personen-, familie- en erfrecht

VAKnieuws

Terugbetalingsverplichting partneralimentatie

Nr: 25039 Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 27-03-2025 ECLI:NL:GHARL:2025:1815 Jurisprudentie Rechtsontwikkeling Alimentatie 1:401 BW

Rechtsvraag

Moet de vrouw de in de afgelopen vijf jaar te veel ontvangen partneralimentatie terugbetalen?

Overweging

I n de beschikking van 28 mei 2024 heeft het hof – anders dan de rechtbank – beslist dat het convenant is aangegaan met grove miskenning van de wettelijke maatstaven, zodat de daarin overeengekomen bijdrage in de kosten van het levensonderhoud van de vrouw gewijzigd kan worden (artikel 1:401 lid 5 BW). Het hof berekent de partneralimentatie met ingang van 9 april 2020. Moet de vrouw de te veel ontvangen partneralimentatie terugbetalen? Het hof stelt voorop dat bij de beoordeling van deze vraag terughoudendheid geboden is. Het hof laat meewegen dat de door de vrouw ontvangen partneralimentatie in overeenstemming is met haar huwelijkse behoefte, en dus in overeenstemming met haar behoefte is uitgegeven. Ook laat het hof meewegen dat de vrouw er geen rekening mee hoefde te houden dat de overeengekomen partneralimentatie later met terugwerkende kracht zou worden gewijzigd. Het hof acht ook van belang dat de nieuwe partneralimentatie onvoldoende is om in haar huwelijkse behoefte te voorzien, waardoor de vrouw op haar vermogen moet gaan interen. Tot slot laat het hof meewegen dat de vrouw vermogen heeft waarmee zij een terugbetalingsverplichting kan voldoen, en dat de door de man betaalde partneralimentatie zijn draagkracht overschreed. De vrouw moet de helft terugbetalen. 

Cursussen binnenkort:

Lees verder
 

Onderhoudsplicht stiefvader jegens op zich zelf wonend jongmeerderjarig stiefkind

Nr: 25030 Gerechtshof Amsterdam, 18-03-2025 ECLI:NL:GHAMS:2025:660 Jurisprudentie Rechtsontwikkeling Alimentatie 1:401 BW; 1:395a lid 2 BW; 1:400 BW.

Rechtsvraag

Is de stiefvader nog onderhoudsplichtig voor de jongmeerderjarigen nu zij niet meer bij hem in huis wonen en het contact is bekoeld?

Overweging

De jongmeerderjarigen zijn na de scheiding van de ouders opgegroeid bij de moeder en de stiefvader. De jongmeerderjarigen zijn op zichzelf gaan wonen na een incident tussen hen en de moeder en stiefvader. Het contact met de moeder en stiefvader is hierna vertroebeld. De jongmeerderjarigen en de vader menen dat de vader, de moeder én de stiefvader onderhoudsplichtig zijn voor de jongmeerderjarigen. Op grond van artikel 1:395a lid 2 BW is de stiefouder enkel onderhoudsplichtig voor de (jongmeerderjarige) kinderen die onderdeel uitmaken van zijn gezin. Is daar nog sprake van? Het hof oordeelt van wel. Dat de jongmeerderjarigen het ouderlijk huis hebben verlaten en dat het contact is bekoeld, maakt nog niet dat de jongmeerderjarigen geen onderdeel meer uitmaken van het gezin van de stiefvader. 

Het hof oordeelt tevens dat de stiefvader in gelijke mate draagplichtig is voor de jongmeerderjarigen als de vader en de moeder. Dit is op grond van artikel 1:400 BW het uitgangspunt, en het hof ziet in de situatie van partijen geen reden om daar van af te wijken. 

Tot slot oordeelt het hof dat de stiefmoeder niet onderhoudsplichtig is voor de jongmeerderjarigen. De jongmeerderjarigen hebben nooit onderdeel uitgemaakt van het gezin van de vader en de stiefmoeder. Dat zij weleens meerdere dagen achter elkaar bij de vader en stiefmoeder hebben verbleven maakt dit niet anders.

Cursussen binnenkort:

Lees verder

Al onze cursussen

Centrum Permanente Educatie biedt hoogwaardige juridische cursussen, afgestemd op de praktijk en verzorgd met enthousiasme en expertise.

Bekijken
 

Onderhoudsplicht jegens kind jonger dan 21 jaar gaat voor op onderhoudsplicht jegens meerderjarig kind

Nr: 25013 Hoge Raad der Nederlanden, 21-02-2025 ECLI:NL:HR:2025:317 Jurisprudentie Rechtsontwikkeling Alimentatie 1:400 lid 1 BW; 1:397 lid 2 BW.

