personen-, familie- en erfrecht
VAKnieuws
O.a. partneralimentatie naar Zwitsers recht en wettelijke rente over de verrekenvorderingRechtsvraagHeeft de vrouw naar Zwitsers recht recht op partneralimentatie? En moet de man wettelijke rente betalen over de verrekenvordering? OverwegingHet hof beoordeelt naar Zwitsers recht of de vrouw recht heeft op partneralimentatie, en oordeelt dat zij daar geen recht op heeft omdat zij met inkomsten uit arbeid en inkomsten uit vermogen in haar eigen onderhoud kan voorzien. Daarnaast beoordeelt het hof (onder meer) of de man wettelijke rente moet betalen over de verrekenvordering. Het hof laat de wettelijke rente pas ingaan vanaf de datum van de beschikking van het hof. In de huwelijkse voorwaarden is niet bepaald wanneer de schuld uit hoofde van de vastgestelde verrekenvordering moet zijn betaald. Nu partijen geen uitvoering hebben gegeven aan het periodiek verrekenbeding is de verrekenvordering pas opeisbaar geworden op de peildatum. Nu niet uit de huwelijkse voorwaarden volgt dat partijen met betrekking tot de verrekening/betaling van de verrekeningsvordering een fatale termijn zijn overeengekomen en dit ook niet volgt uit een redelijke uitleg van de huwelijkse voorwaarden treedt het verzuim van de betalingsplichtige pas in op het moment dat hij in verzuim is gesteld bij een schriftelijke aanmaning waarbij de betalingsplichtige een redelijke termijn voor de nakoming is gesteld, en nakoming binnen deze termijn uitblijft. De vrouw heeft voor het eerst op 16 april 2024 aanspraak gemaakt op de wettelijke rente met betrekking tot de verrekeningsvordering. Zelfs al zou het hof in de aanzegging van de wettelijke rente een ingebrekestelling lezen, dan heeft de vrouw de man nog steeds geen redelijke termijn gegeven waarbinnen de man moest betalen (art. 6:82 BW). Daarnaast oordeelt het hof dat de redelijkheid en billijkheid met zich mee brengen dat de man slechts de helft van de wettelijke rente moet voldoen, onder andere omdat het vermogen van de man voor het grootste gedeelte niet liquide is en ook na de beschikking van het hof de afwikkeling gelet op de complexiteit en de aard van de te gelden te maken vermogensbestanddelen, lang(er) op zich kan laten wachten. Dit leidt ertoe dat het hof de wettelijke rente vanaf datum van de beschikking zal halveren. Cursussen binnenkort: |
|
WagonstelselRechtsvraagWelk recht beheerst het huwelijksvermogensregime van partijen? OverwegingHet hof oordeelt dat op het moment van de huwelijkssluiting het Marokkaans recht van toepassing was, maar dat ergens tussen 1995 en 1997 van rechtswege het Nederlands recht van toepassing is geworden. Het hof legt uit dat artikel 7 lid 1 van het Haags Huwelijksvermogensrechtverdrag aangeeft dat het toepasselijke recht in beginsel niet verandert, ook niet als de nationaliteit of huwelijksdomicilie wijzigt. Artikel 7 lid 2 van het Verdrag geeft op deze regel een aantal uitzonderingen. In een aantal gevallen treedt automatische verandering van het huwelijksvermogensregime op, bijvoorbeeld in de situatie waarin de echtgenoten de nationaliteit verwerven van het land waar zij hun gewone verblijfplaats hebben. Doordat de man ergens tussen 1995 en 1997 de Nederlandse nationaliteit heeft gekregen en partijen op dat moment hun gewone verblijfplaats in Nederland hadden, geldt op grond van artikel 7 lid 2 onder 1 van het Verdrag dat het Nederlandse recht vanaf dat moment van toepassing is. De stelling van de man die erop neerkomt dat de sterke verbondenheid met Marokko altijd is blijven bestaan, maakt dit niet anders. Door een samenval van de gemeenschappelijke gewone verblijfplaats en de gemeenschappelijke nationaliteit is op grond van de wet automatisch het Nederlands recht van toepassing. Daarbij is het niet relevant of bij de verkrijging van de gemeenschappelijke nieuwe nationaliteit daarnaast de oude nationaliteit behouden blijft. Cursussen binnenkort:Al onze cursussenCentrum Permanente Educatie biedt hoogwaardige juridische cursussen, afgestemd op de praktijk en verzorgd met enthousiasme en expertise. Bekijken |
