personen-, familie- en erfrecht
VAKnieuws
ProceskostenveroordelingRechtsvraagKan appellant in de proceskosten worden veroordeeld omdat zij geen rechtens te respecteren belang had bij voortzetting van het hoger beroep? OverwegingDe moeder is in hoger beroep gekomen tegen de beslissing van de rechtbank over de voorlopige zorgregeling. Vlak voor de zitting bij het hof heeft de rechtbank een beschikking gewezen waarin een nieuwe definitieve zorgregeling is vastgelegd. De moeder heeft haar hoger beroep niet willen intrekken, waardoor de vader zich genoodzaakt voelde met advocaat ter zitting te verschijnen. Hij verzoekt de moeder in de proceskosten van het hoger beroep te veroordelen. Het hof oordeelt dat de moeder wel een rechtsgrond had om hoger beroep in te stellen. Dat laat onverlet dat de vader nodeloos kosten heeft moeten maken voor de zitting. Ter zitting is besproken dat de advocaat van de vader na bekend worden met de definitieve zorgregeling aan de advocaat van de moeder heeft gevraagd of het hoger beroep tegen de voorlopige zorgregeling werd ingetrokken. Dat werd het niet. Vervolgens heeft de advocaat van de moeder bij aanvang van de zitting bij het hof het hoger beroep alsnog ingetrokken. Het hof is van oordeel dat de moeder de proceskosten die de vader heeft gemaakt voor het bijwonen van de zitting aan de vader moet vergoeden. Cursussen binnenkort: |
|
De aanvulling en wijziging van het verzoek in hoger beroep zijn in strijd met de goede procesorde en tweeconclusieregelRechtsvraagKan de vrouw na indiening van haar beroepschrift haar verzoeken in hoger beroep nog baseren op een ander toepasselijk recht en inhoudelijk wijzigen? OverwegingDe rechtbank heeft in een tussenbeschikking geoordeeld dat op het huwelijksvermogen van partijen het Nederlands recht van toepassing is, en in de eindbeschikking heeft de rechtbank alle verzoeken over de verdeling afgewezen. De vrouw is tegen zowel de tussenbeschikking als de eindbeschikking in hoger beroep gegaan. In haar beroepschrift tegen de eindbeschikking baseert zij haar grieven en verzoeken geheel op het uitgangspunt dat het Engelse recht van toepassing is op het huwelijksvermogen van partijen. Nadat de man in zijn verweerschrift tevens houdende incidenteel appel zich baseert op het Nederlandse recht, doet de vrouw in haar verweerschrift op het incidenteel een aanvullend subsidiair verzoek waarin zij uit gaat van de toepasselijkheid van het Nederlandse recht. Vervolgens, nadat het hof in het hoger beroep tegen de tussenbeschikking van de rechtbank de beslissing dat het Nederlandse recht van toepassing is heeft bekrachtigd, wijzigt zij haar primaire verzoeken over de verdeling waarbij zij haar verzoeken baseert op de toepasselijkheid van het Nederlande recht. Het hof oordeelt dat de aanvulling en wijziging van de verzoeken van de vrouw in strijd is met de goede procesorde en de tweeconclusieregel. De vrouw heeft geen rechtens relevante omstandigheden aangevoerd op grond waarvan geoordeeld zou kunnen worden dat, bij wijze van uitzondering op de tweeconclusieregel, de aanvulling en wijziging van de verzoeken van de vrouw wel toelaatbaar zouden zijn. Cursussen binnenkort:Al onze cursussenCentrum Permanente Educatie biedt hoogwaardige juridische cursussen, afgestemd op de praktijk en verzorgd met enthousiasme en expertise. Bekijken |
|
