VAKnieuws 2024

sorteer op datum sorteer op nummer  
 
24104

Wijziging bij rechterlijke beslissing verleend gezamenlijk gezag naar eenhoofdig gezag

Hoge Raad der Nederlanden, 29-11-2024 ECLI:NL:HR:2024:1775
Jurisprudentie - Rechtsontwikkeling
Gezag en omgang
1:253c BW; 1:253n BW
Rechtsvraag

Kan door de rechter op grond van artikel 1:253c BW uitgesproken gezamenlijk gezag nadien door de rechter worden gewijzigd in eenhoofdig gezag?

Overweging

De ouders zijn bij rechterlijke beslissing gezamenlijk met het ouderlijk gezag over hun kind belast, op grond van artikel 1:253c BW. De man wil dat het gezag wordt gewijzigd, en dat hij met het eenhoofdig gezag over het kind wordt belast. De vrouw stelt dat het gezamenlijk gezag niet kan worden gewijzigd omdat de wet daar geen grond voor biedt. Artikel 1:253c BW staat namelijk niet genoemd in artikel 1:253n BW. 

Het hof oordeelt dat een redelijke wetsuitleg meebrengt dat artikel 1:253n BW ook dient te gelden in het geval van gezamenlijk gezag dat is opgedragen op grond van artikel 1:253c BW. Een andersluidende opvatting zou betekenen dat het gezamenlijk gezag nooit meer gewijzigd kan worden en dat is volgens het hof in strijd met artikel 3 IVRK en het wettelijk systeem. 

De Hoge Raad bekrachtigt de beschikking van het hof en oordeelt dat een redelijke wetsuitleg meebrengt dat artikel 1:253n BW van overeenkomstige toepassing is op gezamenlijk gezag zoals bedoeld in artikel 1:253c BW.


 
24106

wijziging van omstandigheden ex 1:401 BW versus ontbinding ex 6:265 BW

Hoge Raad der Nederlanden, 22-11-2024 ECLI:NL:HR:2024:1718
Jurisprudentie - Rechtsontwikkeling
Alimentatie
1:401 BW; 6:265 BW
Rechtsvraag

Is de slechte nakoming van de afspraken in het ouderschapsplan over de kosten van de kinderen een wijziging van omstandigheden ex 1:401 BW of een grond voor ontbinding ex 6:265 BW?

Overweging

De Hoge Raad oordeelt dat de slechte nakoming van de afspraken in het ouderschapsplan over de kosten van de kinderrekening en het gebruik van een kinderrekening, geen wijziging van omstandigheden is op grond van artikel 1:401 BW. Dit kan echter niet tot cassatie leiden, want het hof heeft het ouderschapsplan ontbonden wegens een gebrek in de nakoming op grond van artikel 6:265 BW. 

De Hoge Raad casseert in deze wel gedeeltelijk, omdat het hof een onbegrijpelijke uitleg heeft gegeven aan de reikwijdte van het verzoek van de moeder. De stukken van het geding laten geen andere uitleg toe dan dat de moeder ontslagen wilde worden van haar verplichting om maandelijks het overeengekomen bedrag te storten op de kindrekening. Daaruit laat zich niet afleiden dat de moeder beoogde dat partijen ook niet langer gebonden zijn aan de afspraken in art. 8 van het ouderschapsplan over de behoefte van de minderjarige en de bijdrage van ieder van hen in de kosten van de minderjarige, bedoeld in de derde alinea van die bepaling. Het hof had die afspraken derhalve in stand moeten laten.


 
24107

Financiƫle argumenten zijn bij voldoende draagkracht geen reden voor het wijzigen van de hoofdverblijfplaats

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 21-11-2024 ECLI:NL:GHARL:2024:7153
Jurisprudentie - Rechtsontwikkeling
Alimentatie
1:253a BW
Rechtsvraag

Kunnen enkel financiële redenen voldoende reden zijn om de hoofdverblijfplaats te wijzigen?

Overweging

De man verzoekt de hoofdverblijfplaats van een van de kinderen bij hem te bepalen, en te bepalen dat de vrouw voortaan kinderalimentatie aan hem moet betalen. Het hof oordeelt dat de financiële argumenten van de man geen reden vormen voor een wijziging van de in het ouderschapsplan gemaakte afspraken. Ten tijde van het opstellen van het ouderschapsplan hadden de ouders gezamenlijk voldoende draagkracht om de kosten van de kinderen te betalen, en dat is nog steeds zo. De man heeft onvoldoende draagkracht om de verblijfskosten van de kinderen bij hem te betalen. Het hof bepaalt daarom dat de vrouw kinderalimentatie aan de man moet betalen.


