personen-, familie- en erfrecht

VAKnieuws

Gezamenlijk gezag met stiefouder

Nr: 25023 Rechtbank Gelderland, 27-02-2025 ECLI:NL:RBGEL:2025:1569 Jurisprudentie Rechtsontwikkeling Algemeen
Gezag en omgang
1:253t BW

Rechtsvraag

Geldt de eis dat de moeder drie jaar met het eenhoofdig gezag belast moet zijn voordat zij kan verzoeken naast haar ook haar nieuwe partner met het ouderlijk gezag te belasten, onverminderd als de vader van het kind is overleden?

Overweging

De moeder en de stiefvader zijn al samen sinds de zwangerschap van het kind, en de stiefvader heeft al vanaf de geboorte voor het kind gezorgd. De moeder verzoekt de stiefvader naast haar met het ouderlijk gezag over het kind te belasten. Artikel 1:253t BW eist (onder meer) dat de moeder ten minste gedurende drie jaar met het eenhoofdig gezag belast moet zijn geweest. Aan die eis is niet voldaan. De rechtbank gaat aan deze eis voorbij omdat de vader is overleden. 

Cursussen binnenkort:

Lees verder
 

Gecombineerde geslachtsnaam alleen mogelijk als beide juridische ouders instemmen

Nr: 25010 Gerechtshof Den Haag, 18-12-2024 ECLI:NL:GHDHA:2024:2535 Jurisprudentie Rechtsontwikkeling Gezag en omgang
Algemeen
1:5 BW; IIIB lid 1 WIGG; 1:253a BW

Rechtsvraag

Kan de rechter vervangende toestemming verlenen voor het aanvragen van een gecombineerde geslachtsnaam ex artikel IIIB lid 1 WIGG en 1:5 BW?

Overweging

Op grond van de WIGG kunnen ouders hun kinderen tegenwoordig een gecombineerde geslachtsnaam geven. Op grond van artikel IIIB lid 1 WIGG konden kinderen van dezelfde (juridische) ouders tot 1 januari 2025 onder bepaalde voorwaarden alsnog een gecombineerde geslachtsnaam verkrijgen. Een van die voorwaarden is dat beide ouders gezamenlijk verklaren dat hun kind een gecombineerde geslachtsnaam behoort te krijgen en hoe die gecombineerde geslachtsnaam zal luiden. 

Een dergelijke verklaring ontbreekt, omdat de vader er niet mee instemt. De moeder heeft vervangende toestemming verzocht ex 1:253a BW. 

Het hof overweegt dat het in deze niet om een gezagsbeslissing gaat, omdat de voorwaarde is dat beide juridische ouders moeten verklaren dat het kind een gecombineerde geslachtsnaam behoort te krijgen. Het gaat niet om het ontbreken of vervangen van de toestemming van een ouder met gezag.  De wet voorziet zelf in een oplossing voor het geval de ouders geen gezamenlijke naamskeuze kunnen maken. Die vangnetnorm houdt op hoofdlijnen in dat een kind de geslachtsnaam van de vader krijgt wanneer de ouders getrouwd zijn en dat een kind de geslachtsnaam van de moeder krijgt wanneer de ouders niet getrouwd zijn. Daarnaast heeft de wetgever uitdrukkelijk afgezien van de mogelijkheid om een geschil hierover aan de rechter voor te leggen. 


Cursussen binnenkort:

Lees verder

Al onze cursussen

Centrum Permanente Educatie biedt hoogwaardige juridische cursussen, afgestemd op de praktijk en verzorgd met enthousiasme en expertise.

Bekijken
 

Vader kan niet gehouden worden aan afspraak over de gecombineerde geslachtsnaam voor het kind

Nr: 25011 Gerechtshof Den Haag, 17-12-2024 ECLI:NL:GHDHA:2024:2535 Jurisprudentie Rechtsontwikkeling Algemeen 1:5 BW; IIIB lid 1 WIGG; 1:253a BW

Rechtsvraag

Is de vader gehouden de afspraak om op grond van de overgangsregeling een gecombineerde geslachtsnaam voor het kind te kiezen, na te komen?

