op een geschil betreffende de uitvoering van de voogdijmaatregel?

Overweging

De moeder was 15 jaar toen de minderjarige werd geboren. De voogdij over de minderjarige is bij de GI belegd. De moeder en de minderjarige hebben samen in een pleeggezin en een gezinshuis gezeten, en vervolgens heeft de GI de minderjarige apart in een pleeggezin ondergebracht. De moeder woont nu bij de grootmoeder. 

De moeder en de grootmoeder hebben op grond van artikel 1:262b BW een geschil aanhangig gemaakt over de uitvoering van de voogdijmaatregel. Zij komen op tegen de plaatsing van de minderjarige (zonder de moeder) in een pleeggezin. De moeder wil samen met de minderjarige in een gezinshuis of pleeggezin verblijven, of bij grootmoeder.  

De kinderrechter heeft de moeder en de grootmoeder niet-ontvankelijk verklaard omdat artikel 1:262b BW enkel voorziet in de mogelijkheid om een geschil betreffende de uitvoering van een ondertoezichtstelling aan de kinderrechter voor te leggen. In dit geval gaat het om een voogdijmaatregel. De wet kent geen grond om een geschil over de uitvoering van de voogdijmaatregel aan de kinderrechter voor te leggen. 

In beginsel staat tegen een beslissing op een verzoek op grond van artikel 1:262b BW geen hoger beroep open. Het hof oordeelt dat in dit geval sprake is van een doorbrekingsgrond. Het hof oordeelt dat de kinderrechter de moeder ontvankelijk had moeten verklaren. Doordat de moeder minderjarig was toen de minderjarige werd geboren, heeft zij nooit het ouderlijk gezag gehad. In die zin wijkt haar situatie af van de meeste gevallen van voogdijmaatregelen, waarbij het gezag van een ouder is ontnomen. Er heeft daardoor nooit een toetsingsmoment plaatsgevonden over het woonperspectief van de minderjarige. Het hof is daarom van oordeel dat artikel 1:262b BW in dit geval analoog moet worden toegepast. 

Het hof toetst de verzoeken van de moeder en de grootmoeder inhoudelijk en wijst deze af.

 

Cursussen binnenkort:

Lees verder
 

Benadeling van de huwelijksgemeenschap

Nr: 25014 Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 13-02-2025 ECLI:NL:GHARL:2025:791 Jurisprudentie Geschilbeslechting Huwelijksvermogensrecht 1:164 BW

Rechtsvraag

Is er sprake van benadeling van de gemeenschap door verspilling?

Overweging

De woning is verkocht voor de indiening van het echtscheidingsverzoek. De overwaarde is op de gezamenlijke bankrekening van partijen gestort. De man heeft dit bedrag overgemaakt naar zijn privérekeningen. Hij heeft verklaard dat het geld op de datum waarop het echtscheidingsverzoek is ingediend al op was. Hiervan heeft hij geen bewijs overgelegd maar hij heeft wel verklaard dat hij het heeft uitgegeven aan feesten, dames van plezier en drank en dat hij een deel van het geld in brand heeft gestoken en een paar duizend euro aan de dochter van partijen heeft gegeven. 

De vrouw beroept zich op artikel 1:164 BW waaruit volgt dat i ndien een tussen de echtgenoten bestaande gemeenschap van goederen door één van hen is benadeeld doordat hij na de aanvang van het geding of binnen zes maanden daarvóór lichtvaardig schulden heeft gemaakt, goederen der gemeenschap heeft verspild, of rechtshandelingen als bedoeld in artikel 1:88 BW zonder de vereiste toestemming of beslissing van de rechtbank heeft verricht, hij gehouden is na de inschrijving van de beschikking waarbij de echtscheiding is uitgesproken, de aangerichte schade aan de gemeenschap te vergoeden.

Het hof oordeelt dat hier sprake van is, en dat de man alsnog de helft van de overwaarde aan de vrouw dient te betalen. De man beroept zich er nog op dat hij psychische klachten had, en dat het niet redelijk en billijk is dat hij het geld aan de vrouw moet betalen. Het hof gaat daar aan voorbij.

Lees verder
 

Onafhankelijke bewindvoerder in plaats van gevolmachtigde uit levenstestament

Nr: 25025 Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 21-01-2025 ECLI:NL:GHARL:2025:360 Jurisprudentie Rechtsontwikkeling Curatele, bewind en mentorschap 1:431 lid 1 BW; 1:435 lid 3 BW.