 
24108

Informatieplicht school jegens ouder zonder gezag

Gerechtshof Amsterdam, 21-11-2024 ECLI:NL:GHAMS:2024:3181
Jurisprudentie - Rechtsontwikkeling
Gezag en omgang
1:377c BW
Rechtsvraag

Hoe breed is de informatieplicht van de school jegens de ouder zonder gezag ex 1:377c BW?

 

Overweging

De moeder heeft geen ouder gezag meer, en enkel begeleiden omgang met het kind. Het kind is onder toezicht gesteld en heeft de hoofdverblijfplaats bij de vader. De moeder is geen verzorgende ouder meer. Zij wil dat de school haar informeert over cijfers en rapporten, afwezigheid, het vergeten avn de noodzakelijke bescheiden (waaronder huiswerk, boeken en dergelijke), gespreksverslagen van oudergesprekken en informatie over de sociale contacten van het kind.

Het hof stelt voorop dat het gezag van de moeder over de kinderen is beëindigd. Dit neemt niet weg dat de moeder op grond van artikel 1:377c BW het recht heeft om door de school geïnformeerd te worden over het kind. Niet iedere informatie over het kind behoeft te worden verstrekt. Het moet gaan om belangrijke feiten en omstandigheden, die betrekking hebben op de persoon van het kind of haar verzorging en opvoeding. Indien het belang van het kind] zich tegen het verschaffen van informatie verzet, is de school niet verplicht om de moeder van deze informatie te voorzien. Het hof benadrukt, net als de rechtbank, dat de niet-gezaghebbende ouder niet het recht heeft om alle informatie te ontvangen die de gezaghebbende ouder ook ontvangt. Gelet op de verstoorde verhouding tussen de ouders en het wederzijdse wantrouwen, bestaat de verwachting dat het verschaffen van de door de moeder verzochte informatie zal leiden tot bemoeienis die niet passend is bij haar rol en tot conflicten.


 
24109

Vervangende toestemming voor verhuizing afgewezen

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 21-11-2024 ECLI:NL:GHARL:2024:7145
Jurisprudentie - Geschilbeslechting
Gezag en omgang
1:253a BW
Rechtsvraag

Weegt een nieuwe baan van de partner van de moeder op tegen het belang van de kinderen om dicht bij hun vader en halfzus te blijven wonen?

Overweging

De ouders zijn in het ouderschapsplan een zorgregeling overeengekomen waarbij beide ouders een groot deel van de zorgtaken op zich nemen. De moeder wil verhuizen. Bij het toestaan van die verhuizing zal de zorgregeling gewijzigd moeten worden, en zal de vader een beperktere rol gaan spelen in het leven van de kinderen. Dat acht het hof niet in het belang van de kinderen. Ook de reden dat de partner van de moeder gaat participeren in een camping, en daardoor geen woning en/of andere baan kan zoeken in de regio waar de moeder nu woont, weegt daar niet tegen op. Het hof oordeelt dat de moeder deze situatie zelf heeft gecreëerd en dus ook zelf moet oplossen.


 
24103

Afwijzing bij e-mail van een verzoek om als belanghebbende te worden aangemerkt.

Hoge Raad der Nederlanden, 15-11-2024 ECLI:NL:HR:2024:1667
Jurisprudentie - Rechtseenheid
Jeugdrecht
Procesrecht
798 lid 1 Rv
Rechtsvraag

Is de afwijzing van het verzoek om als belanghebbende te worden aangemerkt, welke bekend is gemaakt per e-mail van de griffier, een rechterlijke beslissing waar hoger beroep tegen open staat? 

Overweging

In eerste aanleg lag er een verzoek van de Raad voor de Kinderbescherming voor, met betrekking tot een ondertoezichtstelling en een machtiging tot uithuisplaatsing. De ouders van het kind zijn gescheiden en enkel de vader was met het ouderlijk gezag belast. De minderjarige woonde bij de moeder. De rechtbank heeft de moeder opgeroepen als informant. Via haar advocaat heeft de moeder de rechtbank verzocht haar als belanghebbende aan te merken. Dit verzoek is door de rechtbank per e-mail van de griffier, afgewezen. De moeder is in hoger beroep gegaan tegen de oproepingsbrief en tegen de e-mail waarin haar verzoek om als belanghebbende te worden aangemerkt werd afgewezen. Het hof heeft geoordeeld dat de oproepingsbrief en afwijzing van het verzoek om als belanghebbende te worden aangemerkt in de e-mail van de griffier, geen rechterlijke beslissingen zijn. Er staat immers niet 'beschikking' boven en het is ook niet ondertekend door een rechter. 