Overweging

De ouders hebben op Whatsapp met elkaar afgesproken dat zij de geslachtsnaam van de moeder aan de geslachtsnaam van hun kind zullen toevoegen. Dit is mogelijk op grond van artikel IIIB lid 1 WIGG en artikel 1:5 BW. De vader heeft zich bedacht en wil hier niet meer aan meewerken. De moeder heeft in kort geding gevorderd de vader te veroordelen de gemaakte afspraak na te komen, op straffe van een dwangsom. De voorzieningenrechter heeft de vordering afgewezen. Het hof bekrachtigt de beslissing van de voorzieningenrechter. Het hof verwijst naar de overweging van de voorzieningenrechter, luidende dat uit de wetsgeschiedenis volgt dat er gevallen blijven bestaan waaruit de naamskeuze tot onenigheid of ongemak leidt maar dat een rechter daarover laten beslissen de verantwoordelijkheid van ouders voor de naamskeuze van het kind miskent. De voorzieningenrechter overweegt dat daarom de ouders alleen de mogelijkheid om te kiezen voor een gecombineerde geslachtsnaam kunnen benutten als zij daar beiden nog steeds achter staan en dat zij daarmee vrijwillig moeten instemmen. 

Het hof overweegt dat een veroordeling tot nakoming zou inhouden dat de vader een verklaring moet ondertekenen waar hij niet (langer) achter staat. Dat strookt niet met het karakter van een eensluidende verklaring. Het hof benadrukt dat voor de rechter in dezen geen taak is weggelegd, omdat de wetgever dat uitdrukkelijk niet heeft gewild, en dat de wet een vangnetbepaling kent voor het geval de ouders het niet eens zijn over de geslachtsnaam van hun kind.

Lees verder
 

Passeren bewijsaanbod II: getuige horen over geboortedatum

Nr: 24100 Hoge Raad der Nederlanden, 08-11-2024 ECLI:NL:HR:2024:1599 Jurisprudentie Rechtsontwikkeling Procesrecht
Algemeen
1:25d BW; 152 Rv.

Rechtsvraag

Mocht het hof het bewijsaanbod passeren?

Overweging

De vrouw heeft in een p rocedure tot wijziging of aanvulling van gegevens in een vervangende geboorteakte verzocht om de geboortedatum in haar paspoort te wijzigen. Zij stelt dat bij haar aankomst in Nederland de verkeerde datum als haar geboortedatum is geregistreerd. Zij biedt aan om haar moeder als getuige te horen over de vraag op welke datum zij is geboren. De rechtbank en het hof hebben dit bewijsaanbod gepasseerd. Het hof heeft geoordeeld dat het bewijsaanbod van de vrouw niet terzake doende is. De Hoge Raad oordeelt dat dit oordeel van het hof niet in stand kan blijven.  De Hoge Raad overweegt dat dat oordeel onjuist is voor zover het hof tot uitgangspunt heeft genomen dat een procedure op de voet van art. 1:25d BW zich niet leent voor het leveren van bewijs door het horen van getuigen, zoals voorzien in art. 166 Rv, en dat het oordeel van het hof onvoldoende gemotiveerd is voor zover het hof heeft geoordeeld dat het door verzoekster in hoger beroep gedane bewijsaanbod onvoldoende specifiek is of de door haar te bewijzen aangeboden feiten niet tot de beslissing van de zaak kunnen leiden.

Cursussen binnenkort:

Lees verder
 

Family life en een nauwe persoonlijke betrekking tussen de minderjarige en anderen kunnen niet contractueel worden uitgesloten

Nr: 24061 Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 13-08-2024 ECLI:NL:GHARL:2024:5151 Jurisprudentie Rechtsontwikkeling Gezag en omgang
Algemeen
798 lid 1 Rv; 1:377a BW.

Rechtsvraag

Is de partner van de biologische vader ook belanghebbende en bestaat er (intended) family life tussen het kind en de biologische vader en zijn partner? 

Overweging

Het kind is geboren uit een van de moeders, en erkend door de andere moeder. De moeders hebben voor de geboorte met de biologische vader en zijn partner een overeenkomst gesloten, waarin zij afspraken hebben gemaakt over de rol van de biologische vader en zijn partner (hierna gezamenlijk te noemen: de vaders) in het leven van het kind. De omgangsregeling die zij zijn overeengekomen, is stil komen te liggen. De vaders hebben verzocht een omgangsregeling vast te leggen. 

