personen-, familie- en erfrecht
VAKnieuws
Mate van vrijheid van de rechter bij het oordelen over de rechtsstrijdRechtsvraagIs de rechtbank buiten de rechtsstrijd van partijen getreden door anders te oordelen dan verzocht terwijl de vrouw geen verweer heeft gevoerd tegen nihilstelling van de partneralimentatie? OverwegingHet hof stelt voorop dat het feit dat de vrouw in eerste aanleg geen verweer heeft gevoerd tegen de (ingangsdatum van de) nihilstelling, niet zonder meer betekent dat de rechter gehouden is om alle verzoeken van de man te volgen. Volgens vaste jurisprudentie dient de rechter, zo nodig ambtshalve, de gevolgen van zijn beslissing in ogenschouw te nemen en te wegen in verband met een eventuele terugbetalingsverplichting. De rechtbank is dus niet buiten de rechtsstrijd van partijen getreden, zoals de man stelt. Het hof merkt daarbij op dat de vrouw inmiddels in hoger beroep verweer heeft gevoerd tegen de door de man verzochte ingangsdatum van de nihilstelling en dat het hoger beroep er mede toe dient eventuele onvolkomenheden uit de eerste aanleg te herstellen. Cursussen binnenkort: |
|
Partneralimentatie beëindigd na 30 jaar betalenRechtsvraagHeeft de rechtbank terecht de partneralimentatieverplichting na ruim dertig jaar niet beëindigd op grond van artikel II WLA en de redelijkheid en billijkheid? OverwegingUit de parlementaire behandeling van de WLA blijkt dat na ommekomst van een termijn van vijftien jaren de verantwoordelijkheid van de ex-echtgenoten ten opzichte van elkaar voor het verstrekken van levensonderhoud geacht kan worden te zijn geëindigd en dat de enkele omstandigheid dat de alimentatiegerechtigde dan niet door betaalde arbeid in eigen onderhoud zou kunnen voorzien niet zo ingrijpend van aard is dat naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid beëindiging van de onderhoudsbijdrage van de alimentatiegerechtigde niet kan worden gevraagd: immers, beëindiging van de alimentatie betekent dat er ten aanzien van de bron van inkomsten en/of het inkomensniveau een wijziging zal optreden. Het hof leidt hieruit af dat naar de bedoeling van de wetgever de enkele omstandigheid dat na beëindiging van de alimentatie de uitkeringsgerechtigde zal zijn aangewezen op een bijstandsuitkering dan wel op het aanspreken van eigen vermogen, op zichzelf niet in de weg staat aan beëindiging van de alimentatie. Het feit dat de vrouw pas in 1998 weer is gaan werken en zij tot aan haar pensioen een parttime dienstverband heeft gehad, waardoor haar pensioenopbouw beperkt is gebleven, moet naar het oordeel van het hof niet slechts als een nadelig effect van het huwelijk worden beschouwd. Dit is ook een eigen keuze van de vrouw geweest. Het hof vindt dat de vrouw haar stelling dat zij vanwege psychische en/of lichamelijke klachten en de zorg voor de kinderen niet in staat was om eerder weer aan het werk te gaan of meer uren te werken onvoldoende heeft onderbouwd. Het hof gaat daarom voorbij aan die stelling. Cursussen binnenkort:Al onze cursussenCentrum Permanente Educatie biedt hoogwaardige juridische cursussen, afgestemd op de praktijk en verzorgd met enthousiasme en expertise. Bekijken |
|