Rechtsvraag

Is een ouder onderhoudsplichtig jegens een studerend kind van 21 jaar of ouder? En zo ja, hoe verhoudt die onderhoudsplicht zich tot de onderhoudsplicht jegens kinderen onder de 21 jaar?

Overweging

De Hoge Raad oordeelt dat een ouder niet per definitie onderhoudsplichtig is jegens een studerend kind van 21 jaar of ouder. Wel kan een ouder op grond van een morele of contractuele verplichting gehouden  zijn om het kind in staat te stellen zijn studie af te ronden. 

Wanneer een ouder onderhoudsplichtig is voor zowel een kind onder de 21 jaar en een kind boven de 21 jaar, gaat de onderhoudsplicht jegens het kind onder de 21 jaar voor. Dat betekent dat bij de berekening van de kinderalimentatie de bijdrage die de ouder aan het meerderjarige kind betaalt, niet in mindering mag worden gebracht op de draagkracht voor de kinderalimentatie. Daarbij is niet van belang of de ouders van het minderjarige kind samen in staat zijn alle kosten van het kind te betalen. Eerst moet worden onderzocht in welke verhouding de ouders ieder voor het minderjarige kind moeten bijdragen, en pas daarna kan worden onderzocht in welke mate de ouder nog kan bijdragen in de kosten van het meerderjarige kind.

Cursussen binnenkort:

Lees verder
 

De geboorte van een kind of wijziging van de zorgregeling is niet zonder meer een rechtens relevante wijziging van omstandigheden voor de kinderalimentatie

Nr: 25016 Rechtbank Den Haag, 08-01-2025 ECLI:NL:GHDHA:2025:93 Jurisprudentie Rechtsontwikkeling Alimentatie 1:401 BW; 1:404 BW.

Rechtsvraag

Moet de rechter zonder meer een nieuwe draagkrachtvergelijking maken bij een wijziging in de inkomens- of gezinssituatie van partijen?

Overweging

In deze zaak zijn partijen in 2020 overeengekomen welk bedrag aan kinderalimentatie de man aan de vrouw moet betalen voor de kosten van de kinderen van partijen. De man heeft een wijziging verzocht omdat hij met zijn nieuwe partner een kind heeft gekregen en omdat de zorgregeling is uitgebreid. De vrouw vindt dat de man de overeengekomen bijdrage moet blijven betalen.

Het hof oordeelt dat een redelijke wetstoepassing met zich mee brengt dat bij voldoende draagkracht, een wijziging in de inkomens- of gezinssituatie van partijen nog geen relevante wijziging van omstandigheden vormt die noopt tot herberekening en aanpassing van de overeengekomen onderhoudsbijdrage en een andere onderlinge verdeling van de kosten van de kinderen.  Uit de wet volgt niet dat het hof dan zonder meer een draagkrachtvergelijking zou moeten maken. In deze zaak doet het hof dit ook niet omdat die vergelijking alleen tot gevolg zou hebben dat de ene ouder in een gunstiger situatie ten opzichte van de andere ouder wordt gebracht. Het hof meent dat een wijziging van de alimentatie onder die omstandigheden niet alleen in strijd met de strekking van artikel 1:401 jo 1:404 BW, maar ook in strijd met de gerechtvaardigde belangen van de minderjarigen. 

Cursussen binnenkort:

Lees verder
 

Niet-wijzigingsbeding partneralimentatie

Nr: 25009 Gerechtshof Amsterdam, 07-01-2025 ECLI:NL:GHAMS:2025:34 Jurisprudentie Rechtseenheid Alimentatie 1:159 BW

Rechtsvraag

Is er sprake van een zo ingrijpende wijziging van omstandigheden dat de vrouw naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid niet langer aan het niet-wijzigingsbeding kan worden gehouden?

Overweging

De man en de vrouw zijn in het echtscheidingsconvenant overeengekomen dat de vrouw een bedrag van € 1.253,- bruto per maand partneralimentatie aan de man zal betalen. Zij zijn een niet-wijzigingsbeding in de zin van artikel 1:159 BW overeengekomen, en hebben daarin ook omschreven in welke gevallen er sprake zou zijn van een zo ingrijpende wijziging van omstandigheden dat de vrouw naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid niet langer aan het niet-wijzigingsbeding kan worden gehouden. Een van de genoemde situaties, is de situatie waarin de man zijn inkomen is gestegen. 