Rechtsvraag

Kan de kantonrechter een onafhankelijke bewindvoerder benoemen als de rechthebbende in een levenstestament een algemeen gevolmachtigde heeft aangewezen?

Overweging

Het hof oordeelt dat dit kan. De rechthebbende heeft in een levenstestament een van zijn drie kinderen als algemeen gevolmachtigde benoemd. De kantonrechter heeft een onafhankelijek derde als bewindvoerder benoemd, onder andere omdat de rechthebbende dementerend was. Het hof oordeelt dat de kantonrechter terecht een bewindvoerder heeft benoemd. De verstandhouding tussen de kinderen van de rechthebbende is slecht, de andere twee kinderen trekken in twijfel of de rechthebbende ten tijde van het opstellen van het levenstestament wel zijn wil kon bepalen en de algemeen gevolmachtigde heeft de andere kinderen van de rechthebbende onvoldoende geïnformeerd. Doordat de verstandhouding zo slecht is, worden de belangen van de rechthebbende onvoldoende beschermd door het levenstestament. Het hof oordeelt ook dat de kantonrechter terecht een onafhankelijke derde heeft benoemd als bewindvoerder, en daarbij voorbij is gegaan aan de in het levenstestament geuitte wil van de rechthebbende. De eerder genoemde onderlinge strijd en de ernstig verstoorde communicatie tussen de kinderen, die er zelfs in heeft geresulteerd dat zij elkaar in juridische procedures tegemoet treden, hebben ongetwijfeld hun weerslag gehad op hun vader, die zich in een kwetsbare positie bevond. De benoeming van één van hen zou de onderlinge verhoudingen niet verbeteren en waarschijnlijk een negatieve invloed hebben. Het hof is van oordeel dat de kantonrechter derhalve terecht een onafhankelijke bewindvoerder heeft benoemd.

Cursussen binnenkort:

Lees verder
 

Financiële argumenten zijn bij voldoende draagkracht geen reden voor het wijzigen van de hoofdverblijfplaats

Nr: 24107 Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 21-11-2024 ECLI:NL:GHARL:2024:7153 Jurisprudentie Rechtsontwikkeling Alimentatie 1:253a BW

Rechtsvraag

Kunnen enkel financiële redenen voldoende reden zijn om de hoofdverblijfplaats te wijzigen?

Overweging

De man verzoekt de hoofdverblijfplaats van een van de kinderen bij hem te bepalen, en te bepalen dat de vrouw voortaan kinderalimentatie aan hem moet betalen. Het hof oordeelt dat de financiële argumenten van de man geen reden vormen voor een wijziging van de in het ouderschapsplan gemaakte afspraken. Ten tijde van het opstellen van het ouderschapsplan hadden de ouders gezamenlijk voldoende draagkracht om de kosten van de kinderen te betalen, en dat is nog steeds zo. De man heeft onvoldoende draagkracht om de verblijfskosten van de kinderen bij hem te betalen. Het hof bepaalt daarom dat de vrouw kinderalimentatie aan de man moet betalen.

Cursussen binnenkort:

Lees verder
 

Vervangende toestemming voor verhuizing afgewezen

Nr: 24109 Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 21-11-2024 ECLI:NL:GHARL:2024:7145 Jurisprudentie Geschilbeslechting Gezag en omgang 1:253a BW

Rechtsvraag

Weegt een nieuwe baan van de partner van de moeder op tegen het belang van de kinderen om dicht bij hun vader en halfzus te blijven wonen?

Overweging

De ouders zijn in het ouderschapsplan een zorgregeling overeengekomen waarbij beide ouders een groot deel van de zorgtaken op zich nemen. De moeder wil verhuizen. Bij het toestaan van die verhuizing zal de zorgregeling gewijzigd moeten worden, en zal de vader een beperktere rol gaan spelen in het leven van de kinderen. Dat acht het hof niet in het belang van de kinderen. Ook de reden dat de partner van de moeder gaat participeren in een camping, en daardoor geen woning en/of andere baan kan zoeken in de regio waar de moeder nu woont, weegt daar niet tegen op. Het hof oordeelt dat de moeder deze situatie zelf heeft gecreëerd en dus ook zelf moet oplossen.

Cursussen binnenkort:

Lees verder
 

Onduidelijkheid over de verdeling van de kosten van het kind geen reden voor wijziging van de hoofdverblijfplaats

Nr: 24093 Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 29-10-2024 ECLI:NL:GHARL:2024:6727 Jurisprudentie Geschilbeslechting Gezag en omgang 1:253a BW; 1:377e BW.

