VAKnieuws

Ontslag bewindvoerder vanwege verstoorde samenwerking

Nr: 19154 Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 01-10-2019 ECLI:NL:GHARL:2019:8113 Jurisprudentie Geschilbeslechting Curatele, bewind en mentorschap 1:448 lid 2 BW

Rechtsvraag

Kan een bewindvoerder uit zijn/haar taak worden ontslagen als de taken naar behoren worden uitgevoerd?

Overweging

Ja. Het hof stelt vast dat het bewind in financieel opzicht goed verloopt en dat de bewindvoerder haar taken als bewindvoerder naar behoren uitvoert. De bewindvoerder heeft de afgelopen jaren veel financiële zaken voor rechthebbende geregeld, waardoor haar financiële situatie is gestabiliseerd en zij heeft er daarnaast voor gezorgd dat rechthebbende in 2017 is toegelaten tot de wettelijke schuldsaneringsregeling. Er zijn geen nieuwe schulden ontstaan en alle vaste lasten worden betaald. Naar alle waarschijnlijkheid zal de schuldsaneringsregeling begin 2020 met een schone lei beëindigd worden. De wijze waarop het financieel beheer wordt uitgevoerd vormt naar het oordeel van het hof dan ook geen gewichtige reden voor ontslag van de bewindvoerder.

Daartegenover is echter ook het volgende gebleken. Rechthebbende heeft al gedurende langere tijd de bestendige wens dat er een andere bewindvoerder voor haar wordt benoemd, omdat er naar haar mening sprake is van een verstoorde verstandhouding en samenwerking met de bewindvoerder. Rechthebbende heeft verklaard dat - vanuit haar beleving - reeds vanaf 2016/2017 de samenwerking en communicatie met de bewindvoerder steeds moeizamer is gaan verlopen. Volgens rechthebbende heeft zij hierover een aantal keer een gesprek gehad met de bewindvoerder, maar dit heeft niet tot een verbetering van de situatie geleid.

Rechthebbende voelt zich naar eigen zeggen op een kinderlijke wijze benaderd door de bewindvoerder. Inmiddels ervaart rechthebbende de situatie als dusdanig belastend dat zij de bewindvoerder eigenlijk niet meer durft te mailen of ruimte voelt om het gesprek aan te gaan, omdat zij het idee krijgt dat de bewindvoerder haar als zeer lastig ervaart en vindt dat zij onnodig vaak contact zoekt. Gelet op de inhoud en toon van de door rechthebbende overgelegde e-mailcorrespondentie, acht het hof het invoelbaar dat rechthebbende de communicatie niet meer als prettig ervaart: de e-mails van de bewindvoerder geven met name blijk van een niet mis te verstane irritatie richting rechthebbende en, naar het oordeel van het hof, niet (meer) van een professionele opstelling van de bewindvoerder en een zakelijke, objectieve, communicatie. 

Verder is het hof gebleken dat er in ieder geval aan de zijde van rechthebbende geen mogelijkheden meer zijn om de samenwerking tussen haar en de bewindvoerder te verbeteren en/of herstellen. De verstoorde samenwerking is voor rechthebbende emotioneel belastend en leidt bij haar tot voortdurende spanning en onzekerheid, ook over haar financiële situatie en haar vaardigheden op dat terrein. Gelet op deze situatie acht het hof het in het belang van rechthebbende dat hierin verandering komt. Het feit dat de bewindvoerder kennelijk nog wel vertrouwen heeft in een werkbare samenwerking met rechthebbende, dan wel mogelijkheden ziet om de vertrouwensband met rechthebbende te herstellen, acht het hof, nog afgezien van het feit dat het hof niet duidelijk is op welke wijze de bewindvoerder dit wil realiseren, derhalve voor zijn beslissing niet van doorslaggevend belang.

(...)

Gezien het vorenstaande is er naar het oordeel van het hof sprake van een gewichtige reden om [verweerster] ontslag te verlenen als bewindvoerder van rechthebbende en om een andere bewindvoerder te benoemen. 

