VAKnieuws 2024
sorteer op datum sorteer op nummer | |
---|---|
24044
Overeenstemming in eerste aanleg geen belemmering voor hoger beroep.Hoge Raad der Nederlanden, 28-06-2024 ECLI:NL:HR:2024:547 Jurisprudentie - RechtsontwikkelingProcesrecht 279 lid 6 Rv juncto 89 Rv; 3:303 BW. Rechtsvraag Kan de moeder in hoger beroep tegen de beschikking waarin de rechtbank de ter zitting bereikte overeenstemming over de zorgregeling heeft vastgelegd? OverwegingDe Hoge Raad overweegt dat het hoger beroep een herkansingsfunctie heeft, en dat het in hoger beroep niet uitmaakt of partijen in eerste aanleg hun verzoeken hebben gewijzigd in het verzoek om de door hen bereikte overeenstemming vast te leggen. Ook als een partij in eerste aanleg heeft gekregen waar om is verzocht, kan die partij nog belang hebben bij een hoger beroep. In het hoger beroep kan een partij namelijk ook zijn verzoek vermeerderen of veranderen. De conclusie van de procureur generaal biedt een duidelijke uitleg van de wetgeving omtrent schikkingen en het beëindigen van de procedure. De procureur generaal heeft in haar conclusie vermeld dat in de onderhavige zaak de overeenstemming is vastgelegd in een beschikking in plaats van in een proces-verbaal op grond van artikel 89 Rv, en dat de rechtbank de overeengekomen zorgregeling nog heeft getoetst. Volgens de procureur generaal moet hoger beroep tegen de beschikking daarom mogelijk zijn. De Hoge Raad heeft deze nuancering niet overgenomen.
Binnenkort:
Praktische Update Familieprocesrecht |
|
24043
Tussentijds hoger beroep mogelijk door standaardtekst onder beschikkingHoge Raad der Nederlanden, 21-06-2024 ECLI:NL:HR:2024:924 Jurisprudentie - RechtseenheidProcesrecht 358 lid 4 Rv Rechtsvraag Mag een belanghebbende er redelijkerwijs op vertrouwen dat tussentijds hoger beroep tegen de tussenbeschikking mogelijk is gemaakt, op basis van een standaard mededeling op de laatste pagina van de beschikking? OverwegingJa. De Hoge Raad oordeelt dat de standaard mededeling op de laatste pagina van de beschikking in dit geval niet duidelijk is over de vraag of het een beslissing van de rechtbank betreft. De rechtszekerheid eist dan dat er vanuit moet worden gegaan dat de rechtbank verlof heeft gegeven voor tussentijds hoger beroep.
Binnenkort:
Executele versus vereffening |
|
24046
Man betwist verwekkerschap in alimentatieprocedureRechtbank Amsterdam, 18-06-2024 ECLI:NL:GHAMS:2024:1705 Jurisprudentie - RechtsontwikkelingAlimentatie Afstamming en adoptie 1:394 BW Rechtsvraag Kan de man die het kind niet heeft erkend en het verwekkerschap betwist, alimentatieplichtig zijn? OverwegingHet hof oordeelt van wel. Hoewel de man het kind niet heeft erkend, heeft de man zijn vaderschap niet eerder betwist dan nadat partijen uit elkaar gingen en in procedures verwikkeld raakten. Daarnaast heeft de man de betwisting van zijn vaderschap onvoldoende onderbouwd. Het hof berekent daarom welke kinderalimentatie de man aan de vrouw moet betalen. |
|
24047
Schorsing uitvoerbaarheid bij voorraadGerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 18-06-2024 ECLI:NL:GHARL:2024:4100 Jurisprudentie - GeschilbeslechtingProcesrecht 360 lid 2 Rv Rechtsvraag Kan de uitvoerbaarheid bij voorraad in casu geschorst worden? OverwegingHet hof neemt als uitgangspunt dat de rechtbank de uitvoerbaarheid bij voorraad niet heeft gemotiveerd. Het hof kan de werking van de bestreden beschikking in hoger beroep alsnog schorsen als het belang van degene die schorsing verzoekt bij het in stand houden van de huidige situatie totdat in hoger beroep is beslist zwaarder weegt dan het belang van de andere partij om de bestreden beschikking alvast ten uitvoer te kunnen leggen. Een andere reden voor schorsing kan zijn dat blijkt dat de rechtbank een duidelijke fout of vergissing heeft gemaakt. Het hof toetst niet of het hoger beroep kans van slagen heeft. In deze casus wijst het hof het verzoek om de uitvoerbaarheid te schorsen af, omdat de man onvoldoende heeft onderbouwd dat zijn belang zwaarder weegt dan dat van de vrouw. En er is niet gebleken van een duidelijke fout of vergissing van de rechtbank.
