personen-, familie- en erfrecht

VAKnieuws

Gebondenheid aan Duisenbergregeling inzake effectenlease Dexia

Nr: 16141 Hoge Raad der Nederlanden, 09-12-2016 ECLI:NL:HR:2016:2835 Jurisprudentie Rechtsontwikkeling Huwelijksvermogensrecht 1:89 BW

Rechtsvraag

Bestaat er gebondenheid aan de WCAM-overeenkomst (Duisenbergregeling) als één van beide echtgenoten het Dexia-Aanbod heeft aanvaard en de andere met beroep op art. 1:89 BW een verklaring tot buitengerechtelijke vernietiging van de effectenleaseovereenkomst heeft uitgebracht, terwijl die vernietiging niet door Dexia is aanvaard?

Overweging

Ja, de WCAM-overeenkomst ziet mede op de onzekerheid die resteert indien de leaseovereenkomsten voor de verbindendverklaring van de WCAM-overeenkomst buitengerechtelijk zijn vernietigd, maar Dexia te kennen heeft gegeven dat zij die vernietiging niet aanvaardde en niet in rechte of anderszins is komen vast te staan of deze vernietiging effect sorteert (vgl. HR 28 januari 2011, ECLI:NL:HR:2011:BO5822, NJ 2011/59). In het oordeel van het hof ligt besloten dat dit niet anders is in een geval als het onderhavige, waarin de belegger het Dexia Aanbod heeft ondertekend en aldus de Overeenkomst Dexia Aanbod heeft gesloten, maar diens echtgeno(o)t(e) dat niet heeft gedaan en gebruik heeft gemaakt van de hem of haar om die reden nog ten dienste staande bevoegdheid de effectenleaseovereenkomsten waarop het Dexia Aanbod ziet, op grond van art. 1:89 BW in verbinding met 1:88 BW te vernietigen. Dat oordeel geeft geen blijk van een onjuiste rechtsopvatting en is niet onbegrijpelijk. Ook in dat geval resteert immers onzekerheid over de rechtsgeldigheid van de effectenleaseovereenkomsten.

Lees verder
 

Motiveringsgebrek bij afwijzing verzoek tot verdeling rekeningsaldo

Nr: 16142 Hoge Raad der Nederlanden, 09-12-2016 ECLI:NL:HR:2016:2830 Jurisprudentie Geschilbeslechting Huwelijksvermogensrecht
Procesrecht
1:99 BW, 1:83 BW, 843a Rv

Rechtsvraag

Heeft het hof terecht geoordeeld dat het verzoek tot overlegging bankafschriften een ‘fishing expedition’ is?

Overweging

Nee, het hof is niet ingegaan op het verzoek van de vrouw tot verdeling van het saldo van de rekening, maar heeft in rov. 5.7 uitsluitend geoordeeld over het daarmee samenhangende verzoek om de man te verplichten tot het overleggen van bankafschriften van de rekening over de relevante periode. Zonder toelichting valt echter niet in te zien waarom die rekening niet in de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap van partijen behoeft te worden betrokken. De man heeft blijkens de stukken van het geding niet betwist dat de rekening bestaat, noch dat deze tot de te verdelen gemeenschap behoort. De klacht slaagt derhalve in zoverre.

 

Hof: 'Het hof is van oordeel dat het verzoek van de vrouw moet worden aangemerkt als een zogeheten fishing expedition, waarvoor artikel 843a Rv nadrukkelijk geen ruimte biedt. Het enkele niet nader onderbouwde vermoeden van de vrouw dat de man in de periode van maart 2012 tot en met november 2012 meer inkomsten heeft gehad dan waarvan zij kennis heeft, is onvoldoende om de man te verplichten al zijn bankafschriften over deze periode over te leggen. Het verzoek van de vrouw dient daarom te worden afgewezen.'

Lees verder

Al onze cursussen

Centrum Permanente Educatie biedt hoogwaardige juridische cursussen, afgestemd op de praktijk en verzorgd met enthousiasme en expertise.

Bekijken
 
16147

Rapport Staatscommissie Herijking Ouderschap

07-12-2016, bron: Kamerstukken II 2016/17, 33032
Regelgeving - Gezag en omgang
Echtscheiding
Huwelijksvermogensrecht
Procesrecht
Jeugdrecht

Samenvatting

Op 7 december heeft de Minister van Veiligheid en Justitie namens het kabinet het rapport 'Kind en ouder in de 21 e eeuw' aan van de Staatscommissie Herijking Ouderschap onder voorzitterschap van de heer A. Wolfsen aan de Staten-Generaal aangeboden.