Ouder zonder gezag die kind verzorgt is ook 'een ander dan zijn voogd' in de zin van artikel 1:336a BW. Spoedbeslissing ex 800 Rv mogelijk.RechtsvraagKan de GI (zijnde de voogd) een verzoek doen ex 1:336a BW in het geval de kinderen met toestemming van de GI bij de moeder zonder gezag wonen? En kan op zo'n verzoek worden beslist zonder voorafgaande mondelinge behandeling? En geldt het rechtsmiddelenverbod ex 807 Rv dan ook? OverwegingDe Hoge Raad oordeelt dat 1:336a BW ook van toepassing is wanneer de kinderen met toestemming van de GI (zijnde de voogd) verblijven bij de moeder zonder gezag. In dit geval is de moeder gelijk te stellen aan 'een ander dan zijn voogd' en bestaan er voor de moeder zonder gezag dezelfde waarborgen in de wet als voor de pleegouder. Het rechtsmiddelenverbod ex 807 Rv geldt daarom ook in het geval 'een ander dan zijn voogd' in kwestie de ouder zonder gezag is. Het hof mocht deze beslissing nemen zonder voorafgaande mondelinge behandeling. De moeder is niet in haar belangen geschaad, want het hof heeft haar daarna alsnog gehoord. Wel merkt de Hoge Raad daarbij op dat de rechter in een procedure waarin over een kinderbeschermingsmaatregel wordt beslist die inbreuk maakt op het door art. 8 EVRM beschermde familie- en gezinsleven van een ouder met het kind, de rechter het standputn van de ouder ten volle in de beoordeling dient te betrekken. Dat betekent dat de rechter die ex 800 lid 3 Rv een beschikking heeft gegeven zonder oproeping van de ouder, het inleidend verzoek volledig opnieuw dient te beoordelen nadat de ouder alsnog is gehoord. Cursussen binnenkort: |
|
Alle belanghebbenden oproepen bij curatele, onderbewindstelling en mentorschap. En de band met de betrokkene meenemen in de beoordeling.RechtsvraagIs het erg als niet alle belanghebbenden zijn betrokken in de procedure over curatele, onderbewindstelling en/of mentorschap? En is bij de vraag of een kind als bewindvoerder of mentor moet worden benoemd, de eerdere verstandhouding met de betrokkene van belang? OverwegingDe klacht luidt dat de beslissing in strijd met het beginsel van hoor en wederhoor tot stand is gekomen. Het hof heeft in deze zaak in eerste instantie niet alle kinderen van de betrokkene in de gelegenheid gesteld een verweerschrift in te dienen en opgeroepen voor de mondelinge behandeling. Het hof kwam er tijdens de mondelinge behandeling pas achter dat de betrokkene nog meer kinderen had, en heeft die kinderen na de mondelinge behandeling wel in de gelegenheid gesteld om te reageren op het proces verbaal. De Hoge Raad oordeelt dat het hof een nieuwe mondelinge behandeling had moeten plannen, en daar alle belanghebbenden voor had moeten uitnodigen. Daarnaast overweegt de Hoge Raad dat bij de beoordeling van de vraag of een familielid als bewindvoerder of mentor moet worden benoemd, mee kan worden gewogen hoe de verstandhouding tussen de betrokkene en het kind is/was. De wettelijke voorkeursregeling van art. 1:435 lid 3 BW en art. 1:452 lid 4 BW berust erop dat de betrokkene vaak het meest vertrouwd is met mensen uit zijn naaste omgeving en dat die geacht worden het beste in staat te zijn de wil van betrokkene te vertolken en de belangen van betrokkene te behartigen. Bij de beoordeling van de geschiktheid van een familielid dat bereid is op te treden als bewindvoerder of mentor, kan de rechter betrekken of, gelet op de band en verstandhouding tussen het familielid en de betrokkene, de veronderstelling waarop de wettelijke voorkeursregeling is gebaseerd, ook in het concrete geval juist is.