Verdeling kinderbijslag bij co-ouderschapRechtsvraagHoe dient de kinderbijslag te worden verdeeld bij co-ouderschap? OverwegingHet hof komt dan toe aan de grief van de vrouw dat de rechtbank had moeten bepalen dat haar het recht toekomt om de volledige kinderbijslag voor de kinderen te ontvangen. De man heeft hiertegen verweer gevoerd. Ieder ontvangt inmiddels de helft van de kinderbijslag en dat is volgens hem correct, omdat de kinderbijslag ook voor verblijfskosten bedoeld is. De kinderen verblijven evenveel bij iedere ouder en de kinderbijslag wordt rechtstreeks toegekend aan de bij de onderhoudsplichtige verblijvende kinderen voor wie de bedragen bestemd zijn. Het hof overweegt dat het niet aan het hof is om te bepalen aan wie de SVB de kinderbijslag uitkeert. In de brief van de Sociale Verzekeringsbank (SVB) Deventer van 27 januari 2021 wordt vermeld dat uit de bestreden beschikking blijkt dat de kinderen de ene helft van de week bij de vrouw en de andere week bij de man verblijven en dat uit de bestreden beschikking niet blijkt dat er afspraken zijn gemaakt over de verdeling van de kinderbijslag en er geen ouderschapsplan is opgesteld. Daarom krijgen de ouders vanaf het vierde kwartaal van 2020 ieder de helft van de kinderbijslag. In het licht van de onderhavige beslissing van het hof is die verdeling door de SVB onjuist. Het hof heeft bij de vaststelling van het eigen aandeel van de ouders in de kosten van de kinderen (de behoefte) rekening gehouden met de kosten van de kinderen na aftrek van de kinderbijslag . Die behoefte bestaat voor 70% uit verblijfsgebonden kosten (eten & drinken, energielasten etc.) en voor 30% uit verblijfsoverstijgende kosten. De totale verblijfsoverstijgende kosten bedragen naast de genoemde 30% van het aldus berekende eigen aandeel ook de kinderbijslag. Die totale kosten komen voor rekening van de vrouw en zij dient in verband daarmee te beschikken over het volledige bedrag van de kinderbijslag. Indien de man een deel van de kinderbijslag zou ontvangen, draagt hij minder dan zijn eigen aandeel in de kosten van de kinderen en draagt de vrouw meer dan zij zou moeten dragen. Indien de vrouw alsnog wil realiseren dat zij de volledige kinderbijslag gaat ontvangen dan zal zij hierover opnieuw in contact met de SVB moeten treden. Cursussen binnenkort: |
|
Vaststellingsovereenkomst alimentatie onderdeel van de beschikkingRechtsvraagIn hoeverre kan een vaststellingsovereenkomst deel uitmaken van de beschikking? OverwegingUit voornoemde V9-formulieren van 17 september 2021 blijkt dat partijen overeenstemming hebben bereikt, welke overeenstemming zij hebben vastgelegd in een door hen beiden op 12 augustus 2021 ondertekende vaststellingsovereenkomst. Aan het hof is verzocht de tussen partijen gemaakte afspraken vast te leggen door voornoemde overeenkomst integraal op te nemen en deze overeenkomst aan de beschikking te hechten. Het hof zal aan dit verzoek voldoen, met dien verstande dat de vaststellingsovereenkomst aan deze beschikking zal worden gehecht, doch enkel hetgeen door partijen aan het hof ter beoordeling is voorgelegd in het dictum zal worden opgenomen. Hetgeen partijen daarnaast zijn overeengekomen bindt hen wel, maar leent zich niet voor opneming daarvan in het dictum van deze beschikking. Cursussen binnenkort: |
|
Partneralimentatie: vrouw heeft behoeftigheid onvoldoende aangetoondRechtsvraagHeeft de vrouw voldoende aangetoond nog behoeftig te zijn in een bijdrage aan haar levensonderhoud? OverwegingUit de stukken en het verhandelde tijdens de mondelinge behandeling is echter gebleken dat de onderneming van de vrouw sinds de start in 2015 tot heden enkel verlies heeft geleden; uit de door de vrouw in hoger beroep overgelegde productie 4 blijkt in de laatste jaren van een verlies van € 75,- (in 2018), respectievelijk van € 193,- (2019) en van € 124,04 (2020). Het is in beginsel de vrije keuze van de vrouw om haar tijd en energie te richten op het op- en uitbouwen van haar