Het hof oordeelt dat ook de partner van de biologische vader belanghebbende is in deze procedure omdat uit de rechtspraak van het EHRM blijkt dat een persoon die aanspraak kan maken op bescherming van zijn familie- of gezinsleven dan wel zijn privéleven, tevens aanspraak erop kan maken dat hij in voldoende mate betrokken wordt in het besluitvormingsproces dat kan leiden tot een inmenging in dat familie- en gezingsleven c.q. privéleven. De partner doet een onderbouwd (zelfstandig) beroep op het recht op omgang, en is aldus belanghebbende.

De moeders beroepen zich op de afspraken in de overeenkomst, waaronder de afspraak dat de vaders geen juridische aanspraak zouden maken op de rechten die een vader normaal gesproken zou hebben. Het hof oordeelt dat het niet ter vrije bepaling van partijen staat om het bestaan van family life / een nauwe persoonlijke betrekking tussen de minderjarige en anderen bij voorbaat in een overeenkomst uit te sluiten, en dus kunnen zij ook de rechtsbescherming daaromtrent niet bij overeenkomst uitsluiten.

Voor beide vaders oordeelt het hof dat zij in een nauwe persoonlijke betrekking tot de minderjarige staan. Daarbij spelen de afspraken in de overeenkomst met de moeders, en de feiten en omstandigheden die zich sinds de geboorte van de minderjarige hebben voldaan een rol. Dat de partner van de biologische vader geen biologisch ouder is, is daarbij niet van belang.  

Cursussen binnenkort:

Lees verder
 

Gebruiksvergoeding en eigenaarslasten voormalige echtelijke woning

Nr: 24026 Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 02-04-2024 ECLI:NL:GHSHE:2024:1107 Jurisprudentie Rechtsontwikkeling Huwelijksvermogensrecht
Algemeen
3:169 BW

Rechtsvraag

Bestaat er ook een recht op een gebruiksvergoeding als niemand de voormalig echtelijke woning bewoont?

Overweging

In deze casus zijn partijen al in 2007 gescheiden. De man is in de echtelijke woning blijven wonen tot in 2020. In 2020 heeft de woning een paar maanden leeg gestaan en in 2021 is de woning verkocht. De man vindt dat de vrouw over de periode waarop de woning leeg stond de helft van de eigenaarslasten aan hem moet betalen. De vrouw stelt dat zij recht heeft op een gebruiksvergoeding en dat de vordering van de man betreffende de eigenaarslasten kan worden weggestreept tegen haar vordering betreffende de gebruiksvergoeding. De man betwist dat de vrouw recht heeft op een gebruiksvergoeding omdat hij de woning in de betreffende periode ook niet gebruikte, en hij de vrouw er niet van heeft weerhouden om de woning te gebruiken. 

Het hof oordeelt dat de vrouw wel recht heeft op een gebruiksvergoeding. Zij had geen sleutel van de woning en de man had ook niet duidelijk gemaakt aan de vrouw dat de woning beschikbaar was voor haar, als zij daar gebruik van wenste te maken. Het uitsluitend gebruik door de man is daardoor niet opgehouden toen hij uit de woning vertrok. De conclusie is dat de eigenaarslasten tegen de gebruiksvergoeding kunnen worden weggestreept.

Lees verder
 

Vervangende toestemming Islamitische / openbare basisschool en buitenschoolse opvang

Nr: 24024 Gerechtshof Den Haag, 13-03-2024 ECLI:NL:GHDHA:2024:693 Jurisprudentie Rechtsontwikkeling Algemeen
Gezag en omgang
1:253a BW

Rechtsvraag

Is openbaar onderwijs het uitgangspunt wanneer ouders het niet eens zijn over religieus onderwijs?

Overweging

De ouders van de minderjarige zijn gescheiden. Beide ouders zijn praktiserend moslim, en hebben de wens om de minderjarige een opvoeding te geven waarin de islam in meerdere of mindere mate een belangrijke rol speelt. Zij geven daar wel ieder een andere invulling aan. De moeder wil dat de minderjarige naar een openbare basisschool gaat en de vader wil dat de minderjarige naar een islamitische basisschool gaat. Beide ouders hebben vervangende toestemming voor inschrijving op de door hen gewenste scho(o)l(en) verzocht. 

