VAKnieuws
sorteer op datum sorteer op nummer | |
---|---|
24003
Ouder onbehoorlijk opgeroepen door verzending brief aan het adres van de GI.Hoge Raad der Nederlanden, 22-09-2023 ECLI:NL:HR:2023:1282 Jurisprudentie - RechtseenheidJeugdrecht Procesrecht 272 Rv, 362 Rv. Rechtsvraag Is een ouder behoorlijk opgeroepen als het beroepschrift en de oproep voor de mondelinge behandeling aangetekend zijn verstuurd aan de ouder per adres van de gecertificeerde instelling? OverwegingDe Hoge Raad oordeelt dat ook in hoger beroep geldt dat de niet in de procedure verschenen belanghebbende per aangetekende post moet worden opgeroepen. Artikel 272 Rv is namelijk op grond van artikel 362 Rv ook in hoger beroep van toepassing. De ouder die per aangetekende post per adres van de gecertificeerde instelling is opgeroepen is daarom onbehoorlijk opgeroepen. Deze fout in de oproeping betekent dat de beschikking van het hof over de beëindiging van het ouderlijk gezag niet in stand kan blijven.
Binnenkort:
Executele versus vereffening |
|
24017
Rechtmatigheidstoets voorlopige ondertoezichtstelling en (spoed)machtiging tot uithuisplaatsingGerechtshof Den Haag, 20-12-2023 ECLI:NL:GHDHA:2023:2743 Jurisprudentie - GeschilbeslechtingJeugdrecht artikel 1:255 BW; artikel 1:257 BW, artikel 1:265b BW. Rechtsvraag Is het feit dat de moeder met het destijds onder toezicht gestelde kind naar het buitenland is vertrokken, bij terugkeer grond voor een voorlopige ondertoezichtstelling? OverwegingIn 2020 stond de minderjarige onder toezicht gesteld, en verzocht de gecertificeerde instelling de kinderrechter een machtiging om de minderjarige uit huis te plaatsen bij de vader (destijds zonder gezag). De moeder is toen met de minderjarige naar het buitenland vertrokken, zonder te laten weten waar zij naartoe gingen. Daardoor hebben vader en de minderjarige drie jaar geen contact met elkaar gehad. De moeder en de minderjarige zijn in 2023 teruggekeerd, en bij terugkeer is de minderjarige direct voorlopig onder toezicht gesteld en met spoed uit huis geplaatst bij de (inmiddels met het gezag belaste) vader. Het hof toetst de rechtmatigheid van deze beslissing tot voorlopige ondertoezichtstelling en (spoed)machtiging uithuisplaatsing. Het hof oordeelt dat de kinderrechter op goede gronden heeft geoordeeld dat er sprake was van een ernstig vermoeden dat de minderjarige ernstig in haar ontwikkeling werd bedreigd, omdat de moeder door het kind mee te nemen naar het buitenland, de minderjarige uit haar vertrouwde omgeving heeft weggehaald en heeft onttrokken aan het toezicht van de gecertificeerde instelling. Ook heeft de kinderrechter gezien de omstandigheden op goede gronden een spoedmachtiging tot uithuisplaatsing verleend. Het hof wijst de verzoeken om een contra-expertise, benoeming bijzondere curator en benoeming deskundige af.
Binnenkort:
Een draak van een (omgangs)zaak |
|
24005
Bij een beroep op de wilsvertrouwensleer is ook de zorgplicht van de notaris van belang.Hoge Raad der Nederlanden, 02-02-2024 ECLI:NL:HR:2024:165 Jurisprudentie - RechtsontwikkelingEchtscheiding Huwelijksvermogensrecht 1:115 BW, 3:33 BW, 3:35 BW, 43 lid 1 Wna. Rechtsvraag Speelt de betrokkenheid van de notaris bij de wijziging van de huwelijkse voorwaarden een rol bij de vraag of een echtgenoot er op mocht vertrouwen dat de wil van zijn echtgenote overeen kwam met haar verklaring? OverwegingDe Hoge Raad overweegt dat huwelijkse voorwaarden enkel bij notariële akte kunnen worden gewijzigd, mede omdat de betrokkenheid van de notaris strekt ter bescherming van de echtgenoten. Op de notaris rust een zorgplicht om naar vermogen te voorkomen dat misbruik wordt gemaakt van juridische onkunde en feitelijk overwicht. Op grond van artikel 43 lid 1 van de Wet op het notarisambt dient de notaris partijen zo nodig te wijzen op de gevolgen die voor hen of een van hen uit de inhoud van de (gewijzigde) akte voortvloeien. Daarbij dient de notaris ook te controleren of partijen die gevolgen begrijpen. Dit geldt des te meer wanneer de gevolgen voor partijen of een van hen nadeliger of riskanter zijn. De Hoge Raad oordeelt dat de rechter bij een beroep op vernietiging en de wilsvertrouwensleer dient te onderzoeken of de notaris aan deze zorgplicht zoals door de Hoge Raad omschreven, heeft voldaan.
