personen-, familie- en erfrecht

VAKnieuws

Advocaat toegevoegd bij procedure uithuisplaatsing kinderen

Nr: 22066 Rechtbank Midden-Nederland, 12-04-2022 ECLI:NL:RBMNE:2022:1950 Jurisprudentie Geschilbeslechting Jeugdrecht
Procesrecht
817 Rv, 6 EVRM, 1:265a BW

Rechtsvraag

Is er aanleiding ambtshalve een advocaat toe te voegen aan een zieke moeder tijdens de procedure tot uithuisplaatsing van haar kinderen?

Overweging

Uit de ingediende stukken en verklaringen van de GI en de Raad blijkt dat de moeder ernstige medische problemen heeft waardoor zij in het ziekenhuis ligt. De moeder is recent met de kinderen gevlucht uit Oekraïne. De kinderen verblijven momenteel in een pleeggezin in de buurt van de moeder. De vader van de kinderen is in Oekraïne achter gebleven. De moeder is bekend met de lopende procedure, maar kon niet deelnemen aan de laatste zitting van 12 april 2022 vanwege haar slechte gezondheid, zo verklaarde de GI tijdens die zitting. Ook heeft zich voor haar geen advocaat gesteld.

De rechtbank stelt vast dat het hier om een ingrijpende kwestie gaat, die de belangen van de moeder rechtstreeks raakt. Het is de vraag of de moeder – gelet op haar problematiek en omstandigheden – voldoende begrijpt welk verzoek op dit moment voorligt. De rechtbank vindt het om die reden van belang dat de moeder in deze procedure wordt bijgestaan door een advocaat gelet op het ingrijpende karakter van de verzochte beslissing en de zeer kwetsbare omstandigheden van de moeder.  

Lees verder
 

Gevolg van niet tijdige betekening echtscheidingsverzoek

Nr: 22033 Hoge Raad der Nederlanden, 01-04-2022 ECLI:NL:HR:2022:481 Jurisprudentie Rechtsontwikkeling Procesrecht 816 Rv

Rechtsvraag

Is de man terecht niet-ontvankelijk verklaard in zijn verzoek om echtscheiding omdat hij het echtscheidingsverzoek buiten de veertiendagentermijn heeft laten betekenen?

Overweging

Art. 816 lid 3 Rv bepaalt dat indien het bepaalde in lid 1 of lid 2 niet in acht is genomen, of indien het exploot anderszins lijdt aan een gebrek, de art. 120 en 121 Rv van overeenkomstige toepassing zijn.  

Art. 120 Rv bepaalt in lid 1 dat hetgeen in de desbetreffende afdeling is voorgeschreven op straffe van nietigheid in acht wordt genomen en in lid 2 dat een gebrek in een exploot dat nietigheid meebrengt, bij exploot, uitgebracht voor de roldatum, kan worden hersteld. Art. 121 Rv bevat regels over de gevolgen van het niet-verschijnen van een verweerder ingeval het exploot aan een gebrek lijdt dat nietigheid meebrengt.  

Overeenkomstige toepassing van deze regels – die zijn geschreven voor de dagvaardingsprocedure – brengt mee dat een gebrek in het exploot waarmee een verzoek tot echtscheiding wordt betekend in beginsel kan worden hersteld. De art. 120 en 121 Rv lenen zich evenwel niet voor overeenkomstige toepassing als het exploot niet tijdig is uitgebracht. Herstel van termijnoverschrijding is immers niet mogelijk.   Daaruit volgt echter nog niet dat de betrokken echtgenoot in zodanig geval zonder meer niet-ontvankelijk moet worden verklaard in diens verzoek tot echtscheiding.

Lees verder

Al onze cursussen

Centrum Permanente Educatie biedt hoogwaardige juridische cursussen, afgestemd op de praktijk en verzorgd met enthousiasme en expertise.

Bekijken
 

Reikwijdte hoger beroep bij niet-ontvankelijkverklaring wijziging zorgverdeling

Nr: 22031 Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 10-03-2022 ECLI:NL:GHARL:2022:1867 Jurisprudentie Geschilbeslechting Procesrecht
Gezag en omgang
1:253a lid 4 BW, 1:377e BW

Rechtsvraag

Kan het hof beslissen over een wijziging van de zorgverdeling nu verzoekster in eerste aanleg niet-ontvankelijk is verklaard wegens het ontbreken van gewijzigde omstandigheden?