Het hof overweegt dat, nu de ouders het niet eens zijn, gekeken moet worden welke vorm van onderwijs het meest in het belang van de minderjarige is. Het hof oordeelt dat de minderjarige recht heeft op, en belang heeft bij het volgen van neutraal onderwijs op een openbare basisschool, zonder religieuze inslag, en dat zij niet dient te worden ingeschreven op een islamitische buitenschoolse opvang. Bij openbaar onderwijs krijgt de minderjarige ruimte voor het vormen van haar eigen geloofsbelijdenis en worden beide ouders in staat gesteld om hun geloofsbelijdenis ieder op hun eigen wijze met de minderjarige te delen, zonder dat de minderjarige op school te veel wordt gestuurd in een richting van één bepaalde uiting van die geloofsbelijdenis.

Cursussen binnenkort:

Lees verder
 

Verzoek tot vervangende toestemming erkenning: instemming daad van verwekking bij kunstmatige bevruchting.

Nr: 24006 Hoge Raad der Nederlanden, 02-02-2024 ECLI:NL:HR:2024:148 Jurisprudentie Rechtsontwikkeling Algemeen
Erkenning
1:204 lid 4 BW

Rechtsvraag

Wanneer is bij kunstmatige bevruchting sprake van instemming met een daad die de verwekking van het kind tot gevolg kan hebben gehad?

Overweging

De Hoge Raad oordeelt dat bij kunstmatige bevruchting onder een ‘daad die de verwekking van het kind tot gevolg kan hebben gehad’ in de zin van artikel 1:204 lid 4 BW het gehele traject van kunstmatige bevruchting verstaan wordt. Het gaat dus niet enkel om het moment van bevruchting of het moment van plaatsing van de embryo in de baarmoeder. Van ‘instemming als levensgezel’ als bedoeld in die bepaling is dan pas sprake als de levensgezel en de moeder samen hebben besloten om langs de gevolgde weg van kunstmatige bevruchting (te proberen) een kind te krijgen.

Lees verder
 

Wegingsfactoren bij toewijzing DNA-onderzoek biologisch vaderschap

Nr: 23021 Hoge Raad der Nederlanden, 31-03-2023 ECLI:NL:HR:2023:520 Jurisprudentie Rechtseenheid Algemeen
Gezag en omgang
1:377a BW, 8 EVRM

Rechtsvraag

Had het hof eerst moeten onderzoeken of het belang van het kind wel gediend is met omgang met/informatieverstrekking aan de mogelijke biologische vader, er van uitgaande dat hij de biologische vader is?

Overweging

Een (beweerde) biologische vader die omgang met zijn kind wenst, kan een beroep doen op art. 8 EVRM ter bescherming van zijn privéleven ( private life ) en ter bescherming van zijn (beoogde) familieleven (( intended) family life ), en kan, indien sprake is van een nauwe persoonlijke betrekking ( family life ) met het kind, aanspraak maken op een omgangsregeling met het kind (art. 1:377a lid 2 BW), tenzij zwaarwegende belangen van het kind zich tegen omgang verzetten (art. 1:377a lid 3 BW). Een kind heeft recht op omgang met degene die in een nauwe persoonlijke betrekking tot hem staat (art. 1:377a lid 1 BW). Het recht van een kind en dat van zijn juridische ouders op een ongestoord gezinsleven ( family life ) worden eveneens beschermd door art. 8 EVRM. Voorts is ook het recht van een kind op informatie over de eigen (biologische) afstamming een fundamenteel recht, dat wordt beschermd door – onder meer – art. 8 EVRM, als onderdeel van het recht op bescherming van het privéleven. Bij de beoordeling van een verzoek van de beweerde biologische vader tot medewerking aan een DNA-onderzoek ter verkrijging van zekerheid over de vraag of hij de biologische vader is van het kind, alsmede bij de beoordeling van zijn verzoek om omgang met het kind, dient de rechter de verschillende, door deze fundamentele rechten beschermde belangen in het licht van de omstandigheden van het concrete geval tegen elkaar af te wegen. Daarbij dient de rechter volgens vaste rechtspraak van het EHRM het belang van het kind voorop te stellen.

Cursussen binnenkort:

Lees verder
 

Geen geslachtsnaamwijziging

Nr: 23008 Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 17-01-2023 ECLI:NL:GHARL:2023:421 Jurisprudentie Geschilbeslechting Gezag en omgang
Algemeen
1:5 BW

Rechtsvraag

Heeft de rechtbank terecht het verzoek vervangende toestemming voor wijziging geslachtsnaam na erkenning afgewezen?