Binnenkort:
Verdelen door de rechter |
|
24006
Verzoek tot vervangende toestemming erkenning: instemming daad van verwekking bij kunstmatige bevruchting.Hoge Raad der Nederlanden, 02-02-2024 ECLI:NL:HR:2024:148 Jurisprudentie - RechtsontwikkelingAlgemeen Erkenning 1:204 lid 4 BW Rechtsvraag Wanneer is bij kunstmatige bevruchting sprake van instemming met een daad die de verwekking van het kind tot gevolg kan hebben gehad? OverwegingDe Hoge Raad oordeelt dat bij kunstmatige bevruchting onder een ‘daad die de verwekking van het kind tot gevolg kan hebben gehad’ in de zin van artikel 1:204 lid 4 BW het gehele traject van kunstmatige bevruchting verstaan wordt. Het gaat dus niet enkel om het moment van bevruchting of het moment van plaatsing van de embryo in de baarmoeder. Van ‘instemming als levensgezel’ als bedoeld in die bepaling is dan pas sprake als de levensgezel en de moeder samen hebben besloten om langs de gevolgde weg van kunstmatige bevruchting (te proberen) een kind te krijgen. |
|
24007
Verwijtbaar inkomensverlies kan niet hersteld worden, maar wel voor beperkte duur met vermogen gecompenseerd worden.Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 08-02-2024 ECLI:NL:GHSHE:2024:379 Jurisprudentie - GeschilbeslechtingAlimentatie 1:401 BW Rechtsvraag Is er sprake van verwijtbaar en voor herstel vatbaar inkomensverlies? OverwegingDe man is met een vaststellingsovereenkomst uit dienst getreden. Hij is overgestapt naar een ander werkgebied en is als ondernemer aan de slag gegaan. Zijn inkomen is zodanig gedaald dat hij uit zijn inkomen de vastgestelde partneralimentatie niet kan betalen. Het Hof oordeelt dat de man onvoldoende heeft gedaan om een baan te vinden waarmee hij een vergelijkbaar inkomen of in ieder geval voldoende inkomen kan verwerven, zodat hij aan zijn onderhoudsverplichting kan voldoen. Van de man kan niet verwacht worden dat hij naar het buitenland verhuist zodat hij hetzelfde soort werk kan doen. Wel kan van hem verwacht worden dat hij op lagere functies solliciteert, waarmee hij alsnog voldoende inkomen kan verwerven om aan zijn onderhoudsverplichting te voldoen. Inmiddels heeft de man ook te maken met psychische problemen en lijkt hij niet langer in staat om voldoende inkomen te verwerven om partneralimentatie te betalen. Van de man kan echter verwacht worden dat hij zijn woning verkoopt, zodat hij met de aanzienlijke overwaarde aan zijn onderhoudsplicht kan voldoen. Wel vindt het hof de situatie van de man reden om de partneralimentatie in duur te beperken. Nu de partneralimentatie in duur wordt beperkt, vindt het hof het niet redelijk om een jusvergelijking toe te passen. |
|
24004
Verwarring over de reikwijdte van artikel 807 Rv.Hoge Raad der Nederlanden, 09-02-2024 ECLI:NL:HR:2024:212 Jurisprudentie - RechtseenheidProcesrecht 807 Rv, 1:265d BW Rechtsvraag Staat het hoger beroep open tegen een beslissing ex artikel 1:265d? OverwegingArtikel 807 Rv heeft hoger beroep tegen beslissingen ex artikel 1:265 BW uitgesloten. Tegen beslissingen ex artikel 1:265a tot en met 1:265j staat het hoger beroep wel open. Het oordeel van het hof dat tegen beslissingen ex artikel 1:265d BW geen hoger beroep open staat, is onjuist.