Binnenkort:
Procederen in erfrechtzaken |
|
24048
PerspectiefGerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 18-06-2024 ECLI:NL:GHARL:2024:4094 Jurisprudentie - GeschilbeslechtingJeugdrecht 1:255 BW; 1:265b BW Rechtsvraag Zijn de ondertoezichtstelling en machtiging uithuisplaatsing terecht verlengd? En ligt het perspectief van de minderjarige vast? OverwegingHet hof bekrachtigt de beslissing van de rechtbank, luidende dat de ondertoezichtstelling en machtiging uithuisplaatsing worden verlengd. Anders dan de rechtbank, overweegt het hof dat het perspectief van de minderjarige nog niet vast ligt. Er zijn veel nieuwe omstandigheden waardoor nog onduidelijk is waar de minderjarige kan opgroeien. Zij is in de afgelopen tijd twee maal van pleeggezin gewisseld en verblijft nu in een perspectiefbiedend pleeggezin. Maar zij is daar nog niet gehecht. Daarnaast ligt er een duidelijk advies van het NIFP voor behandeling van de minderjarige en de moeder, en staat de moeder er achter dat de minderjarige nu nog niet naar huis kan omdat de minderjarige en de moeder beiden eerst behandeling nodig hebben. Deze nieuwe feiten maken dat het perspectief nog niet vast staat en opnieuw beoordeeld moet worden.
Binnenkort:
Praktische Update Civiel Jeugdrecht |
|
24053
Rechtsmacht, afwijzing vervangende toestemming internationale verhuizing en afwijzing lijfsdwangGerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 12-06-2024 ECLI:NL:GHDHA:2024:1160 Jurisprudentie - GeschilbeslechtingGezag en omgang IPR 1:253a BW Rechtsvraag Is de Nederlandse rechter bevoegd te beslissen op het verzoek tot vervangende toestemming om met de minderjarige naar Engeland te verhuizen? Moet aan de moeder vervangende toestemming voor de internationale verhuizing worden verleend? Moet aan de moeder lijfsdwang worden opgelegd? OverwegingDeze zaak heeft meerdere aspecten. De moeder heeft in eerste aanleg met een zelfstandig tegenverzoek om vervangende toestemming verzocht om met de minderjarige naar Engeland te verhuizen. In hoger beroep grieft zij dat de Nederlandse rechter niet bevoegd is hierover te beslissen omdat de minderjarige altijd zijn gewone verblijfplaats in Engeland zou hebben gehad. Het hof oordeelt dat de Nederlandse rechter wel bevoegd is te beslissen op het verzoek van de moeder, omdat de minderjarige op het moment waarop de procedure in eerste aanleg door het verzoekschrift van de vader werd ingeleid, zijn gewone verblijfplaats in Nederland had. Het hof bekrachtigt de beslissing van de rechtbank, waarmee het verzoek van de moeder om aan haar vervangende toestemming te verlenen voor een verhuizing naar Engeland is afgewezen. Daarbij laat het hof zwaar meewegen dat het hof onvoldoende basis ziet om er van uit te gaan dat de minderjarige de mogelijkheid zal krijgen om een band met de vader op te bouwen en regelmatig contact met hem te hebben, en dat de moeder de vader de ruimte zal geven om invulling te geven aan zijn vaderrol, als de minderjarige met de moeder in Londen gaat wonen. Het hof bekrachtigt ook de beslissingen van de rechtbank over de hoofdverblijfplaats van de minderjarige bij de moeder onder de voorwaarde dat de moeder zich blijvend in Nederland in de regio Den Haag vestigt. Daarnaast wijst het hof het verzoek van de vader om aan de nakoming van de zorgregeling lijfsdwang te verbinden af. In een kort geding tussen partijen heeft de voorzieningenrechter wel lijfsdwang opgelegd, en daarna is de moeder de zorgregeling gaan nakomen. Het hof oordeelt dat het toepassen van lijfsdwang een te zwaar middel is om in dit geval nakoming van de zorgregeling af te dwingen. Daarbij laat het hof meewegen dat de moeder heeft verklaard dat zij de zorgregeling nu nakomt omdat zij nu ziet dat het contact in het belang van de minderjarige is, en niet vanwege de door de voorzieningenrechter opgelegde lijfsdwang.
Binnenkort:
Een draak van een (omgangs)zaak |
|
24065
BeĆ«indiging gezag moeder ex 1:266 BW terwijl kind nog gedeeltelijk thuis woontGerechtshof 's-Hertogenbosch, 06-06-2024 ECLI:NL:GHSHE:2024:1876 Jurisprudentie - RechtseenheidJeugdrecht 1:266 BW Rechtsvraag Ziet artikel 1:266 BW alleen op de situatie waarin een kind al langere tijd helemaal niet meer bij de ouder(s) woont? OverwegingHet hof bekrachtigt de beslissing van de rechtbank tot het beëindigen van het gezag van de moeder ex 1:266 BW. Het kind woont de helft van de tijd bij de moeder en de helft van de tijd bij de pleegmoeder. Het perspectief van het kind staat vast. Hij zal in ieder geval nooit meer bij de moeder verblijven dan nu. Daar is de moeder het niet mee eens, dus overdracht naar het vrijwillige kader is niet mogelijk. Het is niet de bedoeling dat het kind tot zijn achttiende onder toezicht gesteld blijft met een machtiging uithuisplaatsing want dit zijn tijdelijke maatregelen. Dat het kind een deel van de tijd nog bij de moeder woont, staat niet aan gezagsbeëindiging ex 1:266 BW in de weg. De dagelijkse zorg voor het kind is iets anders dan de uitoefening van het ouderlijk gezag. De moeder blijkt niet in staat te zijn om het ouderlijk gezag te dragen. Zij is regelmatig verward en het lukt haar door haar persoonlijke problematiek niet om dingen voor het kind te regelen en om haar eigen belang ondergeschikt te maken aan die van het kind. Het kind heeft daar last van.