Cursussen binnenkort: |
|
VerrassingsbeslissingRechtsvraagMoet de rechter partijen in de gelegenheid stellen zich uit te laten over een ambtshalve aanvulling van de rechtsgrond? OverwegingPartijen hebben bij hun echtscheiding een echtscheidingsconvenant opgesteld waarin zij de verdeling van de huwelijkse gemeenschap hebben geregeld, met uitzondering van de woningen en onderneming van de man. Met betrekking tot de woningen en de onderneming hebben zij vaststellingsovereenkomsten gesloten. Bij verkoop van de aan de vrouw toebedeelde woning, heeft de Rabobank een zakelijke schuld van de man op de verkoopopbrengst verhaald. De vrouw wil dat de man dit aan haar vergoedt. De vrouw heeft haar vorderingen gebaseerd o p nakoming uit hoofde van de vaststellingsovereenkomst, schadevergoeding door tekortkoming in de nakoming van de vaststellingsovereenkomst en (na wijziging) ongerechtvaardigde verrijking. De man heeft zich daarop verweerd. Het hof heeft de rechtsgrond ambtshalve aangevuld, en zijn beslissing erop gebaseerd dat partijen hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de schuld, dat de schuld aan de man is toebedeeld en dat de man daarom in de onderlinge verhouding tussen partijen volledig voor rekening van de man komt. De Hoge Raad oordeelt dat in deze casus, gelet op het partijdebat, de man er niet van uit hoefde te gaan dat het hof zijn beslissing hier op zou baseren, en dat het hof de man ter voorkoming van een ontoelaatbare verrassingsbeslissing in de gelegenheid had moeten stellen om zich hier over uit te laten. Cursussen binnenkort: |
|
Verdeling huwelijksgemeenschap: rekening houden met voorkeursrecht bij waardering?RechtsvraagMocht het hof voorbij gaan aan het bewijsaanbod van de vrouw? OverwegingDe man en de vrouw hebben in 2017 een stuk grond gekocht van de ouders van de vrouw, en zij hebben daarop de echtelijke woning gebouwd. De bouw van de woning is in 2020 voltooid. De vrouw heeft in 2020 bij notariële akte aan haar ouders een voorkerusrecht tot koop op de grond voor € 90.000,- verleend. In het kader van de verdeling van de huwelijksgemeenschap is de echtelijke woning gewaardeerd op € 490.000,- rekening houdend met het voorkeursrecht, en op € 1.050.000,- zonder rekening te houden met het voorkeursrecht. Het hof heeft geoordeeld dat geen rekening moet worden gehouden met het voorkeursrecht omdat de vrouw niet aannemlijk heeft gemaakt dat tijdens de onderhandelingen met haar ouders over de koop van de grond, ook het vestigen van een voorkeursrecht op de grond is besproken, en dat de man daarvan op de hoogte was en daarvoor toestemming heeft gegeven. Het hof heeft het bewijsaanbod van de vrouw gepasseerd omdat het bewijsaanbod enkel betrekking had op de stelling dat de man van meet af aan op de hoogte was van de voorwaarden waaronder de grond is verkocht, en derhalve niet op de vraag waar het in deze zaak om draait, namelijk of de man toestemming heeft gegeven voor ht vestigen van een voorkeursrecht op de grond. In cassatie is het door het hof aangenomen uitgangspunt dat voor het antwoord op de vraag of het voorkeursrecht betrokken moet worden bij de waardering van de echtelijke woning beslissend is of de man heeft ingestemd met het verlenen daarvan, niet bestreden. De vrouw klaagt dat het hof haar bewijsaanbod heeft gepasseerd. De Hoge Raad oordeelt dat het hof haar bewijsaanbod niet had mogen passeren. De vraag of de man heeft ingestemd met het verlenen van het voorkeursrecht, moet volgens de Hoge Raad worden beoordeeld in het licht van de wilsvertrouwensleer. Daarbij zijn alle omstandigheden van het geval van belang, en dus ook de vraag of de man van meet af aan op de hoogte was van het voorkeursrecht als de voorwaarde voor de verkoop van de grond door de ouders van de vrouw. Cursussen binnenkort: |