onderneming, maar de nadelige gevolgen van het aanhoudende gebrek aan inkomen uit die onderneming, mogen in redelijkheid niet op de man worden afgewenteld. Het hof volgt de vrouw niet in haar stelling dat zij na de echtscheiding zes jaar de tijd heeft om haar onderneming op te bouwen; partijen hebben in het convenant immers geen niet-wijzigingsbeding opgenomen, zodat de vrouw er rekening mee heeft moeten houden dat de partneralimentatie bij een wijziging van omstandigheden gewijzigd kon worden en daarmee de termijn voor verdere opbouw van haar onderneming korter kan zijn dan zes jaar. Van de vrouw kan in redelijkheid worden verwacht dat zij, bij aanhoudend verlies in haar onderneming, de bakens verzet en dat zij zich maximaal inspant om op andere wijze, met name door werk in loondienst, in haar levensonderhoud te voorzien. Dat de vrouw de zorg heeft voor de kinderen is, hoezeer ook begrijpelijk, ten aanzien van de inspanningsverplichting van de vrouw van ondergeschikt belang. De kinderen zijn thans inmiddels (jong)meerderjarig, een van hen woont inmiddels op kamers, en de kinderen worden geacht nog weinig feitelijke zorg en aandacht van de vrouw nodig te hebben, althans niet zodanig dat dit de arbeidsmogelijkheden van de vrouw in relevante mate beperkt. Verder heeft de vrouw niet, althans niet voldoende, met verificatoire gegevens onderbouwd dat zij gezondheidsproblemen heeft, hetgeen gelet op de gemotiveerde betwisting door de man wel op haar weg had gelegen. Het als productie 4 in eerste aanleg overgelegde re-integratieadvies d.d. 14 juni 2019 van de bedrijfsarts H. Barstra en het werkhervattingsadvies van 3 september 2019 van de bedrijfsarts A. Mehecevic, zijn ter onderbouwing van de stelling van de vrouw op dit punt onvoldoende. De stellingen van de vrouw over de impact van de rechtszaken over de partneralimentatie en de hulp aan haar zieke moeder zijn en de afwikkeling van de nalatenschap zijn, wat daar ook van zij, evenmin deugdelijk onderbouwd. Het hof is van oordeel dat van de vrouw mocht worden verwacht dat zij zich, gelet op haar inspanningsverplichting, zodanig had ingespannen dat zij met ingang van 17 maart 2020 in haar eigen levensonderhoud had kunnen voorzien. Dat de vrouw daarin door een moeizame gezondheid, zorg voor de kinderen, tijd- energie- en stress door de rechtszaken en de zorg voor haar zieke moeder, belemmerd is geweest, heeft de vrouw niet, althans niet voldoende onderbouwd. Cursussen binnenkort: |
|
Beslagvrije voet en alimentatieverplichtingenRechtsvraagDient de beslagvrije voet van onder bewind gestelde worden verhoogd nu de lasten boven de inkomsten komen te liggen? OverwegingArtikel 475fa Rv bepaalt dat de kantonrechter de beslagvrije voet voor een door hem te bepalen termijn kan verhogen als de toepassing van de artikelen 475da tot en met 475e Rv leidt tot een kennelijk onevenredige hardheid als gevolg van een omstandigheid waarmee geen rekening is gehouden bij de vaststelling van de beslagvrije voet. (...) Uit artikel 475fa Rv en de toelichting hierop volgt dus dat het moet gaan om uitzonderlijk hoge en noodzakelijke extra kosten, die [naam 1] niet op andere wijze vergoed kan krijgen en waardoor hij onder het bestaansminimum komt. Uit hetgeen Bilancio (bewindvoerder, red. ) heeft aangevoerd, is af te leiden dat sprake is van een problematische financiële situatie. Door het beslag komt [naam 1] onder het sociaal minimum van € 1.239,10 (bruto) per maand. Toch is er in zijn geval geen sprake van een situatie waarvoor de hardheidsclausule is bedoeld, gelet op het volgende. De vordering