Overweging

De vader vindt het belangrijk dat [de minderjarige] zijn achternaam draagt. De voornaam [de minderjarige] is door de moeder uitgezocht, de tweede voornaam verwijst naar familie van de moeder, [de minderjarige] woont bij de moeder en gaat in die plaats naar het kinderdagverblijf en in de toekomst ook naar school. Bovendien staat de achternaam van de moeder nu op alle officiële documenten. Door [de minderjarige] de geslachtsnaam van de vader te geven, ervaart de vader dat hij ook een rol speelt in het leven van [de minderjarige] . Gelet op zijn leeftijd identificeert [de minderjarige] zich volgens de vader nu nog niet met zijn achternaam, waardoor wijziging van de achternaam nu geen grote impact heeft op [de minderjarige] . 

De moeder ervaart dat zij door de vader onder druk wordt gezet om de geslachtsnaam van [de minderjarige] te wijzigen. De argumenten die de vader aanvoert, heeft de moeder ook om de geslachtsnaam juist niet te wijzigen. Nu merkt [de minderjarige] het niet als zijn geslachtsnaam wijzigt, maar als hij in de toekomst ziet dat zijn naam is gewijzigd, dan zal hij daar vragen over stellen. Dat is niet in het belang van [de minderjarige] . De vader onderbouwt ook niet waarom het voor [de minderjarige] belastend is om de achternaam van de moeder te dragen. De vader heeft gelet op zijn stellingen ook geen oog voor de belangen van de moeder bij het handhaven de geslachtsnaam van [de minderjarige] .

De raad heeft tijdens de mondelinge behandeling verklaard dat het heel belangrijk is dat een kind de naam kan houden die hij heeft gekregen. De moeder heeft [de minderjarige] haar geslachtsnaam gegeven en het getuigt van respect als de vader dat respecteert. Dit neemt niet weg dat de raad begrijpt hoe belangrijk de achternaam voor de vader is, maar volgens de raad is het voor [de minderjarige] veel belangrijker dat de vader in gedrag laat zien dat hij de vader van [de minderjarige] is. De raad heeft tot slot verklaard dat het belangrijk is dat dit onderwerp nu wordt afgesloten en de strijd hierover eindigt.

Evenals de rechtbank en op dezelfde gronden als de rechtbank, die het hof overneemt en tot de zijne maakt, is het hof van oordeel dat geen aanleiding bestaat de geslachtsnaam van [de minderjarige] te wijzigen. Door de vader is onvoldoende inzichtelijk gemaakt waarom zijn belang om de achternaam van [de minderjarige] te wijzigen zwaarder moet wegen dan het belang van de moeder en [de minderjarige] om de achternaam in stand te laten, mede gelet op het advies van de raad.

Cursussen binnenkort:

Lees verder
 

Prejudiciële vragen over draagmoederschap niet beantwoord

Nr: 22047 Hoge Raad der Nederlanden, 13-05-2022 ECLI:NL:HR:2022:685 Jurisprudentie Rechtsontwikkeling Algemeen 392 Rv, 10:100 BW, 10:101 BW

Rechtsvraag

Zijn de vragen over draagmoederschap en het conflictenrecht, de erkenning en het procesrecht (zie rov. 3.3.1) te beantwoorden door de Hoge Raad?

Overweging

De hiervoor in 3.3.1 genoemde vragen over conflictenrecht en over erkenning kunnen op uiteenlopende wijzen worden beantwoord. Het conceptwetsvoorstel Kind, draagmoeder en afstamming (zie hiervoor in 3.2.4) wijkt op diverse punten af van het advies van de Staatscommissie IPR van februari 2019 (zie hiervoor in 3.2.3), bij welke afwijkingen de Staatscommissie IPR in haar advies van juli 2020 kanttekeningen heeft geplaatst (zie hiervoor in 3.2.5). Binnen afzienbare termijn zal een wetsvoorstel worden ingediend bij de Tweede Kamer (zie hiervoor in 3.2.7). Bij die stand van zaken lenen de prejudiciële vragen over conflictenrecht en erkenning zich niet voor beantwoording. Die beantwoording gaat op dit moment de rechtsvormende taak van de Hoge Raad te buiten.