|
ReparatiehuwelijkRechtsvraagIs het reparatiehuwelijk nietig wegens dwaling over de rechtsgevolgen daarvan? OverwegingPartijen zijn in het verleden getrouwd geweest in de wettelijke algehele gemeenschap van goederen. Zij zijn gescheiden en ná 1 januari 2018 opnieuw getrouwd. Op grond van artikel 1:166 BW herleven de rechtsgevolgen van het eerste huwelijk. De man stelt dat partijen zich daar niet van bewust waren. Hij verzoekt primair nietig verklaring van het tweede huwelijk op grond van dwaling en subsidiair dat het huwelijksvermogen wordt verdeeld als het regime van de wettelijke beperkte gemeenschap van goederen van toepassing is op het huwelijksvermogen van partijen. Het hof wijst het verzoek tot nietig verklaring af. Van nietigheid wegens dwaling kan geen sprake zijn omdat artikel 1:71 BW enkel gaat over dwaling betreffende de persoon of dwaling betreffende de verklaring tot het sluiten van een huwelijk. In dit geval heeft de man echter gedwaald met betrekking tot de juridische gevolgen van het huwelijk voor het vermogen van partijen. Dwaling over de vermogensrechtelijke rechtsgevolgen van het huwelijk is geen dwaling in de zin van art 1:71 lid 2 BW. Cursussen binnenkort: |
|
Turks huwelijksvermogensrechtRechtsvraagZijn de gouden sierraden die de vrouw tijdens het huwelijksfeest heeft gekregen, onderdeel van het te verrekenen vermogen? OverwegingIn het Turks recht geldt als wettelijks ysteem een regime van verwervingsdeelneming. Daarin wordt onderscheid gemaakt tussen verwervingen en persoonlijk vermogen. De verwervingen dienen bij ontbinding van het huwelijk te worden verrekend. Verwervingen zijn vermogensbestanddelen die iedere echtgenoot gedurende het regime van verwervingsdeelneming onder bezwarende titel heeft verkregen. T ot het persoonlijk vermogen behoort op grond van de wet onder meer het vermogen dat ieder van partijen voor het huwelijk al had en het goed dat alleen voor persoonlijk gebruik door een van de echtgenoten bestemd is (artikel 220 lid 1 en 2 TBW). Het hof oordeelt dat de gouden sieraden tot het persoonlijk vermogen van de vrouw behoren, en dus niet hoeven te worden meegenomen in de verrekening. De sieraden zijn tijdens het huwelijksfeest aan de vrouw gegeven en het huwelijksfeest vond plaats voor de juridische huwelijksvoltrekking. Cursussen binnenkort: |
|
Vervolg op HR 30 augustus 2019 ECLI:NL:HR:2019:1292Rechtsvraag'Potovereenkomst': uitvoeringsovereenkomst verrekenbeding huwelijkse voorwaarden of nadere huwelijkse voorwaarde? Vergoedingsrecht: voldoening aan natuurlijke verbintenis? OverwegingPotovereenkomst: Echtgenoten die onder huwelijkse voorwaarden zijn gehuwd kunnen overeenkomen op welke wijze zij uitvoering zullen geven aan een daarin voorkomend beding. Voor zover die wijze van uitvoering blijft binnen de kaders van het betrokken beding, behoeft zo’n nadere overeenkomst niet notarieel te worden vastgelegd. Voor zover de nadere overeenkomst naar inhoud of uitkomst afwijkt van dat beding, is evenwel sprake van een nadere huwelijkse voorwaarde. Op grond van art. 1:115 lid 1 BW moet een dergelijke overeenkomst in zoverre op straffe van nietigheid bij notariële akte worden aangegaan. T ussen partijen staat vast dat er op grond van de huwelijkse voorwaarden niets te verrekenen valt. Uitvoering van de potovereenkomst leidt volgens het hof echter wél tot verrekening. Gelet hierop heeft het hof miskend dat slechts sprake kan zijn van een overeenkomst tot uitvoering van een beding in de huwelijkse voorwaarden als de wijze van uitvoering blijft binnen de kaders van het