waarvoor beslag is gelegd op het inkomen van [naam 1] heeft betrekking op de alimentatieverplichting die hij jegens zijn ex-echtgenote is aangegaan. Op grond van artikel 1:401 BW kan [naam 1] een verzoek doen tot wijziging van de overeenkomst met betrekking tot de alimentatie als sprake is van wijziging van omstandigheden waardoor de overeenkomst ophoudt aan de wettelijke maatstaven te voldoen. Niet valt dus uit te sluiten dat [naam 1] zijn uitgaven, in het bijzonder zijn alimentatieverplichting, nog kan verlagen. Om deze reden is er op dit moment (nog) geen sprake van een situatie zoals bedoeld in artikel 475fa Rv en kan het verzoek tot verhoging van de beslagvrije voet niet worden ingewilligd. Cursussen binnenkort: |
|
Behoeftigheid bij partneralimentatieRechtsvraagHeeft de man zijn behoeftigheid aan partneralimentatie voldoende gemotiveerd betwist? OverwegingNee. Het hof is van oordeel dat de man de stelling van de vrouw dat hij in staat moet worden geacht om zelf in zijn (aanvullende) behoefte te voorzien onvoldoende gemotiveerd heeft betwist. In de echtscheidingsbeschikking van 7 november 2018 heeft de rechtbank al het algemene uitgangspunt voorop gesteld dat van een alimentatiegerechtigde wordt verwacht dat hij in zijn eigen levensonderhoud voorziet. Door zijn medische situatie was de man op dat moment niet in staat om in zijn eigen levensonderhoud te voorzien, maar de rechtbank heeft destijds ook overwogen dat de man na het doorlopen van zijn revalidatietraject zijn uiterste best moet doen om meer inkomsten te genereren, omdat er buiten zijn gezondheidstoestand geen beperkingen zijn om te werken. Het hof is van oordeel dat het - mede gelet ook op de overwegingen in de beschikking van 7 november 2018 - op de weg van de man had gelegen om meer inzicht te geven in zijn huidige verdiencapaciteit. De man heeft dit nagelaten. Zo heeft de man niet met stukken onderbouwd waarom het voor hem na het doorlopen van een revalidatietraject niet mogelijk is geworden om (enige uren per week) te werken. Bovendien is door het ontbreken van recente informatie niet duidelijk geworden of de man ook nu - ruim twee jaar na het rapport van het UWV - nog steeds is vrijgesteld van zijn sollicitatieverplichting. De door de man overgelegde - gedateerde - rapportages van Zorg van de Zaak en het UWV zijn dan ook onvoldoende om aan te nemen dat de man ook thans geen enkele verdiencapaciteit heeft. Namens de man is ter mondelinge behandeling nog verklaard dat aan de man een WIA-uitkering is toegekend. Het hof gaat aan deze stelling voorbij, omdat hiervan geen stukken zijn overgelegd. Evenmin is aangeboden op een later moment nog stukken te overleggen. Bovendien is geen inzicht gegeven in de hoogte van deze gestelde WIA-uitkering, zodat niet duidelijk is of de man met deze uitkering in zijn huwelijksgerelateerde behoefte zou kunnen voorzien. Cursussen binnenkort: |
|
Afwijking van forfaitaire woonlasten bij kinderalimentatieRechtsvraagBestaat er aanleiding af te wijken van de forfaitaire woonlast bij berekening van de draagkracht voor kinderalimentatie nu de man geruime tijd bij zijn ouders woont en daardoor lagere woonlasten heeft? OverwegingUitgangspunt van het forfaitair systeem voor de bepaling van de kinderalimentatie is dat aan de onderhoudsplichtige ouder(s) met het draagkrachtloos inkomen een budget voor hun noodzakelijke kosten, zoals woonlasten en ziektekosten, wordt toegerekend en dat binnen dat budget eigen keuzes mogelijk (moeten) zijn. In dit systeem wordt met een forfaitair bedrag aan woonlasten gerekend ter grootte van 