arbeidsrecht

VAKnieuws

Rechtsvermoeden van de omvang van de arbeid

Nr: 20076 Rechtbank Den Haag, 07-04-2020 ECLI:NL:GHDHA:2020:783 Jurisprudentie Geschilbeslechting Arbeidsovereenkomstenrecht 7:610 BW, Wet op de cao

Rechtsvraag

Vaststelling van de omvang van de arbeids, waarbij werkgever de representativiteit van de referteperiode onvoldoende betwist.

Overweging

Ingevolge het arrest van de Hoge Raad van 27 april 2012, (ECLI:NL:HR:2012:BW0017, JAR 2012/149) kan de werknemer een verzoek doen tot vaststelling van de arbeidsduur voor een andere periode dan die onmiddellijk voorafgaand aan dat verzoek. [geïntimeerde] heeft - nu een en ander een reëler beeld geeft van de omvang van haar werkzaamheden die zij steeds voor [appellante] heeft verricht - zich dan ook op de periodes 9, 10 en 11 van 2016 kunnen beroepen voor het door haar aangevoerde bewijsvermoeden dat de arbeidsomvang 18 uur per week bedraagt. [appellante] heeft tegen dit bewijsvermoeden ingebracht dat deze periode tijdelijke incidentele situaties omvat waaronder de herfstvakantie in periode 10, en een inroostering voor extra uren wegens een tijdelijke “piek” op de afdeling AGF en dat dit de uren zijn die de 12 uur per week te boven kwamen, waardoor deze uren buiten beschouwing moeten worden gelaten.

Wat daar ook van zij, [appellante] heeft onvoldoende gesteld ten aanzien van de duur waarmee de meetperiode/ referteperiode verlengd zou moeten worden (art. 6 lid 11 cao) en wat dat vervolgens zou betekenen voor de gemiddelde arbeidsomvang van [geïntimeerde] per week. Evenmin heeft [appellante] gesteld welke andere referteperiode representatief zou zijn voor het bepalen van de gemiddelde arbeidsomvang. Het hof is daarom van oordeel dat [appellante] het bewijsvermoeden niet heeft ontkracht en bepaalt, evenals de kantonrechter, de arbeidsomvang op 18 uur per week. 

Lees verder
 

Weigering ondertekening vaststellingsovereenkomst

Nr: 20021 Rechtbank Den Haag, 23-01-2020 ECLI:NL:RBDHA:2020:444 Jurisprudentie Geschilbeslechting Arbeidsprocesrecht 7:669 BW

Rechtsvraag

Het weigeren te ondertekenen van een vaststellingsovereenkomst moet gezien worden als een beroep op de herroepingsmogelijkheid.

Overweging

In de omstandigheden van dit geval, is het in elk geval zo niet in strijd met de letter dan toch zeker in strijd met de geest van de in artikel 7:670b, tweede lid BW dwingend rechtelijk vastgelegde mogelijkheid voor de werknemer zonder opgaaf van redenen door een schriftelijke verklaring aan de werkgever een beëindigingsovereenkomst te ontbinden om [werkneemster] toch aan die overeenkomst gebonden te achten. Zij heeft duidelijk en ondubbelzinnig op 12 september 2019 geweigerd die overeenkomst te tekenen toen die haar dor het bestuur van Vahon ter tekening werd aangeboden, nadat haar was gebleken dat het in de beëindigingsovereenkomst geregelde afscheid niet op de school zelf zou plaatsvinden.

In de onderhavige beëindigingsovereenkomst staat met zoveel woorden vermeld dat [werkneemster] deze overeenkomst zonder opgaaf van redenen schriftelijk kan ontbinden na de datum waarop de overeenkomst tot stand is gekomen. Dan kan de weigering van [werkneemster] om de beëindigingsovereenkomst zelf te ondertekenen niet anders geduid worden dan een tijdig beroep op die zogenoemde bedenktijd, zodat Vahon in elk geval vanaf 12 september 2019 er niet op kon en/of mocht vertrouwen dat er desondanks tussen partijen een geldige beëindigingsovereenkomst tot stand was gekomen.