betrokken beding Vergoedingsrecht of natuurlijke verbintenis? Een investering van een echtgenoot in een woning van de andere echtgenoot, kan leiden tot vermogensopbouw door laatstgenoemde echtgenoot en daarmee tot diens verzorging na het huwelijk. Er is dan sprake van een natuurlijke verbintenis en er is geen vergoedingsrecht ontstaan. Dit kan onder omstandigheden ook wanneer de andere echtgenoot de woning niet in eigendom heeft maar in erfpacht. In casu heeft d e vrouw niet gesteld dat zij ten tijde van de verbouwing van de woning geen vermogen had. De Hoge Raad verwijst de zaak terug naar het hof, zodat opnieuw kan worden beoordeeld of de man met zijn bijdragen aan de verbouwing van de woning heeft voldaan aan een natuurlijke verbintenis jegens de vrouw. Cursussen binnenkort: |
|
Afwikkeling huwelijkse voorwaardenRechtsvraagIs de overeenkomst van geldlening een afwijking van de huwelijkse voorwaarden? En heeft de man vergoedingsrechten, gelet op het finaal 'alsof' verrekenbeding in de huwelijkse voorwaarden? OverwegingDe man vindt dat de leningsovereenkomst een nadere uitwerking en geen afwijking is van de huwelijkse voorwaarden en dat hij derhalve niet gebonden is aan het vormvereiste van artikel 1:115 BW. Hij vindt dat hij op basis van de leningsovereenkomst recht heeft op de gehele overwaarde van de woning. Uit de huwelijkse voorwaarden volgt expliciet dat partijen een finaal verrekenbeding met elkaar zijn overeengekomen. Het hof oordeelt dat de leningsovereenkomst geen nadere uitwerking maar een afwijking van de huwelijkse voorwaarden bevat. Indien partijen hiervan hadden willen afwijken, moesten zij dat regelen bij notariële akte. De leningsovereenkomst kan derhalve de overeenkomst van huwelijkse voorwaarden niet opzij zetten. De verplichting en de prestatie met betrekking tot die leningsovereenkomst dienen conform het finaal verrekenbeding in de verrekening te worden betrokken. De verplichting en de prestatie vallen derhalve tegen elkaar weg. De overige door de man gestelde vergoedingsrechten wijst het hof af, omdat de man niet heeft kunnen aantonen dat hij investeringen heeft gedaan uit zijn van het finale verrekenbeding uitgesloten (privé)vermogen. Cursussen binnenkort: |
|
Privéinvesteringen in gezamenlijke woning voor de huwelijkssluitingRechtsvraagKomt aan de man een vergoedingsrecht toe met betrekking tot de investeringen in de gemeenschappelijke woning die hij uit privégeld heeft gedaan voor het huwelijk, en tijdens het huwelijks? OverwegingPartijen zijn gehuwd in de beperkte gemeenschap van goederen. Zij hebben voor de huwelijkssluiting samen een woning gekocht. De man wil vergoeding van de investeringen die hij voor het huwelijk en tijdens het huwelijk uit privévermogen stelt te hebben gedaan. Met betrekking tot de investeringen voor het huwelijk, overweegt het hof dat aan de hand van het algemeen verbintenissenrecht moet worden beoordeeld of de man recht heeft op een vergoeding. Het hof kan aan de hand van de door de man gestelde feiten niet vaststellen dat er sprake is geweest van een onverschuldigde betaling of ongerechtvaardigde verrijking. Dit verzoek wijst het hof af. Met betrekking tot de investeringen tijdens het huwelijk, overweegt het hof dat de man niet heeft aangetoond dat hij investeringen uit privévermogen heeft gedaan. Dat de bankrekening waarvan hij de investeringen heeft betaald, op zijn naam staat, betekent nog niet dat het geld op die bankrekening tot zijn privévermogen behoort. Ook dit verzoek wijst het hof af. Cursussen binnenkort: |
|