Lees verder
 

Nauwe persoonlijke betrekking met kind onvoldoende aannemelijk

Nr: 19157 Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 01-10-2019 ECLI:NL:GHARL:2019:8283 Jurisprudentie Geschilbeslechting Gezag en omgang 1:377a lid 1 BW

Rechtsvraag

Heeft de man recht op een omgangsregeling met het kind van wie hij claimt dat hij een nauwe familierechtelijke betrekking heeft?

Overweging

Nee. Uit de stukken van het dossier en het verhandelde ter zitting in hoger beroep is onder meer het volgende gebleken. De man en de vrouw zijn enige jaren gehuwd geweest. Uit dit huwelijk zijn geen kinderen geboren. De minderjarige is geboren na ontbinding van het huwelijk. Vast staat dat de man op de dag van de geboorte in het ziekenhuis contact heeft gehad met de minderjarige en de vrouw en de minderjarige enige tijd hebben ingewoond bij de man. Ook staat vast dat het laatste contact tussen de man en de minderjarige dateert van eind 2017. De man en de vrouw zijn het fundamenteel oneens over de aard van de betrekking tussen de man en de minderjarige. Zo stelt de man dat hij tot 2017 in de veronderstelling verkeerde dat hij de biologische vader is van de minderjarige, om die reden ten tijde van de bevalling ook in het ziekenhuis aanwezig was en na de geboorte de minderjarige op de borst heeft gekregen. Deze stellingen worden door de vrouw gemotiveerd betwist. De vrouw stelt dat de man altijd heeft geweten dat hij (zeer waarschijnlijk) niet de biologische vader is van de minderjarige, de man geen verantwoordelijkheid voor de zwangerschap wilde nemen en dat de man niet tijdens de bevalling aanwezig was maar haar daarna in het ziekenhuis slechts heeft bezocht. Zij stelt ook dat de man uit angst voor alimentatieverplichtingen (''hij vond dat hij al genoeg gepakt was voor zijn zoon [E] qua alimentatie") geen aangifte van de geboorte van de minderjarige wilde doen en om die reden grootmoeder moederszijde de aangifte van de geboorte van de minderjarige bij de burgerlijke stand heeft verzorgd. De man stelt voorts dat hij in de periode vanaf mei 2013 tot ongeveer januari 2015 een zeer intensief contact had met de minderjarige omdat hij samen met haar en de vrouw in één huis woonde. Nadien, zo stelt de man, is er gedurende enkele maanden sprake geweest van een omgangsregeling waarbij de man de minderjarige om het weekeinde bij zich had. Daarna heeft hij drie tot vier keer in de week de minderjarige bij de vrouw thuis bezocht, naast tenminste drie keer per week video-belcontacten. Hij geeft daarbij ook aan dat het contact met de minderjarige eind 2017 tegen zijn zin is verbroken. De vrouw stelt dat zij om medische redenen tijdelijk 6 weken bij de man heeft gewoond in de periode februari/maart 2014 en vervolgens van juni 2014 tot oktober/november 2014. Daarna is zij met de minderjarige bij haar toenmalige (en op 3 mei 2015 overleden) partner gaan wonen. Zij betwist ten stelligste dat de man betrokken is geweest bij de opvoeding en verzorging van de minderjarige en dat sprake is geweest van een weekeindregeling. Zij stelt dat de minderjarige nooit een weekeinde bij de man is geweest, laat staan bij de man heeft gelogeerd. De vrouw geeft aan dat als de man bij de vrouw kwam, dat onaangekondigd was, tegen haar zin en vaak rond bedtijd van de minderjarige. Wanneer de man al kwam wilde hij de minderjarige in bad doen of douchen. Hij kleineerde de vrouw en bemoeide zich met alles.

Alle stellingen en bewijsstukken in aanmerking nemend is het hof van oordeel dat de man onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat sprake is van een zodanige nauwe persoonlijke betrekking dat sprake is van een recht op omgang als bedoeld in artikel 1:377a lid 1 BW. Voor zover de man zich heeft willen beroepen op ‘family life’ of ‘private life’, zoals bedoeld in artikel 8 EVRM heeft de man zijn stellingen niet onderbouwd terwijl ook voorts niet gebleken is dat daar sprake van is.