Tussen partijen staat ook vast dat [werkneemster] op 12 september 2019 niet vergezeld werd door haar toenmalige gemachtigde. Het zou naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid dan ook onaanvaardbaar zijn om [werkneemster] tegen te werpen dat zij deze ondubbelzinnige weigering om te tekenen niet op schrift heeft gesteld.

Lees verder

Al onze cursussen

Centrum Permanente Educatie biedt hoogwaardige juridische cursussen, afgestemd op de praktijk en verzorgd met enthousiasme en expertise.

Bekijken
 

Maken back up en geheimhoudingsbeding

Nr: 19191 Rechtbank Den Haag, 08-10-2019 ECLI:NL:RBDHA:2019:11152 Jurisprudentie Geschilbeslechting Arbeidsovereenkomstenrecht 7:669 BW

Rechtsvraag

Is het maken van een back up van de hard schijf een schending van het geheimhoudingsbeding?

Overweging

Naar het oordeel van de kantonrechter kan het maken van een back up van de technische bestanden door de werknemer worden gekwalificeerd als het kopiëren, maar leidt het maken van een back up niet zonder meer tot de conclusie dat de werknemer bedrijfsgevoelige informatie buiten het bedrijf heeft gebracht in de zin van de NDA dan wel heeft verspreid aan derden. De werkgever heeft aan haar stelling dat de werknemer bedrijfsgevoelige informatie naar buiten heeft gebracht anders dan met het proces-verbaal van onderzoek door InterPI Strongwood, verder niet onderbouwd.

Daarmee gaat de werkgever eraan voorbij dat voor de constatering dat de werknemer bedrijfsgevoelige informatie naar buiten heeft gebracht (het verwijt dat de werkgever de werknemer maakt en ten grondslag heeft gelegd aan het ontslag op staande voet) de vaststelling dat de werknemer een back up heeft gemaakt onvoldoende is. 

Lees verder
 

Ontbinding en uiteindelijke diagnose van werknemer waardoor gedrag valt te verklaren

Nr: 19010 Rechtbank Den Haag, 19-12-2018 ECLI:NL:RBDHA:2018:15438 Jurisprudentie Geschilbeslechting Ontslag en ontbinding 7:669 BW, 7:671b BW

Rechtsvraag

Is er reden de arbeidsovereenkomst te ontbinden zonder rekening te houden met het opzegverbod?

Overweging

Nee. Niet weersproken is dat er aan de zijde van werknemer sprake is van een reële ernstige ziekte. Inmiddels is de diagnose bipolaire stoornis I gesteld en heeft de behandelend psychiater aangegeven dat het zeer waarschijnlijk is dat er een verband is tussen het gedrag dat werknemer vertoont en zijn ziekte.

De bedrijfsarts heeft daarover aan werkgeefster meegedeeld op 7 november 2018, dat hij geen wezenlijke verandering in het medisch toestandsbeeld van werknemer waarneemt. Dit doet niet af aan het door de behandeld psychiater geconstateerde ziektebeeld en het door die psychiater geconstateerde oorzakelijk verband tussen de ziekte van werknemer en zijn gedrag.

Mocht werkgeefster daar anders over denken dan had het op haar weg gelegen om een onafhankelijk medisch onderzoek aan te vragen maar dat heeft zij niet gedaan.

In dit geval geldt dus een opzegverbod wegens ziekte omdat werkneemster zich op 18 januari 2018 heeft ziekgemeld en er sedertdien nog geen periode van twee jaar is verstreken. Dit opzegverbod staat in de weg aan toewijzing van het ontbindingsverzoek van werkgeefster.

Cursussen binnenkort:

5

De zieke werknemer

11-11-2025
Lees verder
 

Als werknemer supermarktvloer schoongemaakt, als klant uitgegleden: geen schadevergoeding

Nr: 18014 Rechtbank Den Haag, 08-11-2017 ECLI:NL:RBDHA:2017:14820 Jurisprudentie Rechtsontwikkeling Ziekte 7:658, 7:611, 6:181 BW

Rechtsvraag

Is de werkgever aansprakelijk nu verzoekster in de winkel waar zij werkt is uitgegleden na beëindiging van haar werkzaamheden en tijdens het kopen van boodschappen?