De vrouw verzoekt een wijziging van de partneralimentatie. Zij beroept zich er op dat de man bij haar de indruk had gewekt dat hij in ongeveer drie jaar zijn inkomen zou kunnen verhogen, zodat hij in zijn eigen onderhoud zou kunnen voorzien. De vrouw vindt dat de man onvoldoende aan zijn inspanningsverplichting heeft voldaan om zijn inkomen te verhogen, en dat zij daarom niet meer aan het niet-wijzigingsbeding kan worden gehouden. 

Het hof overweegt dat een zodanige wijziging van omstandigheden als bedoeld in artikel 1:159 lid 3 BW slechts in uitzonderingsgevallen wordt aangenomen. Er dient sprake te zijn van een situatie waarin een volkomen wanverhouding is ontstaan tussen wat de man en de vrouw bij het sluiten van het convenant voor ogen stond (aan mogelijke toekomstige omstandigheden), en wat zich in werkelijkheid heeft voorgedaan, en wel zo, dat het in hoge mate onbillijk zou zijn als de man de vrouw aan het beding zou houden.

Tevens overweegt het hof dat volgens vaste rechtspraak zware eisen dienen te worden gesteld, zowel aan de stelplicht van de partij die de wijziging verzoekt, als aan de motivering door de rechter die de ingrijpende beslissing neemt dat een partij niet langer aan de overeenkomst kan worden gehouden waarvan nu juist uitdrukkelijk is overeengekomen dat die niet voor wijziging vatbaar was.

Het hof concludeert dat de vrouw niet heeft voldaan aan haar verzwaarde stelplicht.

Cursussen binnenkort:

Lees verder
 

Partneralimentatie: Geen behoeftigheid door eigen inkomen én vermogen

Nr: 25008 Gerechtshof Den Haag, 18-12-2024 ECLI:NL:GHDHA:2024:2536 Jurisprudentie Geschilbeslechting Alimentatie 1:156 lid 1 BW

Rechtsvraag

Kan de vrouw met haar vermogen in haar eigen behoefte voorzien?

Overweging

De rechtbank heeft bepaald dat de man € 14.153,- per maand partneralimentatie aan de vrouw moet betalen. De man verzoekt in het incidenteel hoger beroep om de partneralimentatie op nihil te stellen, omdat de vrouw volledig in haar eigen behoefte kan voorzien. Het hof wijst dit verzoek van de man toe. Het hof oordeelt dat de vrouw, gelet op het inkomen dat zij kan verwerven met haar onderneming en gelet op de omvang van haar vermogen, volledig in haar eigen behoefte kan voorzien. 

De vrouw heeft naar voren gebracht dat zij wel vermogen heeft, maar dat zij daar niet over kan beschikken en daarom geen inkomsten uit haar vermogen heeft.  Het hof overweegt:

" Het hof begrijpt uit het verweer van de vrouw dat het resultaat/de opbrengst uit het onroerend goed afhankelijk is van het beleid dat haar vader voert. Het hof heeft geen gegevens met betrekking tot het box 3 vermogen van de vrouw per peildatum 2023 noch gegevens over 2024. Ook heeft het hof geen gegevens met betrekking tot de inkomsten box 3 over 2023 en 2024, dan wel een prognose van de inkomsten uit box 3. Wel stelt het hof vast dat door de fiscale constructie het vermogen van de vrouw jaarlijks toeneemt. Het hof is van oordeel dat de vrouw over aanzienlijk box 3 vermogen beschikt en dat zij daarmee tenminste netto inkomsten kan genereren van € 10.000,- netto per maand ."

Cursussen binnenkort:

Lees verder
 

wijziging van omstandigheden ex 1:401 BW versus ontbinding ex 6:265 BW

Nr: 24106 Hoge Raad der Nederlanden, 22-11-2024 ECLI:NL:HR:2024:1718 Jurisprudentie Rechtsontwikkeling Alimentatie 1:401 BW; 6:265 BW

Rechtsvraag

Is de slechte nakoming van de afspraken in het ouderschapsplan over de kosten van de kinderen een wijziging van omstandigheden ex 1:401 BW of een grond voor ontbinding ex 6:265 BW?

Overweging

De Hoge Raad oordeelt dat de slechte nakoming van de afspraken in het ouderschapsplan over de kosten van de kinderrekening en het gebruik van een kinderrekening, geen wijziging van omstandigheden is op grond van artikel 1:401 BW. Dit kan echter niet tot cassatie leiden, want het hof heeft het ouderschapsplan ontbonden wegens een gebrek in de nakoming op grond van artikel 6:265 BW. 