Binnenkort:
Praktische Update Familieprocesrecht |
|
24008
Aangaan huwelijkse voorwaarden geen fraus legis omdat niet vast stond dat de erflater als eerste zou overlijden.Hoge Raad der Nederlanden, 16-02-2024 ECLI:NL:HR:2024:239 Jurisprudentie - GeschilbeslechtingErfrecht Fiscale aspecten Huwelijksvermogensrecht 11 lid 4 SW; 12 SW Rechtsvraag Wanneer is het aangaan van huwelijkse voorwaarden binnen 180 dagen voor overlijden erflater ‘fraus legis’? OverwegingMinder dan 180 dagen voor het overlijden van de erflater zijn de met elkaar gehuwde erflater en belanghebbende huwelijkse voorwaarden aangegaan, bepalende dat aan de belanghebbende 90% van het huwelijksvermogen toekomt en aan de erflater 10%. Belanghebbende is de enige erfgenaam van de erflater. De Inspecteur heeft een aanslag erfbelasting opgelegd uitgaande van een 50/50 verdeling van de gemeenschap van goederen. De Inspecteur beroept zich op fraus legis. De Hoge Raad oordeelt dat het beroep van de Inspecteur op fraus legis niet slaagt. De Hoge Raad overweegt dat van fraus legis sprake kan zijn als (a) het ontstaan van erfbelasting het doorslaggevende motief is geweest voor het aangaan van de huwelijkse voorwaarden, en bovendien (b) het in strijd zou komen met doel en strekking van artikel 1, lid 1, aanhef en onder 1, Successiewet (hierna: SW) indien de vermogensverschuiving ten gevolge van het aangaan van de huwelijkse voorwaarden en het vervolgens overlijden van één van de echtgenoten niet zou worden aangemerkt als een verkrijging krachtens erfrecht. Van dit laatste is volgens de Hoge Raad sprake als op het moment van aangaan van de huwelijkse voorwaarden zo goed als zeker is dat de echtgenoot die daardoor voor het kleinste deel is gerechtigd tot het gemeenschappelijk vermogen, eerder zal overlijden dan de andere echtgenoot, en dat de vermogensverschuiving zich door dat overlijden zal voltrekken. Dat is in dit geval niet komen vast te staan. De Hoge Raad oordeelt verder dat het hof terecht heeft geoordeeld dat niet sprake is van een schenking die binnen 180 dagen voor het overlijden van de erflater heeft plaatsgevonden, zoals bedoeld in artikel 12 SW. Wel is sprake van een beding in de zin van artikel 11 lid 4 SW, maar dat leidt er niet toe dat er sprake is van verkrijging krachtens erfrecht. Uit de tekst en wetsgeschiedenis van deze bepaling kan niet worden afgeleid dat de wetgever bedoeld heeft om ook een verkrijging krachtens erfrecht aan te nemen wanneer de langstlevende echtgenoot na het overlijden van de andere echtgenoot op grond van de huwelijkse voorwaarden meer dan de helft van de gemeenschappelijke goederen toekomt.