De man is niet de biologische vader van de minderjarige. Vast is komen te staan dat de minderjarige is geboren via een keizersnede en de man daar niet bij aanwezig is geweest. Ook staat vast dat hij geen aangifte van haar geboorte heeft gedaan. Het hof heeft niet kunnen vaststellen wat nadien de duur, de frequentie en de aard van de contacten tussen de man en de minderjarige zijn geweest. Door de man zijn foto's overgelegd waaruit blijkt dat sprake is geweest van contactmomenten tussen de man en de minderjarige maar hieruit kan niet de conclusie worden getrokken maar hooguit een aanwijzing in worden gezien dat sprake is van een nauwe persoonlijke betrekking. Hetzelfde geldt voor het feit dat sprake is geweest van videobel-contacten. Hetgeen voor het overige door de man daartoe is aangevoerd is door de vrouw telkens gemotiveerd betwist. Het hof verwijst in dat verband naar de motivering van de rechtbank in dezen en neemt die na eigen onderzoek hier over.

Cursussen binnenkort:

4

Scheidingscongres 2025

12-12-2025
Lees verder

Al onze cursussen

Centrum Permanente Educatie biedt hoogwaardige juridische cursussen, afgestemd op de praktijk en verzorgd met enthousiasme en expertise.

Bekijken
 

Reikwijdte en bedoeling concurrentiebeding

Nr: 19158 Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 24-09-2019 ECLI:NL:GHARL:2019:7739 Jurisprudentie Rechtseenheid Arbeidsovereenkomstenrecht

Rechtsvraag

Is een concurrentiebeding bedoeld om medewerkers te binden?

Overweging

Onder verwijzing naar zijn arrest van 24 juli 2018 (ECLI:NL:GHARL:2018:6776) overweegt het hof dat een concurrentiebeding bedoeld is om het bedrijfsdebiet van de werkgever - de opgebouwde knowhow en goodwill - te beschermen. Het beding is niet bedoeld om werknemers te binden. Het enkele feit dat een werknemer in de uitoefening van zijn functie kennis en ervaring heeft opgedaan, betekent nog niet dat de werkgever bij het vertrek van die werknemer, en ook niet bij het vertrek van die werknemer naar een concurrent, in zijn bedrijfsdebiet is aangetast. Dat een werknemer bij zijn vertrek kennis en ervaring die is opgedaan bij zijn werkgever ‘meeneemt’ is inherent aan zijn vertrek. Dat de nieuwe werkgever profijt heeft van de kennis en ervaring van de werknemer is inherent aan het in dienst nemen van een werknemer met kennis en ervaring.

Het concurrentiebeding biedt geen bescherming tegen het vertrek van een ervaren werknemer en tegen de indiensttreding van die werknemer bij een concurrent van de oude werkgever, maar alleen tegen de aantasting van het bedrijfsdebiet door zo’n overstap. Van zo’n aantasting zal bijvoorbeeld sprake zijn wanneer de betrokken werknemer door zijn functie op de hoogte is van essentiële relevante (commerciële en technische) informatie of van unieke werkprocessen en strategieën en hij deze kennis ten behoeve van zijn nieuwe werkgever kan gebruiken, waardoor de nieuwe werkgever in de concurrentieslag met de oude werkgever in het voordeel is, of bijvoorbeeld doordat de werknemer zo intensief samenwerkt met bepaalde klanten van de oude werkgever dat deze klanten overstappen naar diens nieuwe werkgever. 

Lees verder
 

Pensioenverweer kan niet worden gevoerd door degene die scheiding verzoekt

Nr: 19149 Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 19-09-2019 ECLI:NL:GHARL:2019:7721 Jurisprudentie Geschilbeslechting Echtscheiding
Procesrecht
1:153 BW

Rechtsvraag

Kan de vrouw in hoger beroep het zogeheten pensioenverweer voeren nu zij zelf de scheidingsprocedure is gestart?