Naar aanleiding van maatschappelijke en medisch-technologische ontwikkelingen in de afgelopen decennia heeft de staatscommissie in opdracht van de regering advies uitgebracht over het ouderschap. De commissie heeft in totaal 68 aanbevelingen gedaan die betrekking hebben op algemene aspecten, het juridische ouderschap, het gezag, en draagmoederschap. Inzake het juridisch ouderschap springt er uit dat de commissie aanbeveelt een juridisch meerouderschap (met bijbehorend gezag) voor meer dan twee ouders wettelijk mogelijk te maken. Wat betreft het gezag acht de commissie het onder meer van belang dat in de wet wordt vastgelegd dat voor de registratie van gezamenlijk gezag de schriftelijke toestemming is vereist van het kind dat de leeftijd van acht jaar heeft bereikt. Daarnaast beveelt de commissie aan een wettelijke regeling op te nemen voor draagmoederschap.


 

Gezamenlijke vakanties in Suriname vallen onder kosten huishouding

Nr: 17010 Gerechtshof Den Haag, 07-12-2016 ECLI:NL:GHDHA:2016:4050 Jurisprudentie Geschilbeslechting Echtscheiding
Huwelijksvermogensrecht
1:84 BW

Rechtsvraag

Horen de kosten van de gezamenlijke vakanties naar Suriname tot kosten voor de huishouding?

Overweging

Ja. Het hof heeft ter zitting aan partijen vragen gesteld met betrekking tot de door partijen genoten vakanties, onder andere naar Suriname. Het hof heeft ter zitting vastgesteld dat het spaargeld van de vrouw is besteed aan deze vakanties. Het hof heeft voorts kunnen vaststellen dat de vakanties van partijen naar Suriname gebruikelijk waren, aangezien de man uit Suriname komt en aldaar nog familie heeft. Om deze reden kwalificeert het hof de met deze vakanties gemoeide kosten als kosten van de huishouding in de zin van artikel 3 van de partnerschapsvoorwaarden.

 

Dit artikel bepaalt dat de kosten van de huishouding voor rekening van de partners komen naar verhouding van hun inkomsten uit arbeid en, als die ontoereikend zijn, de kosten ten laste komen van hun vermogens naar evenredigheid daarvan. De man heeft ter zitting verklaard dat hij geen vermogen had ten tijde van het geregistreerd partnerschap, hetgeen de vrouw niet heeft betwist. Uit vaste jurisprudentie van de Hoge Raad met betrekking tot artikel 1:84 BW volgt dat de onderlinge afrekening van huishoudkosten periodiek dient plaats te vinden, na het verstrijken van ieder kalenderjaar. Als dit niet is geschied leidt dit tot rechtsverwerking.

 

Aangezien partijen op dit punt geen afwijkende regeling hebben getroffen, heeft deze jurisprudentie ook gelding voor de uitleg van artikel 3 van de partnerschapsvoorwaarden van partijen. De laatste vakantie van partijen naar Suriname heeft in ieder geval enkele jaren geleden plaatsgevonden. Niet is komen vast te staan dat de vrouw van de man in het kader daarvan een bijdrage heeft gevorderd. Het hof is dan ook van oordeel dat het recht van de vrouw om het deel van de kosten van de vakanties dat de man verhoudingsgewijs voor zijn rekening had moeten nemen, terug te vorderen, is komen te vervallen. 

Lees verder
 

81 RO, gestelde renovatiekosten aan gezamenlijke woning niet te controleren

Nr: 16139 Hoge Raad der Nederlanden, 06-12-2016 ECLI:NL:PHR:2016:934 Jurisprudentie Geschilbeslechting Huwelijksvermogensrecht
Procesrecht
81 RO, 1:99 BW, 3:170 BW, 152 Rv

Rechtsvraag

Heeft het hof ten onrechte geoordeeld dat onvoldoende is bewezen of de door de vrouw aangegane leningen zijn gebruikt voor renovatie van de niet-echtelijke gezamenlijke woning?

Overweging

HR: verwerping beroep op grond van art. 81 lid 1 RO.