Voor de hiervoor in 3.3.1 genoemde vragen over de burgerlijke stand geldt dat het antwoord daarop afhangt van het antwoord op de vragen over erkenning. Daarin ziet de Hoge Raad aanleiding eerstbedoelde vragen nu evenmin te beantwoorden.

De hiervoor in 3.3.1 genoemde vragen over procesrecht komen niet aan de orde in het conceptwetsvoorstel Kind, draagmoeder en afstamming. De processuele positie van de buitenlandse draagmoeder en haar echtgenoot hangt echter zo nauw samen met hun materieelrechtelijke rechten en verplichtingen – waarop het conceptwetsvoorstel wel ziet – dat de Hoge Raad op dit moment ook afziet van beantwoording van de daarop betrekking hebbende vragen.

Zolang een wettelijke regeling ontbreekt, is het aan de rechter om in elke concrete zaak aan de hand van de aard en inhoud van het verzoek en de verdere omstandigheden van het geval te beslissen, met inbegrip van de mogelijkheid om de beslissing op het verzoek aan te houden.

Het staat de rechter vrij om bij de beantwoording van vragen over de erkenning van een buitenlandse rechterlijke beslissing of een buitenlandse akte waarbij afstammingsrechtelijke relaties zijn vastgesteld tussen het kind en de wensouders, overeenkomstige toepassing te geven aan de art. 10:100 en 10:101 BW.

Lees verder
 

Procedure voornaamswijziging kind is inmenging in familieleven verwekker

Nr: 22042 Hoge Raad der Nederlanden, 22-04-2022 ECLI:NL:HR:2022:622 Jurisprudentie Rechtseenheid Algemeen 798 Rv, 8 EVRM

Rechtsvraag

Is de verwekker belanghebbende bij de procedure tot voornaamswijziging van zijn biologische kind?

Overweging

Slechts indien het onderwerp van de zaak ertoe kan leiden dat de rechten of verplichtingen waarop de betrokkene zich beroept, rechtstreeks door de rechterlijke beslissing worden geraakt, is die betrokkene in die zaak belanghebbende in de zin van art. 798 lid 1, eerste volzin, Rv. In de wetsgeschiedenis van deze bepaling is opgemerkt dat tot de door die bepaling beschermde ‘rechten en verplichtingen’ behoren de rechten die een burger kan ontlenen aan de een ieder verbindende bepalingen van het EVRM. Uit de rechtspraak van het EHRM moet worden afgeleid dat een persoon die aanspraak kan maken op bescherming van zijn familie- en gezinsleven dan wel zijn privéleven, een en ander zoals voorzien in art. 8 lid 1 EVRM, tevens aanspraak erop kan maken dat hij in voldoende mate betrokken wordt in het besluitvormingsproces dat kan leiden tot een inmenging in dat familie- en gezinsleven respectievelijk dat privéleven. Die aanspraak ziet mede op de gerechtelijke procedure, welke procedure op zichzelf tevens moet voldoen aan de eisen die voortvloeien uit art. 6 EVRM. De door art. 8 EVRM vereiste mate waarin en wijze waarop de belanghebbende bij het besluitvormingsproces wordt betrokken, zijn afhankelijk van de bijzondere omstandigheden van het geval en de aard en de mate van ingrijpendheid van de te nemen maatregelen.

(...)

In het oordeel van het hof ligt besloten dat tussen de man en de zoon sprake is van familie- en gezinsleven als bedoeld in art. 8 EVRM. Daarvan uitgaand is, anders dan het hof kennelijk heeft geoordeeld, niet van belang dat de man de zoon ten tijde van de beslissing van het hof niet had erkend, dat zijn vaderschap niet gerechtelijk is vastgesteld, en dat de man op dat moment niet was belast met het gezag over de zoon. Voorts is onjuist het kennelijke oordeel van het hof dat met het schrappen van de naam van de man uit de voornamen van de zoon slechts de identiteit van de zoon als drager van de naam is gemoeid. Het schrappen van die naam levert in dit geval wel degelijk een inmenging op in het tussen de man en de zoon bestaande familie- en gezinsleven en in het privéleven van de man. Hij dient dan ook in het besluitvormingsproces daarover te worden betrokken.

Lees verder