|
Hoofdverblijfplaats en inschrijving BRPRechtsvraagHeeft het hof door afwijzing van het verzoek tot wijziging van de hoofdverblijfplaats tevens beslist op het verzoek vervangende toestemming inschrijving in het BRP en zo ja, is die beslissing voldoende gemotiveerd? OverwegingHet hof heeft de zorgregeling zo gewijzigd dat het kind nog maar een nacht per week bij de moeder verblijft. Het hof heeft het verzoek van de vader om tevens de hoofdverblijfplaats van het kind te wijzigen, naar een hoofdverblijfplaats bij de vader, afgewezen. Daarbij heeft het hof geoordeeld dat het hof de wijziging in de zorgregeling als een tijdelijke situatie ziet, en dat een wijziging van de hoofdverblijfplaats grote financiële gevolgen voor de moeder zal hebben en zal leiden tot nieuwe alimentatieprocedures. In cassatie ligt de klacht voor dat het hof niet heeft beslist op het verzoek van de vader om aan hem vervangende toestemming te geven om het kind op zijn adres in te laten schrijven in de Basisregistratie Personen (hierna: BRP) en/of dat het hof de afwijzing van dit verzoek onvoldoende heeft gemotiveerd. De Hoge Raad oordeelt dat niet duidelijk is of het hof op het verzoek over de inschrijving heeft beslist, maar als het hof bedoeld heeft dat met de afwijzing van het verzoek over de hoofdverblijfplaats ook het verzoek over de inschrijving in de BRP is beslist, dan heeft het hof die beslissing onvoldoende gemotiveerd. De Hoge Raad verwijst naar artikel 1.1 van de Wet basisregistratie personen, waaruit volgt dat iemand moet staan ingeschreven op het adres waar hij/zij gedurende een half jaar de meeste malen zal overnachten. Gelet op de wijziging van de zorgregeling, had het hof de afwijzing van het verzoek betreffende de inschrijving in de BRP moeten motiveren. Cursussen binnenkort: |
|
Erkenning buitenlandse adoptieRechtsvraagIs de Staat belanghebbende? OverwegingDe Hoge Raad oordeelt dat de Staat belanghebbende is, omdat een verklaring voor recht op de voet van artikel 1:26 BW dat een buitenlandse adoptiebeslissing aan de voorwaarden voor erkenning voldoet, ertoe kan leiden dat van rechtswege de Nederlandse nationaliteit wordt verkregen. Dat op grond van artikel 17 en 18 van de Rijkswet op het Nederlanderschap in dergelijke procedures de Minister van Justitie en Veiligheid als belanghebbende wordt aangewezen, en dat op grond van artikel 1:26 BW ook het openbaar ministerie en de ambtenaar van de burgerlijke stand in de procedure kunnen worden betrokken, maakt dit niet anders. Cursussen binnenkort: |
|
Afwijzing bij e-mail van een verzoek om als belanghebbende te worden aangemerkt.RechtsvraagIs de afwijzing van het verzoek om als belanghebbende te worden aangemerkt, welke bekend is gemaakt per e-mail van de griffier, een rechterlijke beslissing waar hoger beroep tegen open staat? OverwegingIn eerste aanleg lag er een verzoek van de Raad voor de Kinderbescherming voor, met betrekking tot een ondertoezichtstelling en een machtiging tot uithuisplaatsing. De ouders van het kind zijn gescheiden en enkel de vader was met het ouderlijk gezag belast. De minderjarige woonde bij de moeder. De rechtbank heeft de moeder opgeroepen als informant. Via haar advocaat heeft de moeder de rechtbank verzocht haar als belanghebbende aan te merken. Dit verzoek is door de rechtbank per e-mail van de griffier, afgewezen. De