personen-, familie- en erfrecht
VAKnieuws
Geen toestemming voor vakantie naar Egypte wegens angst moederRechtsvraagMag de vader de kinderen een maand meenemen naar Egypte? OverwegingHet hof oordeelt dat het nog te vroeg is om een vakantie naar Egypte met de vader toe te staan. De moeder is bang dat de vader de kinderen ontvoert, en dus niet meer zal terugbrengen. Hoewel de raad voor de kinderbescherming geen redenen ziet om er van uit te gaan dat dit een terechte angst is, acht het hof het niet in het belang van de kinderen om de verzochte vakantie toe te staan. De angst is namelijk zo overheersend aanwezig bij de moeder dat zij verminderd beschikbaar is voor de kinderen. Cursussen binnenkort: |
|
GezagsbeëindigingRechtsvraagWordt in artikel 8 EVRM een striktere maatstaf gehanteerd dan in artikel 1:266 BW? OverwegingHet hof oordeelt van niet. De rechtbank heeft geoordeeld dat er strikt genomen aan de criteria voor gezagsbeëindiging zoals genoemd in artikel 1:266 lid 1 sub a BW wordt voldaan maar dat niet aan de aanvullende maatstaven van artikel 8 EVRM wordt voldaan. Volgens de rechtbank ontbreekt de noodzaak voor een gezagsbeëindiging. Anders dan de rechtbank is het hof van oordeel dat ook aan de vereisten die artikel 8 EVRM stelt aan een gezagsbeëindiging wordt voldaan. Naar het oordeel van het hof wordt in artikel 8 EVRM geen striktere maatstaf gehanteerd dan in artikel 1:266 BW. Het maken van een afweging tussen de belangen van het kind en die van de ouders is in beide artikelen het uitgangspunt. In de loop der jaren is het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) het belang van het kind steeds uitdrukkelijker gaan meewegen bij deze belangenafweging. De eerdere herenigingsdoelstelling (hereniging van het kind met de ouders) heeft daardoor in zaken over pleeggezinplaatsingen steeds meer plaats moeten maken voor de continuïteitsdoelstelling (de wenselijkheid in bepaalde gevallen dat het kind blijft verblijven bij de pleegouders). Deze rechtspraak van het EHRM is samengevat in de uitspraak Strand Lobben. Het EHRM overwoog in deze uitspraak onder meer als volgt: “206. In instances where the respective interests of a child and those of the parents come into conflict, Article 8 requires that the domestic authorities should strike a fair balance between those interests and that, in the balancing process, particular importance should be attached to the best interests of the child which, depending on their nature and seriousness, may override those of the parents (…). (…) 208. Another guiding principle is that a care order should be regarded as a temporary measure, to be discontinued as soon as circumstances permit, and that any measures implementing temporary care should be consistent with the ultimate aim of reuniting the natural parents and the child (…). However, when a considerable period of time has passed since the child was originally taken into public care, the interest of a child not to have his or her de facto family situation changed again may override the interests of the parents to have their family reunited (…)”
Cursussen binnenkort:Al onze cursussenCentrum Permanente Educatie biedt hoogwaardige juridische cursussen, afgestemd op de praktijk en verzorgd met enthousiasme en expertise. Bekijken |
|