30% van het netto besteedbaar inkomen. Gelet op het uitgangspunt van een forfaitair systeem dient daarvan slechts te worden afgeweken indien bijzondere omstandigheden daartoe aanleiding geven. Het hof ziet in dit geval aanleiding om af te wijken van de richtlijnen van de Expertgroep Alimentatienormen, aangezien de man al geruime tijd bij zijn ouders woont en structureel aanzienlijk lagere woonlasten heeft dan het forfaitair bedrag aan woonlasten. Ter zitting is ook gebleken dat de man op korte termijn geen zicht heeft op een huur- of koopwoning. Het hof zal rekening houden met een bedrag van € 300,- per maand aan woonlasten. Het hof is van oordeel dat de man met de overgelegde bankafschriften aannemelijk heeft gemaakt dat hij een bedrag van € 500,- per maand aan kosten aan zijn ouders voldoet. Nu bij de overboekingen is vermeld dat het om kost en inwoning gaat, zoals de vrouw heeft aangevoerd, acht het hof het redelijk om uit te gaan van een bedrag van € 300,- per maand aan woonlasten. Dit brengt met zich dat de forfaitaire woonlast buiten beschouwing blijft en dat het draagkrachtloos inkomen van de man zal worden verhoogd met de werkelijke woonlasten van € 300,- per maand. Wanneer de man zelfstandige woonruimte gaat betrekken, ligt het op de weg van partijen om samen met hun advocaten een nieuwe berekening op te stellen, waarin rekening wordt gehouden met de forfaitaire woonlast, waarna de alimentatie zo nodig kan worden aangepast. Het hof kan hiermee nu geen rekening houden, omdat dit een toekomstige, onzekere omstandigheid betreft. Cursussen binnenkort: |
|
Kinderalimentatie en keuzes in ondernemerschapRechtsvraagHeeft de man voldoende aangetoond verminderde draagkracht te hebben voor kinderalimentatie? OverwegingHet hof stelt voorop dat de onderhoudsverplichting van ouders tegenover hun kinderen in het algemeen met zich brengt dat zij hun eigen financiële situatie optimaal inrichten met het oog op die onderhoudsverplichting. Het vrijwillig afstand doen van inkomen zoals de man heeft gedaan is dan ook niet redelijk in het licht van zijn onderhoudsverplichting jegens de kinderen en het gevolg van keuzes die de man maakt in de wijze waarop hij zijn ondernemingen drijft dient niet te worden afgewenteld op zijn kinderen. Dat geldt ook voor de keuze van de man om de helft van de winst uit de ondernemingen van de man aan [naam1] toe te rekenen. Het hof betrekt hierbij dat de man weliswaar heeft aangevoerd dat [naam1] volop in beide ondernemingen meewerkt maar die stelling onvoldoende heeft onderbouwd, mede gelet op het feit dat [naam1] een co-ouderschapregeling met [naam2] heeft. Het feit dat de broer van de man, die tot 30 april 2019 in dienst was, fulltime werkte, brengt naar het oordeel van het hof ook niet met zich dat [naam1] fulltime werkzaam zou moeten zijn in de onderneming(en) van de man. Zelfs al zou [naam1] een arbeidsbijdrage van aanmerkelijke omvang leveren, dan betekent dat nog niet dat [naam1] ook voor de helft eigenaar van die onderneming(en) moet zijn. Cursussen binnenkort: |
|
