personen-, familie- en erfrecht
VAKnieuws
Hoor en wederhoorRechtsvraagMocht de rechter uitgaan van de juistheid van een stelling die is ingenomen in het laatst genomen processtuk? OverwegingIn deze alimentatiekwestie waarin de man onder bewind is gesteld, heeft de vrouw in het laatste processtuk gesteld en met stukken onderbouwd dat de man in 2021 door verkoop van onroerend goed € 400.000,- heeft ontvangen. Het hof heeft deze stelling ten grondslag gelegd aan de beslissing. De Hoge Raad oordeelt dat het hof niet uit mocht gaan van de juistheid van deze stelling zonder de man en de bewindvoerder hier eerst nog over te horen. Cursussen binnenkort: |
|
Aanbod getuigen horenRechtsvraagMoet een aanbod tot het leveren van tegenbewijs middels het horen van getuigen nader gespecificeerd worden? OverwegingDe Hoge Raad oordeelt dat het hof niet voorbij had mogen gaan aan het aanbod van de man tot het horen van getuigen. Dat de man niet nader heeft gespecificeerd waar de getuigen nog meer over zouden kunnen verklaren dan zij al op schrift hadden gedaan, is geen reden om zijn aanbod te passeren. Ook kon het hof zijn aanbod niet passeren op basis van de inhoud van de schriftelijke verklaringen, want dat is vooruit lopen op het bewijs dat nog geleverd kan worden. Cursussen binnenkort:Al onze cursussenCentrum Permanente Educatie biedt hoogwaardige juridische cursussen, afgestemd op de praktijk en verzorgd met enthousiasme en expertise. Bekijken |
|
Hoger beroep te laat ingediendRechtsvraagIs de man een 'niet verschenen belanghebbende' in de zin van artikel 358 lid 2 Rv? OverwegingDe man heeft drie jaar na datum beschikking hoger beroep ingesteld. In eerste aanleg is hij wel met een advocaat in de procedure verschenen en een verweerschrift ingediend. Die advocaat heeft zich vervolgens onttrokken. De man is niet ter mondelinge behandeling verschenen. Hij stelt dat hij niet wist dat er een mondelinge behandeling is geweest en dat er al een beschikking was gewezen, doordat hij geen advocaat meer had. Hij vindt dat hij moet worden gezien als een niet verschenen belanghebbende in de zin van artikel 358 lid 2 Rv, en dat hij daarom tijdig hoger beroep heeft ingesteld. Het hof oordeelt dat de man te laat hoger beroep heeft ingesteld. Hij is een verschenen belanghebbende omdat hij in eerste aanleg met advocaat is verschenen in de procedure en een verweerschrift heeft ingediend. Cursussen binnenkort: |
|
Vader is geen belanghebbendeRechtsvraagIs de vader belanghebbende bij de beslissingen over de verlenging van de ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing? OverwegingDe vader heeft geen gezag over de minderjarige. De minderjarige is in het verleden een tijdje uit huis geplaatst geweest bij de vader. Daarnaast heeft de minderjarige een tijdje, toen hij was weggelopen uit de accomodatie waar hij geplaatst was, bij de vader verbleven. De GI heeft dit toen tijdelijk gedoogd. Het hof oordeelt dat de vader bij de voorliggende verlenging van de ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing geen belanghebbende is omdat hij geen ouderlijk gezag heeft over de minderjarige, en zijn recht op familieleven niet door deze beslissingen wordt geraakt. De ondertoezichtstelling gaat niet over het contact tussen de vader en de minderjarige. En de minderjarige heeft ook nooit zijn hoofdverblijfplaats bij de vader gehad. Cursussen binnenkort: |
|
Voorlopige voorziening partneralimentatie mogelijk zolang de afwijzende beslissing in de bodem nog niet onherroepelijk isRechtsvraagKan de vrouw nog om een voorlopige voorziening partneralimentatie verzoeken nadat de rechtbank haar verzoek in de bodemprocedure heeft afgewezen? OverwegingDe rechtbank overweegt dat een voorlopige voorziening op grond van artikel 821 Rv kan worden verzocht tot het moment waarop zo'n voorziening haar kracht verliest. De man heeft hoger beroep aangetekend tegen de beslissing van de rechtbank in de bodemprocedure, maar niet tegen de afwijzing van de door de vrouw verzochte partneralimentatie. De vrouw kan nog incidenteel hoger beroep aantekenen tegen de afwijzing van haar verzoek om partneralimentatie en stelt dat zij ook van plan is dit te doen. De afwijzende beslissing ten aanzien van de partneralimentatie is dus nog niet onherroepelijk en daarom kan de vrouw een voorlopige voorziening partneralimentatie verzoeken. Cursussen binnenkort: |
|