Overweging

Nee. Op 28 juni 2018 heeft de rechtbank van de zijde van de vrouw een brief ontvangen waarin zij de rechtbank heeft bericht dat partijen met elkaar overeenstemming hebben bereikt over de als II tot en met V in het inleidend verzoekschrift genummerde nevenvoorzieningen. Het verzoek tot echtscheiding (I) lag op dat moment volgens de vrouw voor toewijzing gereed en zij heeft bij deze brief de rechtbank verzocht de op 29 juni 2018 geplande mondelinge behandeling geen doorgang te laten vinden en (onder wijziging van twee van haar nevenverzoeken en intrekking van twee andere nevenverzoeken) het door haar verzochte, zoals gewijzigd, toe te wijzen, behoudens wat betreft de onder VI tot en met IX van het verzoekschrift vermelde nevenverzoeken betreffende - kort gezegd - de verdeling van de gemeenschap van goederen, inclusief de maatschap, en de splitsing c.q. verdeling van de in het Verenigd Koninkrijk opgebouwde pensioenaanspraken. Zij heeft verzocht de beslissing op deze verzoeken - in afwachting van een af te komen advies over de verdeling en de formalisering van de splitsing c.q. verdeling van het in het Verenigd Koninkrijk opgebouwde pensioen - aan te houden voor een periode van drie maanden. Van de zijde van de man is door de rechtbank op 28 juni 2018 eveneens een brief ontvangen waarin namens de man gelijkluidende verzoeken werden gedaan.

De rechtbank heeft vervolgens de echtscheiding uitgesproken en ook verder beslist conform de verzoeken van partijen.

Deze gang van zaken in aanmerking genomen, is het hof van oordeel dat de vrouw, nu zij in eerste aanleg op het punt van de door haar verzochte echtscheiding de uitspraak heeft gekregen waarom zij had verzocht, geen te respecteren processueel belang heeft om die beslissing in hoger beroep alsnog aan te tasten. Voor de vrouw staat dan ook geen hoger beroep open tegen de uitgesproken echtscheiding. Dat betekent ook dat de vrouw in hoger beroep niet de mogelijkheid heeft om haar verzoek tot het uitspreken van de echtscheiding alsnog in te trekken. Omdat de echtscheiding zowel door haarzelf als door de man is verzocht en toegewezen, heeft de vrouw evenmin de mogelijkheid om tegen het inleidend verzoek van de man tot echtscheiding alsnog het pensioenverweer, bedoeld in artikel 1:153 lid 1 BW in stelling te brengen.

Lees verder
 

Onderzoek naar terugplaatsing bij uithuisplaatsing

Nr: 19140 Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 29-08-2019 ECLI:NL:GHARL:2019:7062 Jurisprudentie Geschilbeslechting Jeugdrecht 1:265b, 1:265c BW

Rechtsvraag

Is er voldoende onderzoek gedaan naar de mogelijkheden van terugplaatsing van de kinderen?

Overweging

Nee. Uit de stukken is gebleken dat de rechtbank de GI, bij beschikking van 12 juli 2018, de opdracht heeft gegeven een onderzoek in te stellen naar de opvoedvaardigheden van zowel de vader als de moeder. In de onderhavige procedure constateert het hof echter dat de GI, ondanks dit verzoek van de rechtbank, het betreffende onderzoek naar de opvoedvaardigheden van de ouders niet heeft laten plaatsvinden. De GI heeft hierover ter zitting desgevraagd verklaard dat de betrokken hulpverlening (G) in haar verslagen al het nodige heeft gemeld en dat dit voldoende informatie geeft. Volgens de GI is duidelijk dat het perspectief niet bij de ouders ligt. Op basis van vaste rechtspraak van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) geldt echter dat voldoende moet zijn geïnvesteerd in de band tussen kind en ouders teneinde een terugkeer naar huis te bewerkstelligen, voordat een verderstrekkende maatregel mag worden overwogen (vgl. EHRM 12 juli 2001, 25702/94 ( K. en T./Finland ). Het ligt in de lijn der verwachting dat de GI verder zal gaan met het ingezette traject van het toewerken naar een gezagsbeëindigende maatregel. De GI heeft immers verklaard dat het perspectief van de kinderen wat haar betreft niet bij de ouders ligt, en dat aan de raad voor de kinderbescherming is verzocht een onderzoek te doen naar gezagsbeëindiging. Het EHRM heeft in de zaak  N.P./Moldavië  echter benadrukt dat beëindiging van het gezag alleen in zeer uitzonderlijke omstandigheden is toegestaan, na een zorgvuldige en frequente evaluatie van de mogelijkheden tot thuisplaatsing (vgl. EHRM 6 oktober 2015; no. 58455/13, EHRC 2015/239; N.P./Moldavië, par. 64-70).