Binnenkort:
Fiscaal-juridische 'ins en outs' van samenlevers |
|
24009
Maatstaf voor het gelasten van een DNA-onderzoek.Hoge Raad der Nederlanden, 16-02-2024 ECLI:NL:HR:2024:252 Jurisprudentie - RechtsontwikkelingVaststelling vaderschap 1:207 BW; 194 lid 1 Rv. Rechtsvraag Wanneer zijn er bij een verzoek tot vaststelling vaderschap voldoende feiten gesteld om een DNA-onderzoek te gelasten? OverwegingDe Hoge Raad oordeelt dat op grond van artikel 1:207 BW het ouderschap van een man gerechtelijk kan worden vastgesteld op de grond dat de man de verwekker van het kind is. De rechter kan op grond van artikel 194 lid 1 Rv een DNA-onderzoek bevelen. Daarvoor is noodzakelijk en voldoende dat de moeder feiten en/of omstandigheden stelt die de conclusie rechtvaardigen dat de man de verwekker van het kind kan zijn. Niet hoeft vast te staan dat de man de verwekker van het kind is of zelfs dat de man geslachtsgemeenschap met de moeder heeft gehad in de periode waarin het kind is verwekt. |
|
24016
Gezag van gewijsde van een oordeel over het toepasselijke rechtGerechtshof Den Haag, 20-02-2024 ECLI:NL:GHDHA:2024:262 Jurisprudentie - GeschilbeslechtingIPR Huwelijksvermogensrecht Procesrecht artikel 236 lid 1 Rv Rechtsvraag Strekt het gezag van gewijsde van een in kracht van gewijsde gegane beschikking over de verdeling van de huwelijksgemeenschap, zich ook uit tot het aan die verdelingsbeslissing ten grondslag gelegde oordeel over het toepasselijke recht? OverwegingHet hof beantwoordt deze vraag bevestigend. In de echtscheidingsprocedure tussen partijen heeft de rechtbank beslist dat het Nederlands recht van toepassing is op het tussen partijen geldende huwelijksvermogensregime, en dat naar Nederlands recht tussen partijen een wettelijke algehele gemeenschap van goederen geldt. Tevens heeft de rechtbank partijen bevolen over te gaan tot verdeling van hun huwelijksgemeenschap met benoeming van een notaris en onzijdige personen. De man is niet tegen die beschikking in hoger beroep gegaan. Die beschikking is daarom in kracht van gewijsde gegaan. In deze procedure heeft de vrouw de verdeling van de voormalige echtelijke woning gevorderd. De man stelt het toepasselijk recht op het tussen partijen geldende huwelijksvermogensregime aan de orde omdat hij vindt dat de rechtbank in de echtscheidingsprocedure onterecht heeft geoordeeld dat het Nederlands recht van toepassing is. Het hof oordeelt dat nu het oordeel over het toepasselijke recht dragend is geweest voor de beslissing over de verdeling van de huwelijksgemeenschap, het gezag van gewijsde zich ook uitstrekt tot het oordeel over het toepasselijke recht. |
|
24011
Gerechtelijke vaststelling vaderschap biologische wensouder en adoptie door niet-biologische wensouder.Rechtbank Noord-Holland, 04-03-2024 ECLI:NL:RBNNE:2024:694 Jurisprudentie - RechtseenheidVaststelling vaderschap Afstamming en adoptie 1:207 BW; 1:227 BW; 8 EVRM. Rechtsvraag Hoe verhouden artikel 1:207 BW (vaststelling vaderschap) en artikel 1:227 BW (adoptie) zich tot het in artikel 8 EVRM geborgde recht op family life? OverwegingIn deze beschikking beslist de rechtbank over het vaderschap, de adoptie, het ouderlijk gezag en de geslachtsnaam van het kind. Het kind is geboren uit een draagmoeder, en heeft door haar huwelijk twee juridische ouders. Het is de bedoeling van alle betrokkenen dat de wensouders de juridische ouders van het kind worden. De rechtbank verklaart de ontkenning van het vaderschap van de juridisch vader gegrond, en stelt het vaderschap van de biologische wensvader vast. Bij de vaststelling van het vaderschap van de biologische wensvader toetst de rechtbank aan de wetsgeschiedenis en artikel 8 EVRM. Uit de wetsgeschiedenis van artikel 1:207 BW volgt dat de wetgever een onderscheid heeft willen maken tussen de verwekker, waaronder wordt verstaan de man die door een geslachtsdaad het kind heeft verwekt, en een zaaddonor. Volgens het EHRM is het in strijd met het in artikel 8 EVRM geborgde recht op ‘family life’ om dit onderscheid te maken. De rechter oordeelt daarom dat de biologische wensouder in dit geval moet worden gezien