Vrijstelling verplichte procesvertegenwoordiging gecertificeerde instellingRechtsvraagIs de gecertificeerde instelling op grond van artikel 1:283 BW ook vrijgesteld van procesvertegenwoordiging bij het indienen van een verweerschrift en in een procedure in hoger beroep? OverwegingDe Hoge Raad oordeelt dat gelet op de wetsgeschiedenis, artikel 1:283 BW zo moet worden gelezen dat de vrijstelling van verplichte procesvertegenwoordiging voor de gecertificeerde instelling ook geldt bij het indienen van een verweerschrift, en ook in hoger beroep. Cursussen binnenkort: |
|
Tijdens hoger beroep over kinderalimentatie gebleken bewind moederRechtsvraagWanneer een vordering of verzoek ex 1:441 BW had moeten worden ingediend door de bewindvoerder van de eiser of verzoeker en dat niet is gebeurd, kan dat gebrek in hoger beroep dan nog worden hersteld? OverwegingPas tijdens de mondelinge behandeling bij het hof kwam naar voren dat de vrouw al enkele jaren onder bewind stond. Ex 1:441 BW had de bewindvoerder de alimentatieprocedure moeten starten. Het hof heeft de bewindvoerder tijdens het hoger beroep in de gelegenheid gesteld dit gebrek te herstellen, conform de regels die volgen uit de prejudiciële beslissing van prejudiciële beslissing van de Hoge Raad van 7 maart 2014, ECLI:NL:HR:2014:525. De Hoge Raad oordeelt dat dit kan. Zolang de procedure niet door een onherroepelijk geworden uitspraak is geëindigd, kan de bewindvoerder in het geding verschijnen om dit, ook wat betreft de in eerste aanleg verrichte proceshandelingen, als formele procespartij over te nemen. Cursussen binnenkort: |
|
Hybride zittingRechtsvraagKan een verzoek om via een videoverbinding deel te nemen aan een zitting enkel worden gehonoreerd als alle partijen daarmee instemmen? OverwegingDe tijdelijke Wet-covid 19 bevatte een bepaling die zittingen via videoverbinding mogelijk maakten. Die wet heeft geen rechtskracht meer. In deze zaak is de vraag aan de orde of deelname aan een zitting via een videoverbinding nu er geen wettelijke grondslag voor is, nog mogelijk is zonder dat alle partijen daarmee instemmen. De Hoge Raad oordeelt van wel. De wet bevat geen bepalingen die daaraan in de weg staan. Wel moet de rechter die van een van partijen een verzoek ontvangt om via een videoverbinding aan de mondelinge behandeling te mogen deelnemen, steeds na te gaan of dat verzoek een legitiem doel dient en of deelname op afstand van die partij op zodanige wijze kan worden georganiseerd dat het recht op een eerlijk proces is gewaarborgd. Bij dat laatste kan ook de aard van de procedure en de hoedanigheid van de verzoekende partij van belang zijn. Voorts dient de rechter een eventueel bezwaar van (een van) de andere partij(en) tegen toewijzing van het verzoek in zijn beoordeling te betrekken en daarop gemotiveerd te beslissen. De Hoge Raad overweegt daarnaast dat het de voorkeur heeft dat alle partijen fysiek aanwezig zijn ter zitting. Cursussen binnenkort: |
|
Cassatie in het belang der wetRechtsvraagIs de ambtenaar van de burgerlijke stand een belanghebbenden in de zin van artikel 1:24 lid 1 BW die de rechter kan verzoeken aanvulling of verbetering van de registers van de burgerlijke stand te gelasten? OverwegingDe Hoge Raad oordeelt dat de ambtenaar van de burgerlijke stand geen belanghebbende is die kan verzoeken aanvulling of verbetering van de registers van de burgerlijke stand te gelasten. Tot de belanghebbenden in de zin van art. 1:24 lid 1 BW behoren degenen die in de akte worden genoemd of stellen dat zij in de ontbrekende akte zouden moeten voorkomen. Uit de wetsgeschiedenis van art. 1:24 BW en zijn voorgangers volgt dat de wetgever steeds voor ogen heeft gehad dat naast het openbaar ministerie niet ook de ambtenaar van de burgerlijke stand de rechter kan verzoeken aanvulling of verbetering van de registers te gelasten. Dat neemt niet weg dat indien een belanghebbende in de zin van art. 1:24 lid 1 BW of het openbaar ministerie de rechter verzoekt aanvulling of verbetering van de registers te gelasten, de ambtenaar van de burgerlijke stand bij dat verzoek belanghebbende is, omdat hij krachtens art. 1:16a BW belast is met het opnemen van akten in de onder hem berustende registers van de burgerlijke stand en de daaraan toe te voegen latere vermeldingen. Cursussen binnenkort: |
|