Zimbabwe-exceptie niet toepasselijkRechtsvraagMoet op basis van de gedragingen van partijen de woning worden verdeeld, alsof deze in een algehele gemeenschap van goederen is gevallen? OverwegingOp het huwelijksvermogen van partijen is over de eerste tien jaar van hun huwelijk (2006 tot 2016) het Turks recht van toepassing en daarna het Nederlands recht. De vrouw heeft de woning gekocht voor de sluiting van het huwelijk. De woning is op grond van het Turks huwelijksvermogensrecht niet in enige gemeenschap gevallen. Het Nederlands huwelijksvermogensregime dat vanaf 2016 van toepassing is op het huwelijksvermogen van partijen, geldt alleen voor de toekomst. De man betoogt dat op basis van de gedragingen van partijen tijdens het huwelijk er van uit moet worden gegaan dat de woning wel in de algehele gemeenschap van goederen is gevallen. Hij beroept zich op de zogenoemde Zimbabwe-exceptie. Deze exceptie ziet op een correctie die inhoudt dat het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is te verlangen dat de verdeling zal plaatsvinden in afwijking van een bestendige gedragslijn van partijen waaruit blijkt dat zij zich steeds en consequent hebben gedragen alsof een ander rechtsstelsel dan het van toepassing geoordeelde met betrekking tot hun huwelijksgoederenregime toepasselijk was (HR 24 juni 2011, ECLI:NL:HR:2011:BQ1696, rov. 3.3.4). Het hof stelt daarbij voorop dat deze exceptie is aanvaard in de situatie dat, hoewel toepassing van de regels van Nederlands internationaal privaatrecht meebrengt dat het huwelijksgoederenregime van partijen wordt beheerst door Nederlands recht, partijen zich evenwel gedurende een lange reeks van jaren steeds en consequent hebben gedragen naar het uitgangspunt dat hun huwelijksgoederenregime werd beheerst door een bepaald buitenlands recht en dat zij zich mitsdien steeds hebben gedragen alsof zij buiten iedere gemeenschap van goederen waren gehuwd. Bij die stand van zaken achtte de Hoge Raad het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar dat een van de echtgenoten zich erop beroept dat de verdeling dient plaats te vinden op basis van het uitgangspunt dat partijen in algehele gemeenschap van goederen waren gehuwd (HR 19 maart 1993, ECLI:NL:HR:1993:ZC0897). In dit geval is echter de omgekeerde situatie aan de orde: hier is geen sprake van persoonlijk eigendom van een van de echtgenoten dat door de werking van het Nederlands recht ‘plotsklaps’ gemeenschappelijk eigendom blijkt te zijn geworden, maar is sprake van persoonlijk eigendom van een van de echtgenoten dat ‘plotsklaps’ geen gemeenschappelijk eigendom blijkt te zijn geworden, maar persoonlijk eigendom van de betreffende echtgenoot is gebleven. Het komt het hof voor dat in een dergelijke situatie minder snel grond zal zijn voor het oordeel dat een bestendige gedragslijn van de echtgenoten het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar maakt dat een van de echtgenoten zich beroept op de regels van het toepasselijke recht (dat de algehele gemeenschap van goederen niet kent). Dat in de periode van echtscheiding en het voeren van procedures in dat kader bij partijen onduidelijkheid heeft bestaan over het toepasselijke recht – als gevolg van het feit dat er geen rekening mee was gehouden dat de man niet de Nederlandse, maar slechts de Turkse nationaliteit had – kan naar het oordeel van het hof ook niet tot de conclusie leiden dat partijen zich gedurende een lange reeks van jaren steeds en consequent hebben gedragen alsof zij in gemeenschap van goederen waren getrouwd. Hierbij is immers – ook en vooral – van belang hoe partijen in de periode van het huwelijk zelf (vóór de periode van echtscheiding) hebben geleefd en van welke veronderstellingen zij toen zijn uitgegaan. Dat (ook) de vrouw ten tijde van de echtscheiding enige tijd heeft gedwaald over het op het huwelijksvermogensregime toepasselijke recht, maakt derhalve nog niet dat zij zich tijdens het huwelijk steeds en consequent heeft gedragen alsof er sprake was van een gemeenschap van goederen. Ten slotte kan het feit dat partijen zijn gehuwd in Nederland en steeds met hun gezin in Nederland hebben gewoond, evenmin tot die conclusie leiden. Cursussen binnenkort: |