De Hoge Raad vernietigt de beschikking van het hof. De oproepingsbrief is inderdaad geen rechterlijke beslissing, maar de afwijzing van het verzoek om als belanghebbende te worden aangemerkt wel. D aarmee wordt de moeder een volwaardige deelname aan de procedure onthouden. Deze beslissing is van dezelfde aard als een vonnis of arrest in een dagvaardingsprocedure waarin een verzoek van een derde tot voeging of tussenkomst wordt afgewezen.  Een dergelijke uitspraak is ten aanzien van deze derde een einduitspraak, waarvan hoger beroep of beroep in cassatie openstaat.  Een beslissing van de rechter in een verzoekschriftprocedure tot afwijzing van het verzoek van een derde om als belanghebbende aan die procedure te mogen deelnemen, is jegens die derde dus eveneens een voor beroep vatbare einduitspraak. Daaraan doet niet af dat de beslissing niet de vorm heeft van een beschikking, noch dat de rechter die beslissing niet heeft ondertekend.

Daarnaast overweegt de Hoge Raad dat  de door art. 798 lid 1, eerste volzin, Rv bestreken kring van belanghebbenden niet in algemene zin kan worden afgebakend. Welke persoon of instelling als belanghebbende moet worden aangemerkt, wordt bepaald – aan de ene kant – door het onderwerp van de aan de rechter voorgelegde zaak en – aan de andere kant – door de rechten of verplichtingen waarop de betrokkene zich beroept. Slechts indien het onderwerp van de zaak ertoe kan leiden dat de rechten of verplichtingen waarop de betrokkene zich beroept, rechtstreeks door de rechterlijke beslissing worden geraakt, is die betrokkene in die zaak belanghebbende in de zin van art. 798 lid 1, eerste volzin, Rv. Gelet op het feit dat de moeder zich er op heeft beroepen dat het kind met toestemming van de vader bij haar woont, wordt de moeder rechtstreeks in haar belangen geraakt door een eventuele machtiging tot uithuisplaatsing.


 
24097

Peildatum gewone verblijfplaats minderjarige: tijdstip indiening inleidend stuk

Hoge Raad der Nederlanden, 08-11-2024 ECLI:NL:HR:2024:1594
Jurisprudentie - Rechtsontwikkeling
IPR
Gezag en omgang
8 en 16 Verordening Brussel II-bis; 7 en 17 Verordening Brussel II-ter
Rechtsvraag

Wat is het inleidend processtuk wanneer een verzoek voor het eerst in hoger beroep wordt gedaan?

Overweging

In deze zaak heeft de vader in eerste aanleg verzoeken gedaan over het ouderlijk gezag, de zorgregeling en een informatieregeling. De moeder is belast met het eenhoofdig gezag en is gedurende de procedure in eerste aanleg met het kind van partijen naar het buitenland verhuisd. In hoger beroep heeft de vader het hof verzocht de moeder te gelasten met het kind terug naar Nederland te verhuizen. Het hof heeft zijn bevoegdheid getoetst naar het moment waarop de vader het verzoek in hoger beroep heeft gedaan, en geoordeeld dat het kind op dat moment niet zijn gewone verblijfplaats in Nederland had zodat het hof niet bevoegd was om op het verzoek te beslissen. In cassatie ligt de vraag voor welk moment moet worden gezien als 'het tijdstip dat de zaak bij het gerecht aanhangig wordt gemaakt' in de zin van artikel 8 Brussel II bis Vo en artikel 7 Brussel II ter Vo, en als 'het tijdstip waarop het stuk waarmee het geding wordt ingeleid of een gelijkwaardig stuk bij het gerecht wordt ingediend' in de zin van artikel 16 Brussel II bis Vo en artikel 17 Brussel II ter Vo. 

De Hoge Raad oordeelt dat wordt bedoeld – kort gezegd – het stuk waarvan de regelmatige en tijdige betekening of mededeling de verweerder in staat stelt zijn rechten te doen gelden voordat de rechter een uitvoerbare beslissing geeft. Nu de vader het verzoek tot terugverhuizing pas in hoger beroep heeft gedaan, en hij in eerste aanleg niet een vergelijkbaar verzoek heeft gedaan, heeft het hof terecht getoetst waar de minderjarige zijn gewone verblijfplaats had op het moment dat de vader zijn verzoek in hoger beroep deed.