Gezamenlijk gezag met stiefouderRechtsvraagGeldt de eis dat de moeder drie jaar met het eenhoofdig gezag belast moet zijn voordat zij kan verzoeken naast haar ook haar nieuwe partner met het ouderlijk gezag te belasten, onverminderd als de vader van het kind is overleden? OverwegingDe moeder en de stiefvader zijn al samen sinds de zwangerschap van het kind, en de stiefvader heeft al vanaf de geboorte voor het kind gezorgd. De moeder verzoekt de stiefvader naast haar met het ouderlijk gezag over het kind te belasten. Artikel 1:253t BW eist (onder meer) dat de moeder ten minste gedurende drie jaar met het eenhoofdig gezag belast moet zijn geweest. Aan die eis is niet voldaan. De rechtbank gaat aan deze eis voorbij omdat de vader is overleden. Cursussen binnenkort: |
|
Gecombineerde geslachtsnaam alleen mogelijk als beide juridische ouders instemmenRechtsvraagKan de rechter vervangende toestemming verlenen voor het aanvragen van een gecombineerde geslachtsnaam ex artikel IIIB lid 1 WIGG en 1:5 BW? OverwegingOp grond van de WIGG kunnen ouders hun kinderen tegenwoordig een gecombineerde geslachtsnaam geven. Op grond van artikel IIIB lid 1 WIGG konden kinderen van dezelfde (juridische) ouders tot 1 januari 2025 onder bepaalde voorwaarden alsnog een gecombineerde geslachtsnaam verkrijgen. Een van die voorwaarden is dat beide ouders gezamenlijk verklaren dat hun kind een gecombineerde geslachtsnaam behoort te krijgen en hoe die gecombineerde geslachtsnaam zal luiden. Een dergelijke verklaring ontbreekt, omdat de vader er niet mee instemt. De moeder heeft vervangende toestemming verzocht ex 1:253a BW. Het hof overweegt dat het in deze niet om een gezagsbeslissing gaat, omdat de voorwaarde is dat beide juridische ouders moeten verklaren dat het kind een gecombineerde geslachtsnaam behoort te krijgen. Het gaat niet om het ontbreken of vervangen van de toestemming van een ouder met gezag. De wet voorziet zelf in een oplossing voor het geval de ouders geen gezamenlijke naamskeuze kunnen maken. Die vangnetnorm houdt op hoofdlijnen in dat een kind de geslachtsnaam van de vader krijgt wanneer de ouders getrouwd zijn en dat een kind de geslachtsnaam van de moeder krijgt wanneer de ouders niet getrouwd zijn. Daarnaast heeft de wetgever uitdrukkelijk afgezien van de mogelijkheid om een geschil hierover aan de rechter voor te leggen.
Cursussen binnenkort: |
|
Hoofdverblijfplaats en inschrijving BRPRechtsvraagHeeft het hof door afwijzing van het verzoek tot wijziging van de hoofdverblijfplaats tevens beslist op het verzoek vervangende toestemming inschrijving in het BRP en zo ja, is die beslissing voldoende gemotiveerd? OverwegingHet hof heeft de zorgregeling zo gewijzigd dat het kind nog maar een nacht per week bij de moeder verblijft. Het hof heeft het verzoek van de vader om tevens de hoofdverblijfplaats van het kind te wijzigen, naar een hoofdverblijfplaats bij de vader, afgewezen. Daarbij heeft het hof geoordeeld dat het hof de wijziging in de zorgregeling als een tijdelijke situatie ziet, en dat een wijziging van de hoofdverblijfplaats grote financiële gevolgen voor de moeder zal hebben en zal leiden tot nieuwe alimentatieprocedures. In cassatie ligt de klacht voor dat het hof niet heeft beslist op het verzoek van de vader om aan hem vervangende toestemming te geven om het kind op zijn adres in te laten schrijven in de Basisregistratie Personen (hierna: BRP) en/of dat het hof de afwijzing van dit verzoek onvoldoende heeft gemotiveerd. De Hoge Raad oordeelt dat niet duidelijk is of het hof op het verzoek over de inschrijving heeft beslist, maar als het hof bedoeld heeft dat met de afwijzing van het verzoek over de hoofdverblijfplaats ook het verzoek over de inschrijving in de BRP is beslist, dan heeft het hof die beslissing onvoldoende gemotiveerd. De Hoge Raad verwijst naar artikel 1.1 van de Wet basisregistratie personen, waaruit volgt dat iemand moet staan ingeschreven op het adres waar hij/zij gedurende een half jaar de meeste malen zal overnachten. Gelet op de wijziging van de zorgregeling, had het hof de afwijzing van het verzoek betreffende de inschrijving in de BRP moeten motiveren. Cursussen binnenkort: |