ProceskostenveroordelingRechtsvraagKan appellant in de proceskosten worden veroordeeld omdat zij geen rechtens te respecteren belang had bij voortzetting van het hoger beroep? OverwegingDe moeder is in hoger beroep gekomen tegen de beslissing van de rechtbank over de voorlopige zorgregeling. Vlak voor de zitting bij het hof heeft de rechtbank een beschikking gewezen waarin een nieuwe definitieve zorgregeling is vastgelegd. De moeder heeft haar hoger beroep niet willen intrekken, waardoor de vader zich genoodzaakt voelde met advocaat ter zitting te verschijnen. Hij verzoekt de moeder in de proceskosten van het hoger beroep te veroordelen. Het hof oordeelt dat de moeder wel een rechtsgrond had om hoger beroep in te stellen. Dat laat onverlet dat de vader nodeloos kosten heeft moeten maken voor de zitting. Ter zitting is besproken dat de advocaat van de vader na bekend worden met de definitieve zorgregeling aan de advocaat van de moeder heeft gevraagd of het hoger beroep tegen de voorlopige zorgregeling werd ingetrokken. Dat werd het niet. Vervolgens heeft de advocaat van de moeder bij aanvang van de zitting bij het hof het hoger beroep alsnog ingetrokken. Het hof is van oordeel dat de moeder de proceskosten die de vader heeft gemaakt voor het bijwonen van de zitting aan de vader moet vergoeden. Cursussen binnenkort: |
|
De aanvulling en wijziging van het verzoek in hoger beroep zijn in strijd met de goede procesorde en tweeconclusieregelRechtsvraagKan de vrouw na indiening van haar beroepschrift haar verzoeken in hoger beroep nog baseren op een ander toepasselijk recht en inhoudelijk wijzigen? OverwegingDe rechtbank heeft in een tussenbeschikking geoordeeld dat op het huwelijksvermogen van partijen het Nederlands recht van toepassing is, en in de eindbeschikking heeft de rechtbank alle verzoeken over de verdeling afgewezen. De vrouw is tegen zowel de tussenbeschikking als de eindbeschikking in hoger beroep gegaan. In haar beroepschrift tegen de eindbeschikking baseert zij haar grieven en verzoeken geheel op het uitgangspunt dat het Engelse recht van toepassing is op het huwelijksvermogen van partijen. Nadat de man in zijn verweerschrift tevens houdende incidenteel appel zich baseert op het Nederlandse recht, doet de vrouw in haar verweerschrift op het incidenteel een aanvullend subsidiair verzoek waarin zij uit gaat van de toepasselijkheid van het Nederlandse recht. Vervolgens, nadat het hof in het hoger beroep tegen de tussenbeschikking van de rechtbank de beslissing dat het Nederlandse recht van toepassing is heeft bekrachtigd, wijzigt zij haar primaire verzoeken over de verdeling waarbij zij haar verzoeken baseert op de toepasselijkheid van het Nederlande recht. Het hof oordeelt dat de aanvulling en wijziging van de verzoeken van de vrouw in strijd is met de goede procesorde en de tweeconclusieregel. De vrouw heeft geen rechtens relevante omstandigheden aangevoerd op grond waarvan geoordeeld zou kunnen worden dat, bij wijze van uitzondering op de tweeconclusieregel, de aanvulling en wijziging van de verzoeken van de vrouw wel toelaatbaar zouden zijn. Cursussen binnenkort: |
|
Ouder zonder gezag die kind verzorgt is ook 'een ander dan zijn voogd' in de zin van artikel 1:336a BW. Spoedbeslissing ex 800 Rv mogelijk.RechtsvraagKan de GI (zijnde de voogd) een verzoek doen ex 1:336a BW in het geval de kinderen met toestemming van de GI bij de moeder zonder gezag wonen? En kan op zo'n verzoek worden beslist zonder voorafgaande mondelinge behandeling? En geldt het rechtsmiddelenverbod ex 807 Rv dan ook? OverwegingDe Hoge Raad oordeelt dat 1:336a BW ook van toepassing is wanneer de kinderen met toestemming van de GI (zijnde de voogd) verblijven bij de moeder zonder gezag. In dit geval is de moeder gelijk te stellen aan 'een ander dan zijn voogd' en bestaan er voor de moeder zonder gezag dezelfde waarborgen in de wet als voor de pleegouder. Het rechtsmiddelenverbod ex 807 Rv geldt daarom ook in het geval 'een ander dan zijn voogd' in kwestie de ouder zonder gezag is. Het hof mocht deze beslissing nemen zonder voorafgaande mondelinge behandeling. De moeder is niet in haar belangen geschaad, want het hof heeft haar daarna alsnog gehoord. Wel merkt de Hoge Raad daarbij op dat de rechter in een procedure waarin over een kinderbeschermingsmaatregel wordt beslist die inbreuk maakt op het door art. 8 EVRM beschermde familie- en gezinsleven van een ouder met het kind, de rechter het standputn van de ouder ten volle in de beoordeling dient te betrekken. Dat betekent dat de rechter die ex 800 lid 3 Rv een beschikking heeft gegeven zonder oproeping van de ouder, het inleidend verzoek volledig opnieuw dient te beoordelen nadat de ouder alsnog is gehoord. Cursussen binnenkort: |