Het hof is van oordeel dat er tot dusverre onvoldoende is onderzocht of er mogelijkheden zijn tot thuisplaatsing van de kinderen bij (één van) de ouders.

Cursussen binnenkort:

4

Scheidingscongres 2025

12-12-2025
Lees verder
 

GI als belanghebbende in plaats van als informant in omgangsprocedure

Nr: 19141 Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 29-08-2019 ECLI:NL:GHARL:2019:7058 Jurisprudentie Geschilbeslechting Procesrecht
Gezag en omgang
1:377a BW

Rechtsvraag

Kan het verzoek van de gecertificeerde instelling (GI) om in plaats van als informant als belanghebbende tot de procedure inzake omgang te worden toegelaten, worden toegewezen?

Overweging

Ja. Het hof heeft de GI opgeroepen als informant. De GI heeft hiertegen ter zitting van het hof bezwaar gemaakt en verzocht om als belanghebbende te worden aangemerkt. Gelet op de doelen van de ondertoezichtstelling, die blijkens de beschikking van 18 december 2018 mede zien op het belang van de minderjarige dat zij weet wie haar vader is en het contact met haar vader, zal het hof de GI in deze procedure alsnog als belanghebbende aanmerken.

Lees verder
 

Omstandigheden voor toewijzing proceskosten aan een der partijen

Nr: 19138 Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 27-08-2019 ECLI:NL:GHARL:2019:6954 Jurisprudentie Geschilbeslechting Procesrecht 289 Rv

Rechtsvraag

Onder welke omstandigheden kunnen proceskosten in familiezaken worden toegewezen aan een van de partijen?

Overweging

Het hof zal voor nu beslissen dat de kosten van het hoger beroep worden gecompenseerd, gelet op de omstandigheid dat partijen in familierechtelijke rechtsbetrekking tot elkaar staan en het geschil hieruit voortvloeit. Dat zal in de toekomst anders kunnen zijn indien de vader voortgaat met procederen terwijl er andere meer constructieve en adequate middelen buiten de rechter om (dejuridiseren) voor handen zijn die op dat moment aangeboden worden.

Lees verder
 

Horizontale en verticale verstoring van de arbeidsverhouding

Nr: 19130 Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 12-08-2019 ECLI:NL:GHARL:2019:6480 Jurisprudentie Rechtsontwikkeling Ontslag en ontbinding 7:669 BW

Rechtsvraag

Mag een rechter een horizontale verstoring van de arbeidsverhouding ook onder de g-grond scharen?

Overweging

Het voorgaande neemt niet weg dat de kantonrechter terecht heeft opgemerkt dat de ontslaggronden van art. 7:669 lid 3 BW ontleend zijn aan het Ontslagbesluit en dat uit de parlementaire geschiedenis is af te leiden dat beoogd is de ontslagcriteria van het Ontslagbesluit en de daarop gebaseerde Beleidsregels Ontslagtaak UWV in de wet op te nemen. Dat heeft ertoe geleid dat het algemeen geformuleerde criterium van artikel 7:685 BW is vervangen door meerdere specifieke criteria, waaronder de g-grond. Uit de wetsgeschiedenis is echter niet af te leiden dat beoogd is de ruimte die de rechter onder het oude recht ook ten aanzien van die, in de algemene formulering van artikel 7:685 BW (oud) besloten liggende, g-grond had in te perken. Het gevolg is dat de rechter een op de g-grond gebaseerd ontbindingsverzoek zal hebben te toetsen op basis van het bepaalde in artikel 7:669 lid 3 BW tegen de achtergrond van de totstandkoming van dat artikel, maar overigens daarbij gebruik mag maken van de beoordelingsvrijheid die hem na 1 juli 2015 (invoering Wwz) onverminderd is blijven toekomen. Overigens sloten de Beleidsregels Ontslagtaak UWV het ontslag wegens een horizontaal verstoorde arbeidsverhouding niet uit.