|
Wijziging bij rechterlijke beslissing verleend gezamenlijk gezag naar eenhoofdig gezagRechtsvraagKan door de rechter op grond van artikel 1:253c BW uitgesproken gezamenlijk gezag nadien door de rechter worden gewijzigd in eenhoofdig gezag? OverwegingDe ouders zijn bij rechterlijke beslissing gezamenlijk met het ouderlijk gezag over hun kind belast, op grond van artikel 1:253c BW. De man wil dat het gezag wordt gewijzigd, en dat hij met het eenhoofdig gezag over het kind wordt belast. De vrouw stelt dat het gezamenlijk gezag niet kan worden gewijzigd omdat de wet daar geen grond voor biedt. Artikel 1:253c BW staat namelijk niet genoemd in artikel 1:253n BW. Het hof oordeelt dat een redelijke wetsuitleg meebrengt dat artikel 1:253n BW ook dient te gelden in het geval van gezamenlijk gezag dat is opgedragen op grond van artikel 1:253c BW. Een andersluidende opvatting zou betekenen dat het gezamenlijk gezag nooit meer gewijzigd kan worden en dat is volgens het hof in strijd met artikel 3 IVRK en het wettelijk systeem. De Hoge Raad bekrachtigt de beschikking van het hof en oordeelt dat een redelijke wetsuitleg meebrengt dat artikel 1:253n BW van overeenkomstige toepassing is op gezamenlijk gezag zoals bedoeld in artikel 1:253c BW. Cursussen binnenkort: |
|
Vervangende toestemming voor verhuizing afgewezenRechtsvraagWeegt een nieuwe baan van de partner van de moeder op tegen het belang van de kinderen om dicht bij hun vader en halfzus te blijven wonen? OverwegingDe ouders zijn in het ouderschapsplan een zorgregeling overeengekomen waarbij beide ouders een groot deel van de zorgtaken op zich nemen. De moeder wil verhuizen. Bij het toestaan van die verhuizing zal de zorgregeling gewijzigd moeten worden, en zal de vader een beperktere rol gaan spelen in het leven van de kinderen. Dat acht het hof niet in het belang van de kinderen. Ook de reden dat de partner van de moeder gaat participeren in een camping, en daardoor geen woning en/of andere baan kan zoeken in de regio waar de moeder nu woont, weegt daar niet tegen op. Het hof oordeelt dat de moeder deze situatie zelf heeft gecreëerd en dus ook zelf moet oplossen. Cursussen binnenkort: |
|
Informatieplicht school jegens ouder zonder gezagRechtsvraagHoe breed is de informatieplicht van de school jegens de ouder zonder gezag ex 1:377c BW?
OverwegingDe moeder heeft geen ouder gezag meer, en enkel begeleiden omgang met het kind. Het kind is onder toezicht gesteld en heeft de hoofdverblijfplaats bij de vader. De moeder is geen verzorgende ouder meer. Zij wil dat de school haar informeert over cijfers en rapporten, afwezigheid, het vergeten avn de noodzakelijke bescheiden (waaronder huiswerk, boeken en dergelijke), gespreksverslagen van oudergesprekken en informatie over de sociale contacten van het kind. Het hof stelt voorop dat het gezag van de moeder over de kinderen is beëindigd. Dit neemt niet weg dat de moeder op grond van artikel 1:377c BW het recht heeft om door de school geïnformeerd te worden over het kind. Niet iedere informatie over het kind behoeft te worden verstrekt. Het moet gaan om belangrijke feiten en omstandigheden, die betrekking hebben op de persoon van het kind of haar verzorging en opvoeding. Indien het belang van het kind] zich tegen het verschaffen van informatie verzet, is de school niet verplicht om de moeder van deze informatie te voorzien. Het hof benadrukt, net als de rechtbank, dat de niet-gezaghebbende ouder niet het recht heeft om alle informatie te ontvangen die de gezaghebbende ouder ook ontvangt. Gelet op de verstoorde verhouding tussen de ouders en het wederzijdse wantrouwen, bestaat de verwachting dat het verschaffen van de door de moeder verzochte informatie zal leiden tot bemoeienis die niet passend is bij haar rol en tot conflicten. Cursussen binnenkort: |