moeder is in hoger beroep gegaan tegen de oproepingsbrief en tegen de e-mail waarin haar verzoek om als belanghebbende te worden aangemerkt werd afgewezen. Het hof heeft geoordeeld dat de oproepingsbrief en afwijzing van het verzoek om als belanghebbende te worden aangemerkt in de e-mail van de griffier, geen rechterlijke beslissingen zijn. Er staat immers niet 'beschikking' boven en het is ook niet ondertekend door een rechter. De Hoge Raad vernietigt de beschikking van het hof. De oproepingsbrief is inderdaad geen rechterlijke beslissing, maar de afwijzing van het verzoek om als belanghebbende te worden aangemerkt wel. D aarmee wordt de moeder een volwaardige deelname aan de procedure onthouden. Deze beslissing is van dezelfde aard als een vonnis of arrest in een dagvaardingsprocedure waarin een verzoek van een derde tot voeging of tussenkomst wordt afgewezen. Een dergelijke uitspraak is ten aanzien van deze derde een einduitspraak, waarvan hoger beroep of beroep in cassatie openstaat. Een beslissing van de rechter in een verzoekschriftprocedure tot afwijzing van het verzoek van een derde om als belanghebbende aan die procedure te mogen deelnemen, is jegens die derde dus eveneens een voor beroep vatbare einduitspraak. Daaraan doet niet af dat de beslissing niet de vorm heeft van een beschikking, noch dat de rechter die beslissing niet heeft ondertekend. Daarnaast overweegt de Hoge Raad dat de door art. 798 lid 1, eerste volzin, Rv bestreken kring van belanghebbenden niet in algemene zin kan worden afgebakend. Welke persoon of instelling als belanghebbende moet worden aangemerkt, wordt bepaald – aan de ene kant – door het onderwerp van de aan de rechter voorgelegde zaak en – aan de andere kant – door de rechten of verplichtingen waarop de betrokkene zich beroept. Slechts indien het onderwerp van de zaak ertoe kan leiden dat de rechten of verplichtingen waarop de betrokkene zich beroept, rechtstreeks door de rechterlijke beslissing worden geraakt, is die betrokkene in die zaak belanghebbende in de zin van art. 798 lid 1, eerste volzin, Rv. Gelet op het feit dat de moeder zich er op heeft beroepen dat het kind met toestemming van de vader bij haar woont, wordt de moeder rechtstreeks in haar belangen geraakt door een eventuele machtiging tot uithuisplaatsing. Cursussen binnenkort: |
|
Niet dragend oordeel krijgt geen gezag van gewijsdeRechtsvraagKomt aan een oordeel die de beslissing niet draagt ook gezag van gewijsde toe? OverwegingHet hof heeft de man ontvankelijk verklaard in zijn verzoek over een omgangsregeling, op de grond dat er voldoende gronden zijn family life aan te nemen tussen hem en het kind in de zin van artikel 8 EVRM. Zijn verzoek over de omgangsregeling heeft het hof afgewezen omdat de omgang niet in het belang van het kind zou zijn. De moeder is in cassatie gegaan tegen het oordeel van het hof dat de man ontvankelijk is in zijn verzoek omdat hij family life heeft met het kind. Zij stelt dat haar belang bij het cassatieberoep er in is gelegen dat aan het oordeel dat tussen de man en het kind family life kan worden aangenomen, anders gezag van gewijsde toekomt in een ander geding tussen partijen. De Hoge Raad oordeelt dat aan het oordeel dat tussen de vader en het kind family life ex 8 EVRM kan worden aangenomen, geen gezag van gewijsde toekomt omdat dit niet het dragende oordeel is voor de beslissing van het hof dat het verzoek over de omgangsregeling wordt afgewezen. Op grond van artikel 236 lid 1 Rv komt aan het dragende oordeel gezag van gewijsde toe in een (toekomstige) andere procedure tussen dezelfde partijen, maar niet aan de overige niet dragende oordelen. De moeder heeft daarom geen belang bij haar cassatieberoep. Cursussen binnenkort: |