Overweging

Hoewel de wijzigingen van de omstandigheden zich pas hebben voorgedaan na de bestreden beschikking, zoals [verweerster] terecht aanvoert, is het hof van oordeel dat daar op basis van de jurisprudentie van de Hoge Raad (zie ECLI:NL:HR:2012:BW9226) toch rekening mee moet worden gehouden. Dat [verweerster] hiermee een beroepsinstantie wordt ontnomen, maakt dit niet anders. De Hoge Raad heeft immers overwogen dat de vaststelling van een omgangsregeling in beginsel moet worden gebaseerd op de omstandigheden ten tijde van de uitspraak. Partijen hebben er in zaken over een omgangsregeling belang bij dat de beslissing berust op een juiste en volledige waardering van de omstandigheden ten tijde van de uitspraak, ook in hoger beroep.

(volgt een opbouwregeling naar co-ouderschap, red. )

Lees verder
 

Ontvankelijkheid aanvullend verzoek in hoger beroep

Nr: 22021 Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 08-02-2022 ECLI:NL:GHARL:2022:1092 Jurisprudentie Geschilbeslechting Gezag en omgang
Procesrecht
1:253a BW

Rechtsvraag

Is de vader ontvankelijk in zijn aanvullende verzoek in hoger beroep inzake de zorgverdeling?

Overweging

Het hof maakt uit het aanvullende verzoek van de vader op dat het maken van afspraken over de schoolvakanties en de feestdagen/bijzondere dagen moeizaam verloopt. Het hof vindt het in het belang van zowel de ouders als [de minderjarige] dat duidelijk is hoe de schoolvakanties en feestdagen/bijzondere dagen worden ingevuld, maar kan het aanvullende verzoek van de vader niet in behandeling nemen om de volgende reden. De vader heeft in hoger beroep binnen de daartoe gestelde termijn een verweerschrift ingediend zonder dat hij incidenteel hoger beroep heeft ingesteld tegen de bestreden beschikking. Hij heeft toen geen grieven opgeworpen tegen de uitspraak van de rechtbank. Namens de vader is later bij akte een aanvullend verzoek geformuleerd, waarbij hij het hof heeft verzocht om een regeling te bepalen voor de schoolvakanties en feestdagen/ bijzondere dagen. Het indienen van een aanvullend verzoek na de indiening van een verweerschrift, zonder dat tegelijk met het verweer incidenteel hoger beroep is ingesteld, is in strijd met de twee-conclusieleer. Daarom is de vader niet-ontvankelijk in zijn aanvullende verzoek en kan het hof het verzoek van de vader om de zorgregeling aan te vullen niet behandelen.

Lees verder
 

Herberekening alimentatie niet mogelijk omdat stukken eerste aanleg niet zijn overgelegd

Nr: 22019 Gerechtshof Amsterdam, 01-02-2022 ECLI:NL:GHAMS:2022:257 Jurisprudentie Geschilbeslechting Alimentatie
Procesrecht
34 Rv, 1:404 BW

Rechtsvraag

Heeft de voorzieningenrechter de behoefte en draagkracht bij kinderalimentatie goed vastgesteld gelet op de (destijds) overgelegde stukken?