A-G: Het debat in hoger beroep betrof niet zozeer de vraag of de leningen zijn aangegaan, maar spitste zich toe op de vraag of de desbetreffende leningen zijn gebruikt voor onderhoud of renovatie van deze woning, zoals de vrouw had gesteld. Volgens het hof is de juistheid van die stelling ‘in het geheel niet te controleren’. Deze waardering van het door de vrouw te leveren bewijsmateriaal is voorbehouden aan de rechter die over de feiten oordeelt.

 

Hof: Het hof oordeelt dat de vrouw in elk geval niet is geslaagd in het bewijs dat zij in totaal voor een bedrag van € 112.725,78 aan onderhouds- en renovatiekosten en voor een bedrag van € 69.611,15 aan rente- en financieringskosten ten behoeve van de woning heeft betaald. Uit de stukken die zij ten bewijze van haar stelling heeft overgelegd kan weliswaar worden geconcludeerd dat zij kosten heeft gemaakt ten behoeve van de woning, maar die stukken en hetgeen zij heeft verklaard zijn ten aanzien van veel van de opgevoerde posten geen duidelijk voor de man en het hof te controleren verantwoording van uitgaven ten behoeve van de woning. De man heeft in zijn antwoordakte na getuigenverhoor een greep gedaan uit de financiële stukken die de vrouw heeft overgelegd en daarop gereageerd. Het hof sluit zich aan bij de stelling van de man dat deze oncontroleerbaar zijn. Voor de leningen is naar het oordeel van het hof op grond van de stukken in het geheel niet te controleren of deze zijn gebruikt voor de financiering van onderhoud of renovatie van de woning.

Lees verder
 

Bewijsnood bij verdeling gemeenschap van goederen

Nr: 17011 Gerechtshof Den Haag, 23-11-2016 ECLI:NL:GHDHA:2016:4016 Jurisprudentie Geschilbeslechting Procesrecht
Huwelijksvermogensrecht
22, 843a Rv, 1:150 BW

Rechtsvraag

Dient de man schriftelijke bewijsmiddelen in geding te brengen inzake de gemeenschap van goederen van partijen?

Overweging

Nee. De vrouw vordert op basis van 843a Rv en 22Rv dat de man een groot aantal schriftelijke bewijsmiddelen in het geding moet brengen. Het hof stelt voorop dat artikel 843a Rv betrekking heeft op de bijzondere exhibitieplicht in en buiten rechte. Het biedt een partij de mogelijkheid kennis te nemen van een schriftelijk bewijsmiddel dat haar in beginsel wel bekend is, maar niet in haar bezit is. Het Nederlandse recht kent geen algemene exhibitieplicht voor partijen, in die zin dat partijen jegens elkaar of ten opzichte van de rechter verplicht zijn en gedwongen kunnen worden tot het verschaffen van informatie en documenten. Artikel 843a Rv biedt niet de mogelijkheid voor het opvragen van documenten waarvan de wederpartij indicaties heeft of vermoedt dat de wederpartij over die stukken beschikt en waarvan hij vermoedt die zij wel eens steun kunnen geven aan zijn of haar stelling. De gevraagde bescheiden moeten voldoende bepaald zijn. De in artikel 22 Rv gegeven bevoegdheid aan de rechter om op de zaak betrekking hebbende bescheiden op te vragen is een discretionaire bevoegdheid van de rechter en niet van de vrouw.

Lees verder
 

Bekostiging verbouwing aan echtelijke woning is natuurlijke verbintenis

Nr: 16138 Gerechtshof Amsterdam, 15-11-2016 ECLI:NL:GHAMS:2016:4608 Jurisprudentie Geschilbeslechting Huwelijksvermogensrecht 1:157 BW, 6:3 BW

Rechtsvraag

Heeft de man voldaan aan een natuurlijke verbintenis tot verzorging van de vrouw door de verbouwingen aan de echtelijke woning te bekostigen?

Overweging

Ja. Partijen hebben ten tijde van hun huwelijk in 1987 bij huwelijkse voorwaarden iedere gemeenschap van goederen uitgesloten en evenmin een periodiek of finaal verrekenbeding opgenomen. Partijen hebben zich gedurende het huwelijk rekenschap gegeven van het tussen hen geldende huwelijksvermogensregime en de beoogde scheiding van vermogens gehandhaafd. De in 1992 geleverde woning is immers alleen eigendom van de vrouw. De man heeft bij de aanschaf van de woning door de vrouw bij overeenkomst van 10 februari 1992 een vergoedingsrecht bedongen voor door hem betaalde hypotheekaflossingen en de man is enig aandeelhouder van de tijdens het huwelijk opgerichte BV. De rekening-courantschuld aan deze BV waarmee de man (een deel van) de kosten van het gezin heeft betaald, is een schuld van de man en niet van partijen gezamenlijk. Ook in dit opzicht is derhalve sprake van een scheiding van vermogens. (...)

