personen-, familie- en erfrecht
VAKnieuws
Mate van verknochtheid ontslagvergoeding die is ondergebracht in stamrecht-BVRechtsvraagIn hoeverre is een ontslagvergoeding die is ingebracht in een stamrecht-BV verknocht aan de man? OverwegingHoewel de aanwending van een ontslagvergoeding voor de verwerving van een stamrecht jegens een door de werknemer zelf opgerichte en beheerste BV in die zin verschilt van de aankoop van een stamrechtverzekering bij een verzekeringsmaatschappij, dat de betrokken echtgenoot in het eerste geval binnen de grenzen van de daarvoor geldende fiscale voorwaarden zelf het tijdstip en de hoogte van de periodieke uitkeringen kan bepalen, bestaat er geen aanleiding dat geval anders te beoordelen. In beide gevallen strekt de aanspraak op periodieke uitkeringen (jegens de stamrecht-bv respectievelijk de verzekeringsmaatschappij) tot vervanging van inkomen dat de betrokken echtgenoot bij voortzetting van de dienstbetrekking zou hebben genoten. Derhalve dient ook bij de beantwoording van de vraag of een aanspraak jegens een stamrecht-BV in de huwelijksgemeenschap valt, te worden onderzocht in hoeverre die aanspraak ziet op de periode voor, respectievelijk na de ontbinding van de huwelijksgemeenschap. Nu het gaat om de strekking van de aanspraak, is niet van belang in hoeverre de gerechtigde deze daadwerkelijk heeft verzilverd. Cursussen binnenkort: |
|
Ingangsdatum vermogensverrekening bij huwelijkse voorwaarden met periodiek bedingRechtsvraagIs het hof voor de samenstelling en de omvang van het te verrekenen vermogen terecht uitgegaan van de datum van feitelijk uiteengaan en niet van de datum van indiening van het echtscheidingsverzoek? OverwegingHR: verwerping beroep op grond van art. 81 lid 1 RO. A-G: Ja. De gedachtegang van het hof inzake ingangsdatum verrekening luidt, samengevat, als volgt: a) art. 1:141 lid 1 veronderstelt een verrekenplichtig tijdvak ; b) ingevolge art. 1:141 lid 2 BW eindigt de verrekenplicht op het in art. 1:142 lid 1 sub b BW bepaalde tijdstip (in casu: de indiening van het echtscheidingsverzoek) als bedoeld tijdvak dan nog loopt, hetgeen c) in casu niet het geval is omdat d) volgens de bewoordingen van hun huwelijkse voorwaarden partijen zijn overeengekomen dat de verrekenplicht eindigt bij het feitelijk uiteengaan van partijen terwijl e) de man onvoldoende heeft onderbouwd dat partijen een ander tijdstip van beëindiging van de verrekenplicht zijn overeengekomen, zodat f) nu uit de aanhef van art. 1:141 lid 1 BW volgt dat het einde van de verrekenplicht de peildatum voor het te verrekenen vermogen markeert, g) de peildatum in casu reeds is gelegen in juli 2009. Het voorgaande geeft geen blijk van een onjuiste rechtsopvatting en is niet onbegrijpelijk. Cursussen binnenkort:Al onze cursussenCentrum Permanente Educatie biedt hoogwaardige juridische cursussen, afgestemd op de praktijk en verzorgd met enthousiasme en expertise. Bekijken |
|
Verrekening vermogensbestanddelen na verkoop gemeenschappelijke woning met bedrijfshalRechtsvraagHeeft het hof terecht geoordeeld dat partijen over en weer niets meer van elkaar te vorderen hebben, nu de betalingsachterstand ter zake van de hypotheek van € 15.278,89 is voldaan uit de verkoopopbrengst van de voormalige echtelijke woning? OverwegingVast staat dat de opbrengst uit de verkoop van de woning met bedrijfshal tussen partijen bij helfte diende te worden gedeeld en dat uit de verkoopopbrengst ten gunste van de man zijn zakelijk krediet ten belope van € 54.449,37 is afgelost. Eveneens staat vast dat aan de vrouw het gehele bedrag van de resterende opbrengst van de woning ten bedrage van € 52.424,87 is uitgekeerd. Een en ander betekent dat de vrouw vanwege de aflossing van het krediet jegens de man aanspraak heeft op betaling van € 27.224,69, welk bedrag moet worden verrekend met de helft van het bedrag dat aan de vrouw is uitgekeerd uit de verkoopopbrengst, te weten een bedrag van € 26.212,43. Zoals onderdeel 2c derhalve terecht aanvoert, heeft de vrouw jegens de man nog recht op vergoeding van een bedrag van (€ 27.224,69 - € 26.212,43) € 1.012,26. Cursussen binnenkort: |
|