Cursussen binnenkort:

5

De zieke werknemer

11-11-2025
Lees verder
 

Ontslag op staande voet en de ontslagreden

Nr: 19131 Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 29-07-2019 ECLI:NL:GHARL:2019:6164 Jurisprudentie Rechtsontwikkeling Arbeidsprocesrecht 7:669 BW, 7:671b BW

Rechtsvraag

Is het gedeeltelijk komen vast te staan van de opgegeven ontslagreden toereikend voor ontslag op staande voet?

Overweging

Het vaststaande gedeelte van de opgegeven ontslaggrond kan, op zich zelf beschouwd, als een dringende reden voor ontslag op staande voet worden aangemerkt. Door te handelen zoals hij heeft gedaan heeft [verzoeker] het gezag van zijn werkgever op grove wijze miskend. Het feit dat [verzoeker] , zoals deze stelt, boos was is geen reden hem zijn gedrag minder zwaar aan te rekenen. Ook bij boosheid mag van een werknemer worden verlangd dat hij het gezag van de werkgever respecteert en zich (dus) inhoudt. Het enkele feit dat de heer [B], zoals [verzoeker] aanvoert, dicht bij hem stond is daarvoor evenmin reden. In dat verband is van belang dat [verzoeker] niet gemotiveerd heeft gesteld dat de nabijheid van de heer [B] en/of diens gedrag overigens voor hem zodanig bedreigend was dat het geven van de duw daarop een gerechtvaardigde reactie was.

Lees verder
 

Overleggen van deskundigenoordeel

Nr: 19111 Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 28-05-2019 ECLI:NL:GHARL:2019:4597 Jurisprudentie Rechtseenheid Arbeidsprocesrecht 7 629 BW

Rechtsvraag

Is het mogelijk het niet overleggen van een deskundigenoordeel te herstellen in appel?

Overweging

Apothekers Combinatie betwist dat het verzuim om bij eis in eerste aanleg een deskundigenoordeel over te leggen in hoger beroep hersteld kan worden. Daartoe wijst zij op uitspraken van hof Amsterdam (ECLI:NL:GHAMS:2003:AO3200) en hof Den Bosch (ECLI:NL:GHSHE:2017:240) waarin de ratio van het deskundigenoordeel als verplicht voorportaal wordt beschreven. Daarmee wordt voorkomen dat partijen hun geschil rauwelijks aan de rechter voorleggen en het deskundigenoordeel draagt eraan bij dat geschillen, die wel aan de rechter worden voorgelegd, beter zijn voorbereid en onderzocht (zie Kamerstukken II 2003/2004, 29231 nr. 3 p. 23). Beide hoven oordelen dat met die ratio onverenigbaar is dat een deskundigenoordeel voor het eerst in hoger beroep wordt overgelegd. Het hof stelt voorop dat [appellant] in deze bodemprocedure geen beroep heeft gedaan op een uitzonderingsgrond om het verplichte voorportaal te mogen passeren, zoals bedoeld in het tweede lid van artikel 7:629a BW. Evenmin is gesteld of gebleken dat [appellant] door serieuze psychische klachten niet in staat was tijdig een deskundigenoordeel aan te vragen (zie de jurisprudentie bij noot 29 in conclusie van de A-G bij HR 20 december 2013, ECLI:NL:HR:2013:2128).

De kantonrechter heeft hem dan ook terecht niet-ontvankelijk verklaard in zijn vordering. Het voorgaande brengt mee dat [appellant] zijn vordering desgewenst opnieuw had kunnen voorleggen aan de kantonrechter zodra hij zijn verzuim had hersteld. Het hof is, met de hoven Amsterdam en Den Bosch, van oordeel dat de ratio van de regel in artikel 7:629a lid 1 BW zich niet verdraagt met het zonder goede grond, zoals hiervoor bedoeld, voor het eerst in hoger beroep overleggen van een deskundigenoordeel.

Lees verder
 

Nihilstelling van kinderalimentatie op grond van redelijkheid en billijkheid

Nr: 19103 Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 09-05-2019 ECLI:NL:GHARL:2019:4126 Jurisprudentie Geschilbeslechting Alimentatie 1:404 BW

Rechtsvraag

Bestaat er grond de kinderalimentatie op nihil te stellen, gezien de schulden van de man?