|
Verdeling: draagplicht van de schulden waaronder de studieschuldRechtsvraagIs de studieschuld verknocht? En is de stelling dat de vrouw niet op de hoogte was van de belastingschulden reden om van de gelijke draagplicht af te wijken? OverwegingPartijen zijn in 2016 in gemeenschap van goederen gehuwd. Partijen hadden op de peildatum drie schulden: de DUO-studieschuld van de man, een belastingschuld wegens in 2021 te veel ontvangen zorgtoeslag en een belastingschuld wegens in 2022 te veel ontvangen kindgebondenbudget. De rechtbank heeft beslist dat partijen ieder voor de helft draagplichtig zijn voor de genoemde schulden. De vrouw is het daar niet mee eens. De vrouw vindt dat de DUO-studieschuld verknocht is aan de man, omdat alleen hij er van heeft kunnen profiteren. Het hof oordeelt dat de studieschuld niet verknocht is aan de man. De beantwoording van de vraag of een schuld, wegens het hoogstpersoonlijk karakter daarvan, in afwijking van de hoofdregel van artikel 1:94 lid 2 BW aan een van de echtgenoten is verknocht en dus op de voet van artikel 1:94 lid 5 BW niet in de gemeenschap valt, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval, waaronder met name de aard van die schuld, zoals deze mede door de maatschappelijke opvattingen wordt bepaald (vgl. HR l5 februari 2008, LJN BC0377, NJ 2008/275). Daarvan zal slechts in bijzondere omstandigheden sprake zijn. De enkele stelling dat enkel de man heeft geprofiteerd van de DUO-schuld omdat hij een opleiding heeft kunnen volgen is naar het oordeel van het hof onvoldoende om de studieschuld als verknocht aan te merken. Daarnaast vindt de vrouw dat voor alledrie de schulden van de gelijke draagplicht moet worden afgeweken op grond van de redelijkheid en billijkheid. Zij was niet op de hoogte van de schulden en heeft van alledrie de schulden niet geprofiteerd. Daarover overweegt het hof dat bi j de vaststelling van wat redelijkheid en billijkheid eisen, rekening moet worden gehouden met algemeen erkende rechtsbeginselen, met de in Nederland levende rechtsovertuigingen en met de maatschappelijke en persoonlijke belangen die bij dit geval zijn betrokken (artikel 3:12 BW). De vrouw besteedt in haar stelling geen enkele aandacht aan deze gezichtspunten. De belastingschulden zijn bovendien huwelijkse schulden. Uitgangspunt is dat de bedragen aan de gemeenschap ten goede zijn gekomen, nu het tegendeel – zo al relevant – wel gesteld maar niet gebleken is. Daarbij is niet van belang wie de aanvragen voor deze toeslagen heeft gedaan en op welke rekening de bedragen zijn gestort. Cursussen binnenkort: |
|
De vordering én de schuld wegens meerinbreng tijdens de samenwoning, vallen niet in de gemeenschap van goederenRechtsvraagValt de schuld van de ene echtgenoot aan de andere echtgenoot die vóór het huwelijk is ontstaan als gevolg van meerinbreng, in de gemeenschap van goederen? OverwegingDe Hoge Raad oordeelt dat indien een goed de echtgenoten reeds vóór het huwelijk gezamenlijk toebehoorde en de ene echtgenoot eveneens reeds vóór het huwelijk een vordering op de andere heeft verkregen in verband met een vermogensverschuiving bij de verkrijging van dat goed of de aflossing van een in verband met dat goed aangegane schuld, de met die vordering corresponderende schuld niet op grond van art. 1:94 lid 7 BW in de huwelijksgemeenschap valt. De schuld kan niet gekwalificeerd worden als een schuld betreffende een goed dat reeds vóór de aanvang van de gemeenschap aan de echtgenoten gezamenlijk toebehoorden. Anders dan de verplichting tot het voldoen van de koopsom of de verplichting uit een voor de financiering van de verkrijging aangegane hypotheeklening, ‘betreft’ de schuld immers niet het goed als zodanig. Veeleer