Overweging

Aan de man kan worden toegegeven dat de berekening die de voorzieningenrechter in het bestreden vonnis heeft gehanteerd niet in lijn is met de gebruikelijke berekeningssystematiek op basis van de wettelijke maatstaven. Zoals de man echter ook zelf beaamt, komt aan de voorzieningenrechter die in kort geding een voorlopige alimentatie moet vaststellen een zekere vrijheid toe om een inschatting te maken van de financiële omstandigheden van partijen op basis van de voorhanden zijnde informatie. Indien de man een preciezere berekening van de kinderbijdrage wenst, is het in eerste instantie aan hem om in hoger beroep in elk geval gegevens te verschaffen omtrent zijn financiële omstandigheden. Afgezien van het overzicht van betalingsregelingen en de gegevens omtrent zijn woonlasten, ontbreken deze gegevens. Zo zijn in hoger beroep niet de financiële stukken overgelegd waarover de voorzieningenrechter blijkens het bestreden vonnis beschikte. Het betreft hier de gegevens die de man in eerste aanleg in opdracht van de voorzieningenrechter aan de vrouw heeft overgelegd en die door de vrouw vervolgens in het geding zijn gebracht. Gelet op het bepaalde in artikel 34 lid 1 Rv, lag het op de weg van de man ook die stukken in hoger beroep in te dienen. Nu de man dat heeft nagelaten, is het hof onvoldoende in staat om zijn financiële omstandigheden te beoordelen, wat er zij van de wijze waarop de voorzieningenrechter dat heeft gedaan. Dit komt voor risico van de man. Daardoor faalt de derde grief en kan tevens zijn vierde grief geen effect sorteren.

Lees verder
 

GGZ: vereisten mondelinge uitspraak

Nr: 22008 Hoge Raad der Nederlanden, 21-01-2022 ECLI:NL:HR:2022:58 Jurisprudentie Geschilbeslechting GGZ
Procesrecht
6:2 Wvggz, 30p Rv

Rechtsvraag

Heeft de rechtbank gehandeld conform de bestaande uitspraakwijze dan wel de art. 30p Rv-wijze door niet tijdens dan wel aan het einde van de mondelinge behandeling haar beslissing en de (belangrijkste) gronden daarvoor mondeling mede te delen aan de op de zitting van 2 juli 2021 aanwezige partijen onder aankondiging van de schriftelijke uitwerking binnen twee weken dan wel dezelfde dag een proces-verbaal te verstrekken?

Overweging

Het onderdeel kan bij gebrek aan feitelijke grondslag niet tot cassatie leiden, omdat het ten onrechte ervan uitgaat dat de rechtbank op 2 juli 2021 uitspraak heeft gedaan. (...)

Opmerking verdient nog het volgende. De handelwijze van de rechtbank strookt niet met art. 30p Rv, waarin is voorgeschreven dat indien de rechter tijdens of na de mondelinge behandeling ter zitting mondeling uitspraak doet, de beslissing en de gronden daarvoor ter zitting worden meegedeeld en de uitspraak in executoriale vorm in het proces-verbaal wordt neergelegd. Het één noch het ander is gebeurd. Evenmin strookt de handelwijze van de rechtbank met de zogenoemde ‘bestaande praktijk’ als bedoeld in HR 20 april 2018, ECLI:NL:HR:2018:650. Bij toepassing daarvan deelt de rechter mondeling zijn beslissing en de (belangrijkste) gronden daarvoor mee aan de ter zitting aanwezige partijen, en werkt hij de uitspraak uiterlijk binnen twee weken schriftelijk uit – waarbij hij zijn beslissing zo nodig eerst in (sterk) verkorte vorm schriftelijk kan vastleggen in een voor tenuitvoerlegging vatbare vorm.

Lees verder
 

GGZ: motivering oproepen betrokkene

Nr: 22007 Hoge Raad der Nederlanden, 14-01-2022 ECLI:NL:HR:2022:18 Jurisprudentie Rechtseenheid GGZ
Procesrecht
6:1 Wvggz

Rechtsvraag

Heeft de rechtbank voldoende gemotiveerd dat betrokkene niet bereid was zich te doen horen?

Overweging

Dit brengt mee dat de rechter die van oordeel is dat deze bereidheid ontbrak, dit in zijn beschikking dient vast te stellen en dat hij de gronden dient te vermelden waarop dat oordeel berust. Niet noodzakelijk is evenwel dat de rechter vaststelt dat de betrokkene heeft verklaard voormelde bereidheid te missen. Voldoende is dat dit naar het oordeel van de rechter kan worden afgeleid uit de wijze waarop de betrokkene zich heeft gedragen, in het bijzonder ook bij de door de rechter aangewende pogingen om de betrokkene in zijn woon- of verblijfplaats te horen op de voet van art. 6:1 lid 2 Wvggz. Indien naar het oordeel van de rechter deze gedragingen op zichzelf nog niet voldoende zijn om aan te nemen dat de voormelde bereidheid ontbreekt, maar daaruit wel mag worden afgeleid dat de betrokkene in staat is zich naar de rechtbank te begeven, is de rechter vrij om dit ontbreken af te leiden uit de omstandigheid dat de betrokkene vervolgens behoorlijk ter zitting is opgeroepen, maar daar niet is verschenen. (Vgl. HR 17 oktober 2014, ECLI:NL:HR:2014:2998, rov. 3.4.)