Overweging

Nee. Uit de verklaring van een getuige blijkt zonder twijfel dat het ongeval heeft plaatsgevonden nadat verzoekster haar werkzaamheden voor die dag had beëindigd en terwijl zij boodschappen voor eigen gebruik deed. De enkele omstandigheid dat verzoekster zich op dat moment (nog) op de werkvloer bevond is daartoe onvoldoende. Zij bevond zich op dat moment als klant en niet als werknemer in het filiaal van ALDI.

Gezien het bovenstaande is de kantonrechter van oordeel dat het ongeval verzoekster niet is overkomen in de uitoefening van haar werkzaamheden bij de ALDI, zodat geen sprake is van werkgeversaansprakelijkheid aan de zijde van ALDI. 

Overigens merkt de kantonrechter op dat ook wanneer hij tot het oordeel zou zijn gekomen dat de schade is ontstaan in de uitoefening van de werkzaamheden, hij de vordering op grond van artikel 7:658 BW zou hebben afgewezen. Onder de gegeven omstandigheden is – anders dan verzoekster stelt – van een schending van de zorgplicht geen sprake. 

 

Cursussen binnenkort:

5

De zieke werknemer

11-11-2025
Lees verder
 

Concurrentiebeding in arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd nietig vanwege ontbreken toelichting

Nr: 17152 Rechtbank Den Haag, 11-04-2017 ECLI:NL:RBDHA:2017:7593 Jurisprudentie Geschilbeslechting Arbeidsovereenkomstenrecht 7:653 lid 2 BW

Rechtsvraag

Is het concurrentiebeding nietig wegens ontbreken van een schriftelijke toelichting ex artikel 7:653 lid 2 BW, ondanks herbevestiging van het concurrentiebeding bij tussen partijen gesloten vaststellingsovereenkomst ter beëindiging van het dienstverband?

Overweging

Ja. De vraag is welke waarde moet worden toegekend aan hetgeen is overeengekomen in artikel 7 van de vaststellingsovereenkomst, waarmee in feite de gelding tussen partijen van een nietig beding is overeengekomen c.q. herbevestigd. Voorop staat dat met die herbevestiging de nietigheid van het oorspronkelijke beding in de arbeidsovereenkomst niet is gerepareerd. Dit laat echter onverlet dat aangenomen moet worden dat ook gedurende de looptijd van een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd voor het eerst een concurrentiebeding kan worden gesloten met een deugdelijke motivering. Vanuit die optiek kan betoogd worden dat met de herbevestiging van het concurrentiebeding in de arbeidsovereenkomst in feite een nieuw concurrentiebeding tot stand is gekomen. Voor zover dit al aangemerkt kan worden als de intentie van eiseres bij het sluiten van de vaststellingsovereenkomst geldt echter dat ook in dat geval het vereiste van een schriftelijke motivering van artikel 7:653 lid 2 geldt, en dat daaraan niet is voldaan. Dat gedaagde met de ondertekening van de vaststellingsovereenkomst op grond van artikel 11 van die overeenkomst uitdrukkelijk verklaart dat hij een goed en volledig begrip heeft van de inhoud en consequenties van de vaststellingovereenkomst, hij instemt met de inhoud en consequenties van de vaststellingsovereenkomst en hij de gelegenheid heeft gehad zich te laten bijstaan c.q. adviseren door een juridisch adviseur, maakt dit niet anders.

Het voorgaande betekent dat voor zover gedaagde verzoekt om vernietiging van het concurrentiebeding en om bepaling dat het concurrentiebeding ook in de vaststellingsovereenkomst niet heeft te gelden daaraan om voormelde redenen niet wordt toegekomen. Voorts betekent het voorgaande dat alle vorderingen van eiseres die hun grondslag vinden in de gestelde overtreding van het concurrentie- en relatiebeding zullen worden afgewezen.

Lees verder