|
Niet dragend oordeel krijgt geen gezag van gewijsdeRechtsvraagKomt aan een oordeel die de beslissing niet draagt ook gezag van gewijsde toe? OverwegingHet hof heeft de man ontvankelijk verklaard in zijn verzoek over een omgangsregeling, op de grond dat er voldoende gronden zijn family life aan te nemen tussen hem en het kind in de zin van artikel 8 EVRM. Zijn verzoek over de omgangsregeling heeft het hof afgewezen omdat de omgang niet in het belang van het kind zou zijn. De moeder is in cassatie gegaan tegen het oordeel van het hof dat de man ontvankelijk is in zijn verzoek omdat hij family life heeft met het kind. Zij stelt dat haar belang bij het cassatieberoep er in is gelegen dat aan het oordeel dat tussen de man en het kind family life kan worden aangenomen, anders gezag van gewijsde toekomt in een ander geding tussen partijen. De Hoge Raad oordeelt dat aan het oordeel dat tussen de vader en het kind family life ex 8 EVRM kan worden aangenomen, geen gezag van gewijsde toekomt omdat dit niet het dragende oordeel is voor de beslissing van het hof dat het verzoek over de omgangsregeling wordt afgewezen. Op grond van artikel 236 lid 1 Rv komt aan het dragende oordeel gezag van gewijsde toe in een (toekomstige) andere procedure tussen dezelfde partijen, maar niet aan de overige niet dragende oordelen. De moeder heeft daarom geen belang bij haar cassatieberoep. Cursussen binnenkort: |
|
Peildatum gewone verblijfplaats minderjarige: tijdstip indiening inleidend stukRechtsvraagWat is het inleidend processtuk wanneer een verzoek voor het eerst in hoger beroep wordt gedaan? OverwegingIn deze zaak heeft de vader in eerste aanleg verzoeken gedaan over het ouderlijk gezag, de zorgregeling en een informatieregeling. De moeder is belast met het eenhoofdig gezag en is gedurende de procedure in eerste aanleg met het kind van partijen naar het buitenland verhuisd. In hoger beroep heeft de vader het hof verzocht de moeder te gelasten met het kind terug naar Nederland te verhuizen. Het hof heeft zijn bevoegdheid getoetst naar het moment waarop de vader het verzoek in hoger beroep heeft gedaan, en geoordeeld dat het kind op dat moment niet zijn gewone verblijfplaats in Nederland had zodat het hof niet bevoegd was om op het verzoek te beslissen. In cassatie ligt de vraag voor welk moment moet worden gezien als 'het tijdstip dat de zaak bij het gerecht aanhangig wordt gemaakt' in de zin van artikel 8 Brussel II bis Vo en artikel 7 Brussel II ter Vo, en als 'het tijdstip waarop het stuk waarmee het geding wordt ingeleid of een gelijkwaardig stuk bij het gerecht wordt ingediend' in de zin van artikel 16 Brussel II bis Vo en artikel 17 Brussel II ter Vo. De Hoge Raad oordeelt dat wordt bedoeld – kort gezegd – het stuk waarvan de regelmatige en tijdige betekening of mededeling de verweerder in staat stelt zijn rechten te doen gelden voordat de rechter een uitvoerbare beslissing geeft. Nu de vader het verzoek tot terugverhuizing pas in hoger beroep heeft gedaan, en hij in eerste aanleg niet een vergelijkbaar verzoek heeft gedaan, heeft het hof terecht getoetst waar de minderjarige zijn gewone verblijfplaats had op het moment dat de vader zijn verzoek in hoger beroep deed. De Hoge Raad verwerpt het beroep van de vader. Cursussen binnenkort: |
|