Lees verder
 

Mate van vrijheid van de rechter bij het oordelen over de rechtsstrijd

Nr: 22006 Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 23-12-2021 ECLI:NL:GHARL:2021:11969 Jurisprudentie Geschilbeslechting Procesrecht
Alimentatie
1:156 BW, 1:401 BW

Rechtsvraag

Is de rechtbank buiten de rechtsstrijd van partijen getreden door anders te oordelen dan verzocht terwijl de vrouw geen verweer heeft gevoerd tegen nihilstelling van de partneralimentatie?

Overweging

Het hof stelt voorop dat het feit dat de vrouw in eerste aanleg geen verweer heeft gevoerd tegen de (ingangsdatum van de) nihilstelling, niet zonder meer betekent dat de rechter gehouden is om alle verzoeken van de man te volgen. Volgens vaste jurisprudentie dient de rechter, zo nodig ambtshalve, de gevolgen van zijn beslissing in ogenschouw te nemen en te wegen in verband met een eventuele terugbetalingsverplichting. De rechtbank is dus niet buiten de rechtsstrijd van partijen getreden, zoals de man stelt.  

Het hof merkt daarbij op dat de vrouw inmiddels in hoger beroep verweer heeft gevoerd tegen de door de man verzochte ingangsdatum van de nihilstelling en dat het hoger beroep er mede toe dient eventuele onvolkomenheden uit de eerste aanleg te herstellen.

Lees verder
 

Proceskostenveroordeling wegens vertroebeld procederen in alimentatieprocedure

Nr: 22004 Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 14-12-2021 ECLI:NL:GHARL:2021:11502 Jurisprudentie Geschilbeslechting Procesrecht 237 Rv

Rechtsvraag

Dient de man in de proceskosten te worden veroordeeld omdat hij geen inzage heeft gegeven in zijn financiële situatie?

Overweging

Het hof constateert dat de man in weerwil van de overwegingen van het hof in de beschikking van 12 mei 2020 en de overwegingen van de rechtbank in de bestreden beschikking ook in hoger beroep nog steeds onvoldoende inzicht heeft gegeven in zijn financiële situatie in 2019 en 2020. Daarbij komt dat de man in verschillende procedures verschillende verklaringen heeft afgelegd over de privé-onttrekkingen tijdens en na het huwelijk van partijen. De veelheid van stukken die de man in het geding heeft gebracht zonder daar een nadere toelichting op te geven hebben het debat tussen partijen slechts vertroebeld. In dit alles ziet het hof aanleiding de man als de in het ongelijk gestelde partij te veroordelen in de proceskosten in hoger beroep.

De kosten voor de procedure in hoger beroep worden aan de zijde van de vrouw vastgesteld op € 2.228,- voor salaris van de advocaat volgens het liquidatietarief (2 punten: (1 punt voor het verweerschrift, 1 punt voor de mondelinge behandeling, tarief à € 1.114,- per punt) en op € 332,- voor griffierecht.

Lees verder
 

Speelruimte van een herstelbeschikking

Nr: 21121 Hoge Raad der Nederlanden, 26-11-2021 ECLI:NL:HR:2021:1769 Jurisprudentie Geschilbeslechting Procesrecht 31 Rv

Rechtsvraag

Is er sprake van verbetering van een kennelijke fout in de herstelbeschikking?