De Hoge Raad casseert in deze wel gedeeltelijk, omdat het hof een onbegrijpelijke uitleg heeft gegeven aan de reikwijdte van het verzoek van de moeder. De stukken van het geding laten geen andere uitleg toe dan dat de moeder ontslagen wilde worden van haar verplichting om maandelijks het overeengekomen bedrag te storten op de kindrekening. Daaruit laat zich niet afleiden dat de moeder beoogde dat partijen ook niet langer gebonden zijn aan de afspraken in art. 8 van het ouderschapsplan over de behoefte van de minderjarige en de bijdrage van ieder van hen in de kosten van de minderjarige, bedoeld in de derde alinea van die bepaling. Het hof had die afspraken derhalve in stand moeten laten.

Cursussen binnenkort:

Lees verder
 

Financiële argumenten zijn bij voldoende draagkracht geen reden voor het wijzigen van de hoofdverblijfplaats

Nr: 24107 Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 21-11-2024 ECLI:NL:GHARL:2024:7153 Jurisprudentie Rechtsontwikkeling Alimentatie 1:253a BW

Rechtsvraag

Kunnen enkel financiële redenen voldoende reden zijn om de hoofdverblijfplaats te wijzigen?

Overweging

De man verzoekt de hoofdverblijfplaats van een van de kinderen bij hem te bepalen, en te bepalen dat de vrouw voortaan kinderalimentatie aan hem moet betalen. Het hof oordeelt dat de financiële argumenten van de man geen reden vormen voor een wijziging van de in het ouderschapsplan gemaakte afspraken. Ten tijde van het opstellen van het ouderschapsplan hadden de ouders gezamenlijk voldoende draagkracht om de kosten van de kinderen te betalen, en dat is nog steeds zo. De man heeft onvoldoende draagkracht om de verblijfskosten van de kinderen bij hem te betalen. Het hof bepaalt daarom dat de vrouw kinderalimentatie aan de man moet betalen.

Cursussen binnenkort:

Lees verder
 

Bijstandsverhaal op degene aan wie de bijstandsgerechtigde "een schenking" heeft gedaan

Nr: 24094 Gerechtshof Den Haag, 02-10-2024 ECLI:NL:GHDHA:2024:1983 Jurisprudentie Geschilbeslechting Alimentatie 62f Participatiewet

Rechtsvraag

Heeft de bijstandsgerechtigde door haar bestuurspositie in de Stichting over te dragen aan haar broer, een schenking aan haar broer gedaan in de zin van artikel 62f Participatiewet?

Overweging

Het college wil de aan de zus verleende bijstand verhalen op haar broer. Volgens het college heeft de vrouw een schenking aan hem gedaan in de zin van artikel 62f Participatiewet. De zus heeft in 2003 in Suriname een stichting opgericht, en daarin (omgerekend) € 700,- gestort. Zij was de enig bestuurder van de stichting. Haar ouders hebben hun erfpachtrecht aan de stichting overgedragen. Het doel van de stichting was het beheren van het erfpachtrecht. Het college is van mening dat sprake was van vereenzelviging van de zus als enig bestuurder van de stichting met de stichting. De zus beschikte immers over zowel de juridische zeggenschap als de economische waarde van het vermogen van de stichting. De zus heeft het bestuur van de stichting overgedragen aan haar broer. De zus heeft daarom volgens het college met de overdracht van het bestuur van de stichting aan de man ook het vermogen in de stichting waarover zij kon beschikken overgedragen aan de man.

Anders dan het college oordeelt het hof dat er geen sprake was van vereenzelviging. Slechts in uitzonderlijke omstandigheden kan sprake zijn van vereenzelviging (vgl. HR 13 oktober 2000, ECLI:NL:HR:2000:AA7480 en HR 7 oktober 2016, ECLI:NL:2016:2285). Het erfpachtrecht is verkocht aan de stichting met destijds de zus als enige bestuurder. De omstandigheid dat de zus enig bestuurder was van de stichting, en in die hoedanigheid bevoegdheden gelijk aan die van een eigenaar van het erfpachtrecht had, maakt daarom nog niet dat dit recht tot haar vermogen is gaan behoren. De stichting was dus voor en na de bestuursoverdracht de eigenaar van dit recht. Uit de wetsgeschiedenis van artikel 62f Pw blijkt dat onder een schenking wordt verstaan een bevoordeling uit vrijgevigheid waardoor de vermogenspositie van de schenker is verminderd. Nu er geen vermogen van de zus is overgegaan op de broer dan wel op de stichting, is er ook geen sprake van een schenking in de zin van artikel 62f Pw en dus geen benadeling van het college.