Onduidelijkheid over de verdeling van de kosten van het kind geen reden voor wijziging van de hoofdverblijfplaatsRechtsvraagKunnen de financiën een rol spelen bij de wijziging van de hoofdverblijfplaats? OverwegingIn deze zaak twisten de ouders over de hoofdverblijfplaats van hun jongste kind. De ouders hebben twee kinderen en bij iedere ouder staat een kind ingeschreven. Zij hebben aanvankelijk in het ouderschapsplan een co-ouderschapsregeling afgesproken, maar dat nooit zo uitgevoerd. De kinderen hebben steeds enkel in de weekenden en een deel van de vakanties bij de vader verbleven . De moeder verzoekt wijziging van de hoofdverblijfplaats van het jongste kind, zodat het jongste kind bij haar kan worden ingeschreven en zij aanspraak kan maken op het kindgebonden budget en de kinderbijslag. Het oudste kind staat bij de moeder ingeschreven maar is inmiddels meerderjarig. De moeder krijgt daarom geen kindgebonden budget en kinderbijslag meer. Het hof oordeelt dat het verzoek van de moeder enkel met financiële redenen is onderbouwd. De ouders twisten over wie welke kosten van het kind draagt, en beiden vinden dat zij het meerendeel van de kosten dragen. Het hof oordeelt dat de ouders met elkaar in gesprek moeten over de financiën en daar duidelijkheid over moeten creëren, en dat een procedure over het wijzigen van de hoofdverblijfplaats daar niet de aangewezen weg voor is. Het hof acht het wegvallen van kindgebonden budget en kinderbijslag aan de zijde van de moeder, doordat het oudste kind 18 is geworden, niet een zodanige wijziging van omstandigheden dat de hoofdverblijfplaats van jongste dient te worden gewijzigd. Cursussen binnenkort: |
|
Ontzegging omgang. Minder strikte maatstaf dan in het strafrecht.RechtsvraagBieden de door de moeder gestelde feiten en omstandigheden voldoende grond voor ontzegging van de omgang? OverwegingHet hof overweegt dat de regels van de bewijslastverdeling in civiele zaken, ook gelden in verzoekschriftprocedures, tenzij de aard van de zaak zich hiertegen verzet. In de artikelen 149 en 150 Rv zijn de stelplicht en bewijslast geregeld. Artikel 149 Rv bepaalt dat de rechter slechts de feiten of rechten aan zijn beslissing ten grondslag mag leggen die in het geding aan hem ter kennis zijn gekomen of zijn gesteld. Feiten of rechten die door de ene partij zijn gesteld en door de wederpartij niet of niet voldoende zijn betwist, moet de rechter als vaststaand beschouwen. Volgens de hoofdregel van artikel 150 Rv draagt de partij die zich beroept op rechtgevolgen van door hem of haar gestelde feiten of rechten, de bewijslast van die feiten of rechten, tenzij uit enige bijzondere regel of uit de eisen van redelijkheid en billijkheid een andere verdeling van de bewijslast voortvloeit. Het hof concludeert dat de moeder voldoende concrete feiten en omstandigheden heeft aangedragen dat een omgangsregeling op dit moment in strijd komt met de zwaarwegende belangen van de minderjarigen. Alhoewel de strafrechtelijke aangiftes uit 2022 en uit 2024 (van de vader van de moeder) (nog) niet tot strafvervolging hebben geleid, wil dit niet zeggen dat het hof in deze civielrechtelijke procedure geen enkele waarde kan hechten aan die aangiftes, evenals aan de geschetste gang van zaken waarbij over een periode van ruim twee jaar veelvuldig aangifte is gedaan tegen de vader en dit niet heeft geleid tot een verandering in zijn gedrag. Het enkele betoog van de vader dat die aangiftes ‘haar verklaring tegenover zijn verklaring’ bevatten en dat hij niet strafrechtelijk is vervolgd, doet daaraan niet af. De stelplicht, bewijslast en bewijswaardering in een civiele procedure kennen immers een minder strikte maatstaf dan in het strafrecht. Cursussen binnenkort: |