Overweging

Nee. Onderdeel 1 van het middel klaagt onder meer dat het hof in de herstelbeschikking heeft blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting over de reikwijdte van art. 31 Rv. Gelet op de oorspronkelijke inhoud van rov. 5.6 van de beschikking van 25 november 2020 was voor partijen (en derden) wel duidelijk dat het hof een fout heeft gemaakt, maar niet dat die fout inhield dat waar het hof de woorden “de datum van de bestreden beschikking” gebruikte, het hof bedoelde “de datum van deze beschikking van het hof”. Het hof is aldus buiten het toepassingsgebied van art. 31 Rv getreden.

Omdat de vrouw klaagt dat het hof buiten het toepassingsgebied van art. 31 Rv is getreden, is zij, ondanks het rechtsmiddelenverbod van art. 31 lid 4 Rv, ontvankelijk in haar cassatieberoep tegen de herstelbeschikking.

De klacht slaagt. Van een kennelijke fout die zich voor eenvoudig herstel leent in de zin van art. 31 Rv is sprake indien voor partijen en derden kenbaar is waarin de fout is gelegen. Daarvan is in deze zaak geen sprake. Uit rov. 5.6 en de overige inhoud van de beschikking van 25 november 2020 is niet met voldoende zekerheid op te maken wat het hof heeft bedoeld te beslissen over de ingangsdatum van de kinderalimentatie. Zo heeft de vrouw zich in haar verzoek om herstel van de fout op het niet onbegrijpelijke standpunt gesteld dat juist de woorden “deze beschikking, zijnde 25 november 2020” in rov. 5.6 berusten op een verschrijving. Het hof is derhalve buiten het toepassingsgebied van art. 31 Rv getreden. Onderdeel 1 klaagt hierover terecht.

Lees verder
 

Kinderalimentatie: grenzen van de rechtsstrijd en zelfstandige beoordeling rechter

Nr: 21090 Hoge Raad der Nederlanden, 16-07-2021 ECLI:NL:HR:2021:1163 Jurisprudentie Geschilbeslechting Procesrecht
Alimentatie
1:404 BW

Rechtsvraag

Is de hof buiten de grenzen van de rechtsstrijd getreden door de behoefte van de kinderen hoger vast te stellen dan de grenzen zoals aangegeven door partijen (man 400 euro per maand, en vrouw 460 euro per maand)?

Overweging

De rechtbank heeft een bedrag van € 200,-- per kind per maand aan kinderalimentatie vastgesteld. De man heeft in hoger beroep verzocht te bepalen dat hij geen kinderalimentatie is verschuldigd. Partijen streden in hoger beroep dus over de vraag op welk bedrag tussen € 0,-- en € 200,-- per kind per maand de kinderalimentatie moest worden vastgesteld. Het hof is door de kinderalimentatie te bepalen op € 51,-- met ingang van 15 november 2018, € 75,-- met ingang van 4 april 2019 en € 86,-- met ingang van 1 januari 2020 per kind per maand, binnen de grenzen van de rechtsstrijd gebleven. Het stond het hof daarbij vrij om, rekening houdend met het kindgebonden budget dat ten tijde van het huwelijk werd ontvangen, de behoefte van de kinderen op een hoger bedrag vast te stellen dan waarvan partijen uitgingen. 

Lees verder
 

Cassatieberoep tegen deelbeschikking

Nr: 21045 Hoge Raad der Nederlanden, 16-04-2021 ECLI:NL:HR:2021:584 Jurisprudentie Geschilbeslechting Procesrecht 401a, 426 Rv

Rechtsvraag

Wat is de reikwijdte van het cassatieberoep tegen een deelbeschikking van het hof?

Overweging

De beschikking van het hof is een deelbeschikking, nu deze beschikking ten dele een tussenbeschikking en ten dele een eindbeschikking is. Cassatieberoep tegen deze beschikking is daarom alleen ontvankelijk als wordt geklaagd over het eindbeschikkingdeel van de beschikking, nu tegen het tussenbeschikkingdeel van de beschikking in dit geval geen tussentijds cassatieberoep openstaat of is opengesteld (vgl. art. 426 lid 4 in verbinding met 401a lid 2 Rv). Als aan deze ontvankelijkheidseis is voldaan, brengen de beginselen van een goede procesorde (waaronder het concentratiebeginsel) mee dat ook kan worden geklaagd over het tussenbeschikkingdeel van de beschikking.

Lees verder