Overweging

Uit de stukken en ter zitting is gebleken dat de man in de loop der jaren een enorme schuldenlast heeft opgebouwd. Om die reden is per 27 februari 2019 ten aanzien van hem ook een beschermingsbewind van kracht. Volgens opgave van de bewindvoerder ter zitting bedragen de tot nu toe bekende schulden van de man (en zijn partner) in totaal al € 120.000,-. De man, zijn partner en baby zijn onlangs zelfs hun huis uitgezet wegens het niet meer betalen van de huur. Jeugdzorg heeft de borg voor de nieuwe woning voorgeschoten, hetgeen ook gelijk weer een nieuwe schuld oplevert. De man en zijn gezin krijgen van de bewindvoerder € 80,- per week aan leefgeld. Het tekort wordt aangevuld door de Voedselbank. Kortom, de financiële situatie van de man is ronduit zorgelijk.

De bewindvoerder heeft ter zitting nadrukkelijk aangegeven dat het budgetplan zelfs geen ruimte laat voor een minimale bijdrage van € 25,- per maand. Bij deze stand van zaken ziet het hof, zoals ook ter zitting reeds besproken, naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid geen reële mogelijkheden om ten laste van de man enige bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarige te bepalen. De kinderalimentatie wordt daarom met ingang van 29 mei 2017 op nihil gesteld.

Cursussen binnenkort:

Lees verder
 

Vastgestelde contactregeling bestaat uit een kaartje per maand

Nr: 19094 Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 02-05-2019 ECLI:NL:GHARL:2019:3883 Jurisprudentie Geschilbeslechting Gezag en omgang 1:253a BW

Rechtsvraag

Welke vorm dient de contactregeling tussen het kind en de vader te hebben nadat vader zich niet aan de drie vastgestelde proefcontacten heeft gehouden?

Overweging

Het hof stelt voorop dat het in beginsel in het belang van de minderjarige is dat zij contact heeft met beide ouders. Uit de stukken en hetgeen ter zitting naar voren is gekomen is echter duidelijk geworden dat de vader niet bij machte is gebleken om zich aan de afspraken te houden en de raad en de moeder op de hoogte te brengen en te houden van wat er speelt. Als gevolg hiervan hebben er slechts twee proefcontacten plaatsgevonden in plaats van de door het hof opgelegde drie proefcontacten. Hoewel het ontbreken van contact met de vader schadelijk is voor de ontwikkeling van de minderjarige is het hof van oordeel dat het onbetrouwbaar zijn in het contact met de minderjarige schadelijker is voor de ontwikkeling van de minderjarige. De minderjarige kan dan immers niet op haar vader vertrouwen en kan gaan denken dat ze niet belangrijk voor hem is. 

De vader stelt dat het niet houden aan de afspraken te maken heeft met de druk die hij ervoer vanuit zijn werk en de (nagenoeg niet mogelijke) ruimte om afspraken te maken tijdens kantooruren en dat zijn nieuwe baan daar verandering in zal brengen. Het hof is echter van oordeel dat het niet nakomen van afspraken door de vader een rode draad vormt in deze zaak. De vader is meerdere malen (en op het laatste moment) afspraken niet nagekomen en laat het na de moeder (en de raad) hiervan op de hoogte te stellen. De vader lijkt hiermee niet in te zien wat zijn gedrag betekent voor anderen en hoe schadelijk dergelijk gedrag is voor de minderjarige omdat zij leert dat zij niet op haar vader kan vertrouwen. Het hof is daarom van oordeel dat de vader, alvorens er een zorgregeling kan worden vastgesteld, dient te laten zien dat hij betrouwbaar is in het nakomen van afspraken. Derhalve zal het hof - zoals door de raad ook geadviseerd - een regeling vaststellen waarin de vader elke maand een kaartje dient te sturen naar de minderjarige zodat de vader zijn interesse aan haar kan tonen. Het is in het belang van de minderjarige dat zij aandacht en betrokkenheid van haar vader blijft ervaren. De vader kan op deze manier laten zien betrouwbaar te zijn in het nakomen van afspraken zodat dit punt bij een eventueel volgend verzoek om een zorgregeling geen contra-indicatie meer hoeft te zijn voor het vaststellen van een zorgregeling.

Cursussen binnenkort:

4

Scheidingscongres 2025

12-12-2025
Lees verder