Stelplicht en bewijslast bij beroep op wederzijdse dwaling inzake scheidingsovereenkomst in afwijking van huwelijkse voorwaardenRechtsvraagHeeft het hof juist geoordeeld ten aanzien van de bewijslastverdeling bij beroep op wederzijdse dwaling gezien afwijking huwelijkse voorwaarden bij echtscheiding? OverwegingOp grond van de hoofdregel van art. 6:228 lid 1, aanhef en onder c, BW in verbinding met art. 150 Rv rust op de partij die zich ter vernietiging van een overeenkomst op wederzijdse dwaling beroept de stelplicht en bewijslast ten aanzien van de vereisten dat de overeenkomst is tot stand gekomen onder invloed van dwaling, dat deze bij een juiste voorstelling van zaken niet zou zijn gesloten, en dat de wederpartij van dezelfde onjuiste veronderstelling is uitgegaan als de dwalende. Het is, mede blijkens het woord “tenzij” in de bepaling, vervolgens aan de wederpartij om bij wege van verweer tegen het dwalingsberoep te stellen en bij voldoende betwisting aannemelijk te maken dat zij ook bij een juiste voorstelling van zaken niet had behoeven te begrijpen dat de dwalende daardoor van het sluiten van de overeenkomst zou worden afgehouden, met andere woorden, dat de relevantie van de dwaling ook bij een juiste voorstelling van zaken voor haar niet kenbaar zou zijn geweest. Cursussen binnenkort: |
|
Verdeling en motivering bij proceskostenveroordelingRechtsvraagIs de vrouw voor de helft draagplichtig voor door de man aangegane geldlening met betrekking tot zijn advocaatkosten? OverwegingHR: Het hof heeft zijn beslissing om de helft van de schuld voor rekening van de vrouw te laten, gebaseerd op zijn oordeel dat geen termen aanwezig zijn om op grond van beginselen van redelijkheid en billijkheid af te wijken van de hoofdregel van verdeling. Het heeft slechts aandacht besteed aan de omstandigheden dat de man duidelijkheid heeft verschaft over de hoogte van de declaraties. In het licht van het in de rechtspraak bestaande gebruik om in procedures van familierechtelijke aard de proceskosten te compenseren in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt, heeft het hof zijn oordeel ontoereikend gemotiveerd. Cursussen binnenkort: |
|
Vermogensverdeling bij finale en bij periodieke verrekenbedingRechtsvraagZijn de tijdstippen van het te verrekenen vermogen bij een finaal verrekenbeding ook toe te passen op het te verrekenen vermogen bij een periodiek verrekenbeding? OverwegingHR: cassatieberoep is verworpen, 81 RO. A-G: Voor finale verrekenbedingen is in artikel 1:142 lid 1 BW bepaald welk tijdstip is aan te houden voor de samenstelling en de omvang van het te verrekenen vermogen. Achter de tijdstippen die in artikel 1:142 lid 1 BW worden genoemd, steekt de gedachte dat vanaf die tijdstippen de grond vervalt voor het verrekenen van het vermogen zoals het zich dan verder ontwikkelt. Er is dus sprake van een koppeling van het tijdstip van bepaling van de samenstelling en omvang van het te verrekenen vermogen aan het tijdstip van het vervallen van de grond voor het voortzetten van de verrekenplicht met betrekking tot het vermogen zoals het zich dan verder ontwikkelt. Die koppeling kan als zodanig bij een verrekening als in artikel 1:141 lid 1 BW ook worden aangehouden, maar hoeft tijdmatig gesproken niet uit te vallen als in lid 1 van artikel 1:142 BW voorzien. Cursussen binnenkort: |
|
Relatievermogensrecht, wettelijke rente bij verrekening en verdelingRechtsvraagHeeft het hof ten aanzien van de wettelijke rente blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting omdat het verrekening en verdeling over één kam scheert? OverwegingJa. Het hof heeft miskend dat voor de verschuldigdheid van wettelijke rente over vorderingen uit hoofde van verdeling, respectievelijk verrekening, uiteenlopende regels gelden. Zie HR 15 februari 2008, ECLI:NL:HR:2008:BC0387, NJ 2008/108 en HR 2 december 2011, ECLI:NL:HR:2011:BU6591, NJ 2012/173. In een geval als het onderhavige, waarin de aanspraak op verrekening voortvloeit uit een verrekenbeding in een samenlevingsovereenkomst waaraan eerder nog geen uitvoering was gegeven, moet, naar analogie met hetgeen geldt voor finale verrekening uit hoofde van huwelijkse voorwaarden, worden aangenomen dat de dienovereenkomstige vordering in beginsel ontstaat en opeisbaar wordt op het moment waarop een van partijen meedeelt de samenlevingsovereenkomst te beëindigen. (Zie ook rov. 3.31-3.3.3, appelprocesrecht, buiten behandeling laten van nieuwe vordering in hoger beroep.) Cursussen binnenkort: |