De Hoge Raad verwerpt het beroep van de vader.


 
24098

Niet dragend oordeel krijgt geen gezag van gewijsde

Hoge Raad der Nederlanden, 08-11-2024 ECLI:NL:HR:2024:1596
Jurisprudentie - Rechtsontwikkeling
Gezag en omgang
Procesrecht
236 lid 1 Rv
Rechtsvraag

Komt aan een oordeel die de beslissing niet draagt ook gezag van gewijsde toe?

Overweging

Het hof heeft de man ontvankelijk verklaard in zijn verzoek over een omgangsregeling, op de grond dat er voldoende gronden zijn family life aan te nemen tussen hem en het kind in de zin van artikel 8 EVRM. Zijn verzoek over de omgangsregeling heeft het hof afgewezen omdat de omgang niet in het belang van het kind zou zijn. De moeder is in cassatie gegaan tegen het oordeel van het hof dat de man ontvankelijk is in zijn verzoek omdat hij family life heeft met het kind. Zij stelt dat haar belang bij het cassatieberoep er in is gelegen dat aan het oordeel dat tussen de man en het kind family life kan worden aangenomen, anders gezag van gewijsde toekomt in een ander geding tussen partijen.

De Hoge Raad oordeelt dat aan het oordeel dat tussen de vader en het kind family life ex 8 EVRM kan worden aangenomen, geen gezag van gewijsde toekomt omdat dit niet het dragende oordeel is voor de beslissing van het hof dat het verzoek over de omgangsregeling wordt afgewezen. Op grond van artikel 236 lid 1 Rv komt aan het dragende oordeel gezag van gewijsde toe in een (toekomstige) andere procedure tussen dezelfde partijen, maar niet aan de overige niet dragende oordelen. De moeder heeft daarom geen belang bij haar cassatieberoep.


 
24099

Passeren bewijsaanbod I: appellant zelf als getuige horen over obligatoire gemeenschap

Hoge Raad der Nederlanden, 08-11-2024 ECLI:NL:HR:2024:1598
Jurisprudentie - Rechtsontwikkeling
Ex-samenwoners
Procesrecht
152 rv
Rechtsvraag

Heeft het hof terecht het bewijsaanbod van de man gepasseerd?

Overweging

De man stelt dat tussen hem en zijn (overleden) ex-partner een obligatoire gemeenschap van woning bestond, op grond van een stilzwijgende afspraak. Hij vordert van de erfgenamen verrekening van de overwaarde. De man heeft zijn stelling met verschillende feiten en bescheiden onderbouwd. Het hof heeft de vordering van de man afgewezen, op de grond dat de man zijn stelling onvoldoende heeft onderbouwd. Het hof passeert het bewijsaanbod van de man. 

De Hoge Raad oordeelt dat het hof de beslissing dat het bewijsaanbod wordt gepasseerd, onvoldoende heeft gemotiveerd. De Hoge Raad vindt het oordeel van het hof dat de man de door hem aangevoerde feiten en omstandigheden onvoldoende heeft onderbouwd, onbegrijpelijk. Voor zover het hof het bewijsaanbod van de man heeft gepasseerd op de grond dat dit niet ziet op doorslaggevende aspecten van het feitencomplex, is dit oordeel eveneens onbegrijpelijk, reeds omdat het bewijsaanbod van de man om zichzelf als getuige te doen horen, ziet op alle door de man gestelde aspecten van het feitencomplex en het hof niet heeft overwogen dat deze, in onderlinge samenhang bezien, de door de man aangevoerde stilzwijgende afspraak niet kunnen dragen.


 
24101

Stellen en betwisten

Hoge Raad der Nederlanden, 08-11-2024 ECLI:NL:HR:2024:1601
Jurisprudentie - Geschilbeslechting
Echtscheiding
Procesrecht
Huwelijksvermogensrecht
150 Rv
Rechtsvraag

Heeft de man voldoende onderbouwd betwist dat de aandelen van de B.V. in de ontbonden huwelijksgemeenschap zijn gevallen?