Cursussen binnenkort:

Lees verder
 

Ingangsdatum kinderalimentatie

Nr: 24084 Gerechtshof Den Haag, 11-09-2024 ECLI:NL:GHDHA:2024:1582 Jurisprudentie Rechtsontwikkeling Alimentatie 1:402 BW

Rechtsvraag

Welke ingangsdatum moet gelden?

Overweging

Het hof overweegt dat de rechter op grond van artikel 1:402 BW een grote mate van vrijheid heeft bij het bepalen van de ingangsdatum van de alimentatie, en dat daarbij drie ingangsdata het meest voor de hand liggend zijn: de datum waarop de omstandigheden zijn ingetreden die voor de onderhoudsverplichting bepalend zijn, de datum van het inleidend processtuk en de datum waarop de rechter beslist. 

In dit geval beslist het hof dat de datum van de indiening van het verzoekschrift moet gelden als ingangsdatum. Dit zal leiden tot een nabetalingsverplichting aan de zijde van de man. De man stelt dat dit ingrijpende gevolgen voor hem zal hebben, maar hij heeft dit onvoldoende met stukken onderbouwd. Het hof ziet daarom geen reden om uit te gaan van de datum van de beschikking. 

Het hof is ook niet uitgegaan van de datum waarop de vrouw de man voor het eerst om een bijdrage heeft verzocht, zoals de rechtbank deed, omdat de vrouw toen zij de man om kinderalimentatie verzocht hem geen informatie heeft verstrekt over haar eigen financiële situatie.

Cursussen binnenkort:

Lees verder
 

Behoefte naar Nederlandse maatstaven maar aangepast naar Surinaamse standaarden

Nr: 24087 Gerechtshof Amsterdam, 27-08-2024 ECLI:NL:GHAMS:2024:2553 Jurisprudentie Geschilbeslechting Alimentatie 1:397 BW

Rechtsvraag

Hoe moet de behoefte van de kinderen worden bepaald, die in Suriname wonen?

Overweging

Het hof berekent de behoefte van de kinderen naar Nederlandse maatstaven, dus aan de hand van het inkomen van de ouders en de in Nederland geldende kinderbijslag. In dit geval gaat het hof uit van enkel het inkomen van de vader, omdat zijn inkomen zodanig is gestegen dat het nu hoger is dan het netto besteedbaar gezinsinkomen was tijdens het huwelijk. Vervolgens corrigeert het hof de behoefte met de woonlandfactor en met de in Suriname geldende kinderbijslag.

Cursussen binnenkort:

Lees verder
 

Nevenvoorziening partneralimentatie kan niet uitvoerbaar bij voorraad worden verklaard

Nr: 24055 Gerechtshof Amsterdam, 06-08-2024 ECLI:NL:GHAMS:2024:2176 Jurisprudentie Rechtsontwikkeling Alimentatie
Echtscheiding
Procesrecht
843a Rv; 826 lid 1 sub c Rv; 822 lid 1 sub e Rv; 1:156 BW; 288 Rv.

Rechtsvraag

Kan de uitvoerbaarheid van de bestreden echtscheidingsbeschikking op het punt van de partneralimentatie worden geschorst?

Overweging

Het hof overweegt dat artikel 826 Rv door de Wet van 9 maart 2023 tot wijziging van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, het Burgerlijk Wetboek en enige andere wetten (tegengaan huwelijkse gevangenschap en enige andere onderwerpen), Stb. 2023, 84 (hierna ook: Wet van 9 maart 2023), met ingang van 1 juli 2023 is gewijzigd. Sinds de wijziging is de voorlopige voorziening betreffende de voorlopige partneralimentatie van kracht totdat een beslissing over een gedaan nevenverzoek tot partneralimentatie onherroepelijk is geworden. Daardoor is het strijdig met de wet als een beslissing over de nevenvoorziening partneralimentatie uitvoerbaar bij voorraad wordt verklaard. Volgens artikel 288 Rv kan de rechter de eindbeschikking uitvoerbaar bij voorraad verklaren, tenzij uit de wet anders voortvloeit (vgl. artikel 233 lid 1 Rv). Het hof schorst de werking van de beslissing over de partneralimentatie, omdat de rechtbank deze wettelijke systematiek heeft miskend.

Cursussen binnenkort:

Lees verder