Gelet op deze stand van zaken met betrekking tot ieders welstand en behoefte in de periode rond 2004 dient te worden geconcludeerd dat de man met zijn investering in de woning van de vrouw heeft voldaan aan een natuurlijke verbintenis. De omstandigheid dat de vrouw mogelijk in de toekomst vermogen zal ontvangen door middel van schenkingen en/of erfenis van haar ouders doet daar niet af. Bepalend is immers de situatie op het moment van het verrichten van de prestatie en niet hoe de vrouw er later mogelijk financieel voor zal staan.

Lees verder
 

Afwikkeling huwelijkse voorwaarden: huurverkoop (voormalig) echtelijke woning zonder toestemming man

Nr: 16131 Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 08-11-2016 ECLI:NL:GHSHE:2016:4969 Jurisprudentie Geschilbeslechting Huwelijksvermogensrecht
Fiscale aspecten
1:88 BW

Rechtsvraag

Had de vrouw uit hoofde van artikel 1:88 BW toestemming van de man nodig om tot huurverkoop van de gezamenlijke woning over te gaan? 

Overweging

Nee. De vrouw is in april 2011 in B gaan wonen, en de man heeft, na eind augustus 2011 uit het ziekenhuis te zijn ontslagen, tot aan zijn vertrek op 19 december 2011 bij de vrouw in B heeft gewoond. Daaruit leidt het hof af dat op het moment dat de vrouw ter zake van de woning in A in april 2012 de huurverkoopovereenkomst sloot, deze woning reeds niet meer in gebruik was als echtelijke woning. Derhalve was daarvoor toestemming van de man in de zin van artikel 1:88 lid 1 sub a BW niet vereist. Ook op grond van lid 1 sub d van artikel 1:88 BW is – anders dan de man heeft betoogd – toestemming van de man niet vereist, reeds omdat het hier gaat om huurverkoop en niet om huurkoop van de woning.

Lees verder
 

Hoger beroep kort geding: beslaglegging op aandeel vrouw in onroerende zaak te zeer verweven met afwikkeling huwelijkse voorwaarden

Nr: 16132 Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 08-11-2016 ECLI:NL:GHSHE:2016:4970 Jurisprudentie Geschilbeslechting Huwelijksvermogensrecht 1:150 BW, 705 Rv

Rechtsvraag

Heeft de voorzieningenrechter in kort geding terecht het beslag van de man op het aandeel van de vrouw in de onroerende zaak opgeheven?

Overweging

Ja, ingevolge artikel 705 lid 2 Rv wordt een gelegd beslag opgeheven indien summier van de ondeugdelijkheid van het door de beslaglegger ingeroepen recht of van het onnodige van het beslag blijkt. Het hof heeft geoordeeld dat aangezien thans nog niet vaststaat welk bedrag de vrouw uiteindelijk van de man te vorderen heeft in het kader van de afwikkeling van de huwelijkse voorwaarden, de omvang van de vordering van de vrouw onvoldoende bepaald is (en er om die reden geen aanleiding is om een voorschot vast te stellen). Dezelfde onzekerheid bestaat er aan de kant van de man. Hoe de afwikkeling van de huwelijkse voorwaarden uitpakt, en met name of en zo ja voor welk bedrag partijen ter zake uiteindelijk iets van elkaar te vorderen hebben, is een vraag die zich thans nog niet laat beantwoorden. In die situatie is aannemelijk dat de gepretendeerde vordering die onderdeel is van de afwikkeling van de huwelijkse voorwaarden en die daarvan in dit geval niet los mag worden gezien op zich ontoereikend en aldus ondeugdelijk is in evenbedoelde zin, althans dat om die reden het voortduren van het beslag niet kan worden gerechtvaardigd (van feiten of omstandigheden die dit anders maken, is het hof niet gebleken).