Kinderalimentatie: grenzen van de rechtsstrijd en zelfstandige beoordeling rechterRechtsvraagIs de hof buiten de grenzen van de rechtsstrijd getreden door de behoefte van de kinderen hoger vast te stellen dan de grenzen zoals aangegeven door partijen (man 400 euro per maand, en vrouw 460 euro per maand)? OverwegingDe rechtbank heeft een bedrag van € 200,-- per kind per maand aan kinderalimentatie vastgesteld. De man heeft in hoger beroep verzocht te bepalen dat hij geen kinderalimentatie is verschuldigd. Partijen streden in hoger beroep dus over de vraag op welk bedrag tussen € 0,-- en € 200,-- per kind per maand de kinderalimentatie moest worden vastgesteld. Het hof is door de kinderalimentatie te bepalen op € 51,-- met ingang van 15 november 2018, € 75,-- met ingang van 4 april 2019 en € 86,-- met ingang van 1 januari 2020 per kind per maand, binnen de grenzen van de rechtsstrijd gebleven. Het stond het hof daarbij vrij om, rekening houdend met het kindgebonden budget dat ten tijde van het huwelijk werd ontvangen, de behoefte van de kinderen op een hoger bedrag vast te stellen dan waarvan partijen uitgingen. Cursussen binnenkort: |
|
Motivering van alimentatieberekeningRechtsvraagMist de motivering van het hof feitelijk grondslag nu de in de posten 83 en 123 van de door het hof aan de beschikking gehechte draagkrachtberekening opgenomen bedragen geen steun vinden in de stukken? OverwegingDe klachten slagen. In rov. 5.12 heeft het hof geoordeeld dat het voor de berekening van de draagkracht van de man in beginsel uitgaat van de door de man overgelegde draagkrachtberekening. Het hof heeft voorts geoordeeld dat het redelijk en billijk is om de hypotheekcompensatie die de man ontvangt, voor de helft mee te nemen bij de berekening van zijn draagkracht omdat hij geacht wordt de hypotheeklasten met zijn huidige partner te delen en ook dat de helft van de aftrekbare rentelasten aan de man wordt toegerekend. In de draagkrachtberekening van de man staat aan rentelasten eigen woning een bedrag vermeld van € 24.411 per jaar. De helft van dit bedrag, afgerond € 12.206, had het hof dus in de draagkrachtberekening moeten betrekken. Zonder nadere motivering is dan ook onbegrijpelijk dat het hof in post 83 onderdeel ‘Rente en kosten van (hypothecaire) schulden in verband met de eigen woning’ in de draagkrachtberekening van de man een bedrag van € 12.968 heeft opgenomen. Dit werkt door in de overige onderdelen van post 83, in de onderdelen ‘hypotheekrente (aftrekbaar)’ en ‘hypotheekrente (niet aftrekbaar)’ van post 123 ‘Woonlasten’ en in de hoogte van de ‘bijdrage partner in de aftrekbare (hypotheek)rente’ van € 540 onder post 123 ‘Woonlasten’. Daarbij komt dat in het licht van het oordeel van het hof in rov. 5.12 dat de nieuwe partner van de man geacht moet worden voor de helft bij te dragen in de rentelasten, zonder nadere motivering onbegrijpelijk is waarom het hof de bijdrage van die partner heeft gesteld op de helft van de ‘hypotheekrente aftrekbaar’ en daarmee slechts op een kwart van de totale hypotheekrente. Cursussen binnenkort: |
|
Alimentatie: wijze van meewegen persoonsgebonden budget en motiveringRechtsvraagHeeft het hof onvoldoende gemotiveerd dat de inkomsten van de vrouw uit het persoonsgebonden budget (PGB) opgaan aan de bijzondere kosten voor de zoon? OverwegingUit de passages in de gedingstukken, vermeld in de conclusie van de Advocaat-Generaal onder 2.18, blijkt dat het PGB aan de vrouw is toegekend voor verpleging en persoonlijke verzorging van de zoon, nader aangeduid in uren en minuten, en dat beide partijen het PGB tot de inkomsten van de vrouw rekenen, zowel bij de bepaling van haar draagkracht om bij te dragen in de kosten van verzorging en opvoeding van de zoon, als bij de bepaling van haar behoeftigheid ten aanzien van de kosten van haar levensonderhoud. Tegen die achtergrond is onbegrijpelijk het oordeel van het hof dat bij de bepaling van de draagkracht en de behoeftigheid van de vrouw de inkomsten uit het PGB niet worden meegerekend omdat die opgaan aan de bijzondere kosten voor de zoon. Cursussen binnenkort: |