Binnenkort:
Een draak van een (omgangs)zaak |
|
24037
Thuiszorgwerker geen belanghebbende bij verzoek mentorschap.Gerechtshof Amsterdam, 04-06-2024 ECLI:NL:GHAMS:2024:1519 Jurisprudentie - RechtseenheidCuratele, bewind en mentorschap Procesrecht 1:451 BW; 1:452 BW; 1:461 BW; 798 Rv; Rechtsvraag Kan de thuiszorgwerker als belanghebbende worden aangemerkt in de procedure over mentorschap? OverwegingHet verzoek tot mentorschap is in eerste aanleg ingediend door de bewindvoerder. De thuiszorgwerker is in eerste aanleg opgeroepen voor de zitting en heeft de beschikking ontvangen. Zij heeft in eerste aanleg geen stukken ontvangen. Op het moment waarop de bewindvoerder het verzoek deed was de thuiszorgwerker nog altijd bij betrokkene betrokken in haar hoedanigheid van thuiszorgwerker. Zij kon op grond van artikel 1:452 lid 6, onder c BW op dat moment niet worden benoemd tot mentor. Nadat zij acht weken niet meer als thuiszorgwerker bij betrokkene heeft gewerkt, heeft de thuiszorgwerker tijdens de procedure in eerste aanleg alsnog verzocht om haarzelf als mentor over de betrokkene te benoemen. Dit verzoek is afgewezen. In hoger beroep beslist het hof dat de thuiszorgwerker geen belanghebbende is. Zij is niet iemand op wiens rechten of verplichtingen de zaak rechtstreeks betrekking heeft in de zin van artikel 798 Rv. Uit artikel 1:451 lid 2 BW volgt dat het mentorschap kan worden verzocht door het openbaar ministerie en door de instelling waar de betrokkene wordt verzorgd of die aan de betrokkene begeleiding biedt. Dat de thuiszorgwerker zelf ondernemer is en dus mogelijk beschouwd kan worden als een instelling in de zin van artikel 1:451 lid 2 BW is volgens het hof niet van belang. De achterliggende gedachte van het geven van de bevoegdheid tot het verzoeken van een onderbewindstelling aan instellingen waar de betrokkene wordt verzorgd is dat dergelijke instellingen, bij afwezigheid of niet optreden van een partner of familieleden, in ieder geval wel omgang en contact met de betrokkene hebben en daarom in staat worden geacht in te kunnen schatten of de betrokkene een bewindvoerder, mentor of curator nodig heeft. Nu de bewindvoerder reeds een verzoek tot mentorschap had ingediend, is daarmee al zorggedragen voor de bescherming van de betrokkene.
Binnenkort:
Praktische Update Familieprocesrecht |
|
24041
Verzoek tot wijziging alimentatie onvoldoende onderbouwd. Ontbreken berekening.Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 04-06-2024 ECLI:NL:GHARL:2024:3830 Jurisprudentie - RechtseenheidAlimentatie 1:401 BW Rechtsvraag Op welke wijze moet een verzoeker een verzoek tot wijziging van de alimentatie onderbouwen? OverwegingHet hof overweegt dat uit het procesreglement verzoekschriftprocedures familiezaken gerechtshoven, in het bijzonder de regels betreffende alimentatie, volgt dat bij betwisting van de draagkracht van een van de ouders of bij een verzoek tot wijziging van de alimentatie, financiële informatie dient te worden overgelegd ter onderbouwing van die standpunten. Dat houdt in ieder geval in: een draagkrachtberekening en een berekening van de behoefte, met alle daaraan ten grondslag liggende stukken, zoals recente inkomensgegevens en bewijsstukken. De man heeft in eerste aanleg recente inkomensgegevens verstrekt waarmee de vrouw in hoger beroep (alsnog) een berekening had kunnen maken. Dat heeft zij niet gegaan. De toegezonden summiere correspondentie met de accountant en de blote stelling ter zitting dat de man een geschat inkomen zou hebben van € 92.000,- tegenover een inkomen van € 16.000,- aan de zijde van de vrouw waardoor hij aldus in de behoefte moet kunnen voorzien, is onvoldoende. Het verzoek wordt afgewezen omdat de vrouw onvoldoende heeft gesteld en wat zij heeft gesteld onvoldoende heeft onderbouwd.
Binnenkort:
Scheidingscongres 2024 |