|
Toekenning gebruiksvergoeding voor boot niet mogelijk als dat niet is gevorderdRechtsvraagHeeft het hof ten onrechte een gebruiksvergoeding voor de boot jegens de vrouw vastgesteld nu zij geen gebruiksvergoeding op grond van art. 3:169 BW heeft gevorderd en de man in hoger beroep heeft bestreden dat hij met uitsluiting van de vrouw het gebruik van de boot heeft gehad? OverwegingJa. Zoals de man terecht aanvoert, heeft de vrouw in dit geding geen gebruiksvergoeding gevorderd. Indien het oordeel van het hof aldus moet worden verstaan dat het een zodanige vordering heeft toegewezen, is het derhalve buiten de grenzen van de rechtsstrijd van partijen getreden. Voor zover in dit verband van belang heeft de vrouw echter nog wel, als verweer tegen de vordering van de man tot vergoeding van de kosten die hij in verband met de boot heeft gemaakt, aangevoerd dat het redelijk is dat de man die kosten volledig draagt omdat alleen hij in de desbetreffende periode het gebruik van de boot heeft gehad. Cursussen binnenkort: |
|
Huwelijksvermogensrecht: peildatum verdeling ondernemingRechtsvraagIs het hof terecht uitgegaan van de verdeling van de onderneming bij tussenvonnis in 1986? OverwegingNee. Het hof is ten onrechte uitgegaan van de verdeling van de onderneming zoals vastgesteld in het tussenvonnis van 1986. Het hof had moeten uitgaan van de verdeling van de activa en passiva van de onderneming zoals de rechtbank in 2012 bij vonnis heeft vastgesteld nu de vrouw tegen die verdeling geen grief heeft ingediend. Cursussen binnenkort: |
|
Ingangsdatum wettelijke rente over gebruiksvergoeding voormalige echtelijke woningRechtsvraagKan aan de verplichting tot voldoening van een gebruiksvergoeding voor de voormalige echtelijke woning met terugwerkende kracht wettelijke rente worden verbonden? OverwegingNee. De vordering van de vrouw op de man tot voldoening van een gebruiksvergoeding is eerst ontstaan en opeisbaar geworden als gevolg van de beschikking van het hof van 28 mei 2014 waarbij die gebruiksvergoeding aan de vrouw is toegekend. Derhalve kan de man vóór 28 mei 2014 niet met de voldoening van de gebruiksvergoeding in verzuim zijn geweest als bedoeld in art. 6:119 lid 1 BW in verbinding met de art. 6:81-87 BW. Cursussen binnenkort: |
|
Stuiting verjaring pensioenrechten en aanvulling feitelijke grondslag door hofRechtsvraagIs de verjaring van pensioenrechten gestuit door de zitting beslagrekest? OverwegingNee. De vrouw heeft haar beroep op stuiting van de verjaring noch voor de rechtbank, noch voor het hof onderbouwd met een beroep op het indienen of behandelen van het door het hof bedoelde beslagrekest dan wel op het voeren van verweer daartegen door de man. Het hof heeft derhalve ten onrechte de feitelijke grondslag van het beroep van de vrouw op stuiting van de verjaring aangevuld en aldus art. 24 Rv geschonden. Cursussen binnenkort: |
|
81 RO: stelplicht en bewijslast bij afwikkeling huwelijkse voorwaardenRechtsvraagHeeft het hof miskend dat de vrouw niet heeft voldaan aan haar stelplicht en bewijslast, en dat het aanbod van getuigenverhoor ten onrechte is gepasseerd? Overweging81 RO. A-G over stelplicht en bewijslast: Welke onderbouwing van een procespartij mag worden verlangd is afhankelijk van het verloop van het debat. Een partij kan van meet af aan tekortschieten in haar stelplicht, maar ook door tijdens het debat niet in te gaan op voor toe- of afwijzing relevante feiten welke door de wederpartij naar voren zijn gebracht. Van een partij die bewijs door middel van getuigen aanbiedt mag echter niet worden gevergd dat zij, om tot levering van dat bewijs te worden toegelaten, op voorhand haar stellingen aannemelijk maakt. A-G over bewijsaanbod vrouw: Het hof heeft, blijkens zijn oordeel dat een voldoende concreet bewijsaanbod ontbreekt, in de algemene bewijsaanbiedingen onvoldoende aanduiding gezien van die feiten en omstandigheden welke de vrouw zou willen bewijzen. Nu dit uit haar stellingname inderdaad niet duidelijk wordt voor de lezer, acht ik het oordeel van het hof niet in strijd met het recht noch onbegrijpelijk. Cursussen binnenkort: |