Overweging

Partijen zijn gehuwd in de wettelijke algehele gemeenschap van goederen. De ouders van de man hebben een onderneming opgericht, en de aandelen in die onderneming kwamen aan zijn ouders toe. De man is bestuurder van de onderneming. De ouders van de man zijn inmiddels beiden overleden. De rechtbankt heeft bepaald dat de aandelen in de onderneming aan de man worden toegedeeld, tegen vergoeding van de helft van de waarde daarvan aan de vrouw. In hoger beroep stelt dat man dat de aandelen niet in de ontbonden huwelijksgemeenschap zijn gevallen, onder meer doordat de aandelen nooit aan hem zijn overgedragen. Het hof overweegt dat naar eigen zeggen van de man, de aandelen bij leven van zijn moeder aan hem zijn overgedragen. Het hof oordeelt dat de vrouw voldoende heeft gesteld dat de aandelen wel in de ontbonden huwelijksgemeenschap zijn gevallen, en dat het op de weg van de man had gelegen (omdat i) het gaat om een erfenis van zijn moeder, waarvan hij erkent daartoe gerechtigd te zijn en ii) als niet weersproken vaststaat dat hij bestuurder is van de [B.V.] – hij staat ook als bestuurder ingeschreven in het handelsregister – zijn betwisting (dat de aandelen tot de huwelijksgemeenschap behoren) te onderbouwen met concrete en verifieerbare bescheiden, vgl. HR 8 juli 2022, ECLI:NL:HR:2022:1058). Dit heeft de man nagelaten.

De Hoge Raad geeft meerdere delen uit de processtukken van de man weer en  acht het oordeel van het hof dat de man onvoldoende gemotiveerd heeft betwist dat de aandelen in de ontbonden huwelijskgemeenschap zijn gevallen, onbegrijpelijk. De man heeft duidelijk naar voren gebracht dat hij in hoger beroep zijn standpunt heeft gewijzigd, in die zin dat hij niet langer meent dat de aandelen bij leven van zijn moeder aan hem zijn overgedragen.

De Hoge Raad vernietigt de beschikking van het hof.


 
24100

Passeren bewijsaanbod II: getuige horen over geboortedatum

Hoge Raad der Nederlanden, 08-11-2024 ECLI:NL:HR:2024:1599
Jurisprudentie - Rechtsontwikkeling
Procesrecht
Algemeen
1:25d BW; 152 Rv.
Rechtsvraag

Mocht het hof het bewijsaanbod passeren?

Overweging

De vrouw heeft in een p rocedure tot wijziging of aanvulling van gegevens in een vervangende geboorteakte verzocht om de geboortedatum in haar paspoort te wijzigen. Zij stelt dat bij haar aankomst in Nederland de verkeerde datum als haar geboortedatum is geregistreerd. Zij biedt aan om haar moeder als getuige te horen over de vraag op welke datum zij is geboren. De rechtbank en het hof hebben dit bewijsaanbod gepasseerd. Het hof heeft geoordeeld dat het bewijsaanbod van de vrouw niet terzake doende is. De Hoge Raad oordeelt dat dit oordeel van het hof niet in stand kan blijven.  De Hoge Raad overweegt dat dat oordeel onjuist is voor zover het hof tot uitgangspunt heeft genomen dat een procedure op de voet van art. 1:25d BW zich niet leent voor het leveren van bewijs door het horen van getuigen, zoals voorzien in art. 166 Rv, en dat het oordeel van het hof onvoldoende gemotiveerd is voor zover het hof heeft geoordeeld dat het door verzoekster in hoger beroep gedane bewijsaanbod onvoldoende specifiek is of de door haar te bewijzen aangeboden feiten niet tot de beslissing van de zaak kunnen leiden.


 
24102

Taxatierapport woning

Hoge Raad der Nederlanden, 08-11-2024 ECLI:NL:HR:2024:1602
Jurisprudentie - Geschilbeslechting
Huwelijksvermogensrecht
152 lid 2 Rv
Rechtsvraag

Kon het hof aan de door de vrouw geuitte bezwaren tegen het taxatierapport voorbij gaan? 

Overweging

De vrouw heeft in hoger beroep bezwaren geuit door het taxatierapport van de door partijen op grond van de beschikking van de rechtbank gezamenlijk gekozen taxateur. 

De Hoge raad overweegt dat d e uitleg van de gedingstukken is voorbehouden aan de rechter die over de feiten oordeelt. Het oordeel van het hof is niet onbegrijpelijk. De Hoge Raad verwerpt het beroep. 


 

VAKnieuws is een initiatief van en wordt u aangeboden door centrum permanente educatie.


VAKnieuws houdt u middels praktische en uitgekiende samenvattingen op de hoogte van belangrijke juridische ontwikkelingen. Al het vaknieuws wordt met uiterste zorg samengesteld. De samenstellers, makers en centrum permanente educatie zijn niet aansprakelijk voor enigerlei schade als gevolg van het gebruik van dit vaknieuws.