heeft de vergoedingsplicht betrekking op de vermogensverschuiving die is opgetreden bij het voldoen aan of aflossen op een schuld als bedoeld in art. 1:94 lid 7 BW. Uit de totstandkomingsgeschiedenis van de Wet beperking omvang wettelijke gemeenschap van goederen blijkt niet dat de wetgever zich ervan bewust is geweest – laat staan heeft beoogd – dat in gevallen waarin tussen ongehuwde partners een vergoedingsplicht is ontstaan in verband met meerinbreng in een gezamenlijk goed, aan de strekking van die vergoedingsplicht afbreuk zou worden gedaan indien de partners vervolgens in gemeenschap van goederen huwen. Cursussen binnenkort: |
|
Handelingen die geen uitstel kunnen lijdenRechtsvraagZijn de in opdracht van de vrouw uitgevoerde werkzaamheden aan het dak en de dakkapel van de onverdeelde woning handelingen die geen uitstel kunnen lijden? OverwegingHet hof overweegt dat partijen tot 7 november 2024 samen eigenaar van de woning waren. Het beheer geschiedt dan door hen samen, tenzij zij dat anders regelen. Wel kan ieder van hen handelingen van gewoon onderhoud of tot behoud van dat goed en handelingen die geen uitstel kunnen lijden, zo nodig zelfstandig verrichten (artikel 3:170 BW). De uitgaven die voortvloeien uit handelingen die bevoegdelijk ten behoeve van de woning zijn verricht moeten partijen ieder voor de helft dragen (artikel 3:172 BW). De vrouw heeft een lekkage aan het dak en de dakkapel geconstateerd, en vervolgens werkzaamheden laten uitvoeren waarbij het dak en de dakkapel zijn vervangen. Zij vindt dat zij bevoegd was deze werkzaamheden zelfstandig uit te voeren. Het hof oordeelt dat zij dat niet was. In geval van een lekkage die acuut verholpen moet worden is een (nood)reparatie een handeling die geen uitstel kan lijden. Vervolgstappen als het (laten) vervangen van dak(bedekking) en dakkapel zijn van een andere orde en vallen daar niet onder, ook al zouden deze noodzakelijk zijn. Dat soort stappen vragen ook tijd, voorbereiding en overleg, en dus was er genoeg tijd om de man hier bij te betrekken. Cursussen binnenkort: |
|
PartijdebatRechtsvraagIs het hof buiten het partijdebat getreden door te oordelen dat het uitgekeerde dividend geen onderdeel vormt van de verkoopbrengst? OverwegingDe man heeft de aandelen en de goodwill in zijn BV verkocht. In overleg met de koper is het dividend uitgekeerd vóór de verkoop, zodat de koper dit bedrag niet hoefde te financieren. In de afwikkeling van de huwelijkse voorwaarden zijn partijen beiden van mening dat het uitgekeerde dividend onderdeel is van de verkoopopbrengst. Het debat tussen partijen gaat om de vraag of de verkoopopbrengst - bestaande uit de koopsom en het uitgekeerde dividend - behoort tot het vermogen van de man dat op grond van de huwelijkse voorwaarden buiten de finale afrekening blijft. Het hof heeft geoordeeld dat het dividend geen onderdeel uit maakt van de verkoopopbrengst en moet worden aangemerkt als op grond van de huwelijkse voorwaarden te verrekenen vermogen van de man. De Hoge Raad oordeelt dat het hof hiermee buiten het partijdebat is getreden. In de conclusie schrijft de A-G hierover: Voor zover het hof van oordeel is geweest dat het hem vrij stond, om naar analogie van de vrijheid die de verdelingsrechter op grond van art. 3:185 BW toekomt, buiten het partijdebat te beslissen over de omvang van de verkoopopbrengst van de BV heeft het hof de man ten onrechte niet, althans onvoldoende in de gelegenheid gesteld om zich hierover uit te laten. De enkele vraag tijdens de mondelinge behandeling of het dividend tot de verkoopprijs van de BV behoorde, zonder duidelijk te maken dat voor het hof een beslispunt zou zijn wat tot de verkoopopbrengst van de BV behoort, volstaat daarvoor niet. Het hof heeft daarmee een ontoelaatbare verrassingsbeslissing gegeven. Cursussen binnenkort: |