|
Passeren bewijsaanbod I: appellant zelf als getuige horen over obligatoire gemeenschapRechtsvraagHeeft het hof terecht het bewijsaanbod van de man gepasseerd? OverwegingDe man stelt dat tussen hem en zijn (overleden) ex-partner een obligatoire gemeenschap van woning bestond, op grond van een stilzwijgende afspraak. Hij vordert van de erfgenamen verrekening van de overwaarde. De man heeft zijn stelling met verschillende feiten en bescheiden onderbouwd. Het hof heeft de vordering van de man afgewezen, op de grond dat de man zijn stelling onvoldoende heeft onderbouwd. Het hof passeert het bewijsaanbod van de man. De Hoge Raad oordeelt dat het hof de beslissing dat het bewijsaanbod wordt gepasseerd, onvoldoende heeft gemotiveerd. De Hoge Raad vindt het oordeel van het hof dat de man de door hem aangevoerde feiten en omstandigheden onvoldoende heeft onderbouwd, onbegrijpelijk. Voor zover het hof het bewijsaanbod van de man heeft gepasseerd op de grond dat dit niet ziet op doorslaggevende aspecten van het feitencomplex, is dit oordeel eveneens onbegrijpelijk, reeds omdat het bewijsaanbod van de man om zichzelf als getuige te doen horen, ziet op alle door de man gestelde aspecten van het feitencomplex en het hof niet heeft overwogen dat deze, in onderlinge samenhang bezien, de door de man aangevoerde stilzwijgende afspraak niet kunnen dragen. Cursussen binnenkort: |
|
Stellen en betwistenRechtsvraagHeeft de man voldoende onderbouwd betwist dat de aandelen van de B.V. in de ontbonden huwelijksgemeenschap zijn gevallen? OverwegingPartijen zijn gehuwd in de wettelijke algehele gemeenschap van goederen. De ouders van de man hebben een onderneming opgericht, en de aandelen in die onderneming kwamen aan zijn ouders toe. De man is bestuurder van de onderneming. De ouders van de man zijn inmiddels beiden overleden. De rechtbankt heeft bepaald dat de aandelen in de onderneming aan de man worden toegedeeld, tegen vergoeding van de helft van de waarde daarvan aan de vrouw. In hoger beroep stelt dat man dat de aandelen niet in de ontbonden huwelijksgemeenschap zijn gevallen, onder meer doordat de aandelen nooit aan hem zijn overgedragen. Het hof overweegt dat naar eigen zeggen van de man, de aandelen bij leven van zijn moeder aan hem zijn overgedragen. Het hof oordeelt dat de vrouw voldoende heeft gesteld dat de aandelen wel in de ontbonden huwelijksgemeenschap zijn gevallen, en dat het op de weg van de man had gelegen (omdat i) het gaat om een erfenis van zijn moeder, waarvan hij erkent daartoe gerechtigd te zijn en ii) als niet weersproken vaststaat dat hij bestuurder is van de [B.V.] – hij staat ook als bestuurder ingeschreven in het handelsregister – zijn betwisting (dat de aandelen tot de huwelijksgemeenschap behoren) te onderbouwen met concrete en verifieerbare bescheiden, vgl. HR 8 juli 2022, ECLI:NL:HR:2022:1058). Dit heeft de man nagelaten. De Hoge Raad geeft meerdere delen uit de processtukken van de man weer en acht het oordeel van het hof dat de man onvoldoende gemotiveerd heeft betwist dat de aandelen in de ontbonden huwelijskgemeenschap zijn gevallen, onbegrijpelijk. De man heeft duidelijk naar voren gebracht dat hij in hoger beroep zijn standpunt heeft gewijzigd, in die zin dat hij niet langer meent dat de aandelen bij leven van zijn moeder aan hem zijn overgedragen. De Hoge Raad vernietigt de beschikking van het hof. Cursussen binnenkort: |