Rechtsvraag

Kunnen de financiën een rol spelen bij de wijziging van de hoofdverblijfplaats?

Overweging

In deze zaak twisten de ouders over de hoofdverblijfplaats van hun jongste kind. De ouders hebben twee kinderen en bij iedere ouder staat een kind ingeschreven. Zij hebben aanvankelijk in het ouderschapsplan een co-ouderschapsregeling afgesproken, maar dat nooit zo uitgevoerd. De kinderen hebben steeds enkel in de weekenden  en een deel van de vakanties  bij de vader verbleven . De moeder verzoekt wijziging van de hoofdverblijfplaats van het jongste kind, zodat het jongste kind bij haar kan worden ingeschreven en zij aanspraak kan maken op het kindgebonden budget en de kinderbijslag. Het oudste kind staat bij de moeder ingeschreven maar is inmiddels meerderjarig. De moeder krijgt daarom geen kindgebonden budget en kinderbijslag meer. Het hof oordeelt dat het verzoek van de moeder enkel met financiële redenen is onderbouwd. De ouders twisten over wie welke kosten van het kind draagt, en beiden vinden dat zij het meerendeel van de kosten dragen. Het hof oordeelt dat de ouders met elkaar in gesprek moeten over de financiën en daar duidelijkheid over moeten creëren, en dat een procedure over het wijzigen van de hoofdverblijfplaats daar niet de aangewezen weg voor is. Het hof acht  het wegvallen van kindgebonden budget en kinderbijslag aan de zijde van de moeder, doordat het oudste kind 18 is geworden,  niet een zodanige wijziging van omstandigheden dat de hoofdverblijfplaats van jongste dient te worden gewijzigd. 

Cursussen binnenkort:

Lees verder
 

Toelaatbaarheid wijziging/vermeerdering verzoek in hoger beroep

Nr: 24081 Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 12-09-2024 ECLI:NL:GHARL:2024:5752 Jurisprudentie Rechtseenheid Procesrecht
Gezag en omgang
283 Rv; 130 Rv; 362 Rv

Rechtsvraag

Kan de moeder in het hoger beroep tegen de beslissing over de omgangsregeling voor het eerst een verzoek doen over een informatieregeling?

Overweging

Het hof overweegt dat de verzoeker op grond van artikel 283 Rv in combinatie met artikel 130 Rv en 362 Rv bevoegd is het verzoek of de gronden daarvan te verminderen, dan wel schriftelijk te veranderen of te vermeerderen. De verzoeken en de onderwerpen waarop zij betrekking hebben mogen echter niet zozeer van het onderwerp van geschil in eerste aanleg verschillen dat deze wijziging in hoger beroep in strijd is met de eisen van een goede procesorde. Het hof oordeelt dat het verzoek tot het vaststellen van een informatieregeling niet zozeer van de discussie in eerste aanleg afwijkt en dat de eisen van de goede procesorde zich dan ook niet tegen deze wijziging van het verzoek verzetten. De informatieplicht is ook in eerste aanleg aan de orde gekomen en de rechtbank heeft in de bestreden beschikking reeds overwogen dat de rechtbank het van belang acht dat de vader de moeder ieder kwartaal zal informeren over hoe het met de minderjarige gaat. De vader is voldoende in de gelegenheid geweest om zijn standpunt hierover te geven, zowel bij de rechtbank als bij het hof. Het hof is dan ook van oordeel dat het verzoek van de moeder om een informatieplicht op te leggen toelaatbaar is.

Cursussen binnenkort:

Lees verder
 

Met vaste zorgdagen voldoende aannemelijk dat er een nauwe persoonlijke betrekking bestaat

Nr: 24073 Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 10-09-2024 ECLI:NL:GHARL:2024:5723 Jurisprudentie Rechtsontwikkeling Gezag en omgang 1:377a lid 3 BW; artikel 8 EVRM

Rechtsvraag

Is er family life tussen de grootouders en de minderjarige?

Overweging

 Het hof is van oordeel dat er sprake is van family life in de zin van artikel 8 EVRM omdat vast is komen te staan dat de ouders langere tijd twee dagen per week de zorg voor de minderjarige op zich hebben genomen. Daarmee is voldoende komen vast te staan dat er sprake is van een nauwe persoonlijke betrekking tussen de grootouders en de minderjarige. De grootouders zijn ontvankelijk in hun verzoek om een omgangsregeling vast te stellen tussen hen en de minderjarige. Het verzoek wordt afgewezen omdat toewijzing niet in het belang van de minderjarige is.

Cursussen binnenkort:

Lees verder