Lees verder
 
16116

Initiatiefnota 'Het Nederlandse huwelijksrecht discrimineert niet'

05-10-2016, bron: Kamerstukken II 2016/17, 34565, nr. 1 en 2
Regelgeving - Echtscheiding
Huwelijksvermogensrecht

Samenvatting

Op 5 oktober 2016 heeft Tweedekamerlid Van Wijngaarden (VVD) een initiatiefnota ingediend waarmee hij het gegeven dat echtgenoten gelijkwaardig aan elkaar zijn, wil versterken aan de hand van vijf beleidsvoorstellen. Zijn voorstellen bestaan uit het volgende:

- Intensivering van de handhaving van art. 1:68 BW (eerst burgerlijk huwelijk, dan godsdienstig huwelijk) en 449 Sr (strafbaarheid inzake 1:68 BW).

- Uitbreiding van de reikwijdte van het al bestaande artikel 449 Wetboek van Strafrecht van slechts de «bedienaar van een godsdienst» naar eenieder die direct en uit vrije wil betrokken is bij het sluiten van een illegaal (religieus) huwelijk.

- Vereenvoudiging en digitalisering van de aangifte om te voorkomen dat vrouwen drie keer aangifte moeten doen.

- Instellen van een speciale telefonische politie-hulplijn komen voor vrouwen die slachtoffer zijn van huwelijks -gevangenschap, -dwang, -verkrachting en -achterlating.

- Nederlandse vrouwen die in het buitenland slachtoffer worden van huwelijksdwang moeten, naar Brits voorbeeld, de hulp krijgen van een team dat vanuit Buitenlandse Zaken wereldwijd vrouwen te hulp kan schieten.


 

Schuld in rekening-courant is opgepot inkomen in de vorm van niet-uitgekeerde uitkeerbare winst

Nr: 16081 Hoge Raad der Nederlanden, 08-07-2016 ECLI:NL:HR:2016:1473 Jurisprudentie Geschilbeslechting Huwelijksvermogensrecht
Fiscale aspecten
1:132 BW

Rechtsvraag

Is het hof ten onrechte voorbijgegaan aan de stelling van de vrouw dat de schuld in rekening-courant moet worden bezien in samenhang met het vermogen van de vennootschap en dat het ten onrechte heeft nagelaten op het verzoek van de vrouw terzake te beslissen?

Overweging

Het hof heeft in zijn eindbeschikking over de vennootschap uitsluitend bepaald dat de schuld eigendom is van de man en niet in een tussen partijen bestaande gemeenschap valt. Daarover waren partijen het eens. Ten aanzien van de verrekening van de schuld in rekening-courant heeft het hof de beschikking van de rechtbank van 1 mei 2013 vernietigd en de zaak naar de rechtbank teruggewezen. Deze beslissing moet aldus worden begrepen, dat zij mede betrekking heeft op de stelling van de vrouw dat de schuld in rekening-courant in wezen is ontstaan als keerzijde van in de vennootschap opgepot inkomen in de vorm van niet-uitgekeerde uitkeerbare winst, en dat daarom de verrekening van de schuld in rekening-courant moet worden bezien in samenhang met de aldus ontstane waarde van de vennootschap. De rechtbank zal hierover dus nog een oordeel moeten geven.

Lees verder
 

Verzoek op grond van 1:164 BW heeft voldoende samenhang met echtscheidingsverzoek

Nr: 16085 Hoge Raad der Nederlanden, 08-07-2016 ECLI:NL:HR:2016:1457 Jurisprudentie Rechtseenheid Echtscheiding
Procesrecht
Huwelijksvermogensrecht
1:164 BW, 827 lid 1 f Rv

Rechtsvraag

Kan een op art. 1:164 BW gebaseerd verzoek worden behandeld als een verzoek tot het treffen van een nevenvoorziening in het kader van echtscheiding?

Overweging

Ja. Art. 1:164 lid 1 BW houdt in dat indien een echtgenoot een tussen de echtgenoten bestaande gemeenschap van goederen kort voor of na aanvang van het echtscheidingsgeding benadeelt, deze echtgenoot de aan de gemeenschap toegebrachte schade dient te vergoeden. Een op art. 1:164 lid 1 BW gebaseerd verzoek vertoont derhalve naar zijn aard voldoende samenhang met het echtscheidingsverzoek. In het licht van de weergegeven parlementaire geschiedenis moet worden aangenomen dat een op art. 1:164 lid 1 BW gebaseerd verzoek in een echtscheidingsgeding als een verzoek tot het treffen van een nevenvoorziening in de zin van art. 827 lid 1, aanhef en onder f, Rv behandeld kan worden, tenzij de behandeling daarvan in het concrete geval tot onnodige vertraging van het geding zal leiden. Het hof heeft vastgesteld dat van dit laatste geen sprake was.

Lees verder