als ‘de verwekker’ in de zin van artikel 1:207 BW. Verder oordeelt de rechtbank dat de niet-biologische wensouder het kind mag adopteren, ondanks dat de wensouders het kind minder dan een jaar hebben verzorgd en opgevoed, zoals in artikel 1:227 lid 3 BW als voorwaarde is gesteld voor adoptie. De rechtbank is van oordeel dat in dit geval, waarin de wensouders sinds de geboorte van het kind voor het kind zorgen en bij de zwangerschap betrokken waren, sprake is van een bijzondere situatie waarbij de genoemde termijn van een jaar geen redelijk doel dient. Het niet mogen adopteren is naar het oordeel van de rechtbank in het licht van de concrete feiten en omstandigheden van dit geval een ontoelaatbare inbreuk op het in artikel 8 EVRM geborgde recht op family life. |
|
24010
Geen ruimte voor toetsing van het perspectiefbesluit.Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 05-03-2024 ECLI:NL:GHARL:2024:1612 Jurisprudentie - RechtseenheidJeugdrecht 1:265b BW Rechtsvraag Kan het perspectiefbesluit in dit specifieke geval bij de verlenging van de machtiging uithuisplaatsing getoetst worden? OverwegingHet hof overweegt dat de Hoge Raad in zijn uitspraak van 1 september 2023 (ECLI:NL:HR:2023:1148) heeft overwogen dat een perspectiefbesluit door de rechter kan worden getoetst wanneer dat in het kader van de beoordeling van een verzoek tot verlenging van een machtiging uithuisplaatsing noodzakelijk is. Het hof is echter van oordeel dat in het voorliggende geval het perspectiefbesluit niet ter toetsing aan het hof kan worden voorgelegd, omdat alle betrokkenen het met de verlenging van de machtiging uithuisplaatsing eens zijn. Hoewel het begrijpelijk is dat de ouders het perspectiefbesluit aan de rechter willen voorleggen, is dat vanuit juridisch oogpunt in het kader van het onderhavig hoger beroep niet mogelijk. Het hof overweegt dat de rechtbank ten onrechte althans ten overvloede een oordeel heeft gegeven over het perspectiefbesluit. De rechtbank heeft aan dat oordeel echter geen rechtsgevolgen verbonden, zodat het hof de beschikking van de rechtbank over de machtiging tot uithuisplaatsing toch bekrachtigt.
Binnenkort:
Scheidingscongres 2024 |
|
24012
Erkenning van Amerikaanse beslissing over het juridisch ouderschap van de wensouders na draagmoederschap met gedoneerde eicel.Rechtbank Den Haag, 07-03-2024 ECLI:NL:RBDHA:2024:3180 Jurisprudentie - RechtseenheidIPR Afstamming en adoptie 10:100 BW; 7 IVRK; 8 EVRM Rechtsvraag Kan het in de VS vastgestelde juridisch ouderschap van de wensouders in Nederland erkend worden, ondanks dat het van rechtswege ontstaan van een familierechtelijke betrekking met de wensouders niet overeenstemt met de huidige bepalingen in het Nederlandse recht? OverwegingWensvaders zijn in de VS de juridisch ouders geworden van de uit een draagmoeder geboren tweeling. De rechtbank in Florida heeft beslist dat de wensouders de juridische ouders zijn en dat de draagmoeder als ouder van de geboorteaktes geschrapt wordt. Op de geboorteaktes staan de wensvaders beiden als juridisch ouder van de tweeling geregistreerd, terwijl slechts een van hen de biologische vader van de kinderen is. De rechtbank toetst of de beslissing van de Amerikaanse rechter en de geboorteaktes in Nederland erkend kunnen worden. Daarbij laat de rechtbank meewegen dat het draagmoederschapstraject zorgvuldig heeft plaatsgevonden en dat de afstammingsrelatie voor de kinderen herleidbaar is, zoals vereist op grond van artikel 7 IVRK. De rechtbank overweegt dat als uitgangspunt geldt dat het enkele feit dat het van rechtswege ontstaan van een familierechtelijke betrekking met de wensouder niet overeenstemt met de huidige bepalingen in het Nederlands recht, onvoldoende is om aan te nemen dat sprake is van onverenigbaarheid met de openbare orde. Van onverenigbaarheid met de openbare orde is immers slechts sprake in geval van strijdigheid met beginselen en waarden van juridische, sociale of morele aard die in de eigen rechtsorde fundamenteel worden geacht. Tot slot laat de rechtbank meewegen dat het EHRM het in het belang van het kind acht dat hij een juridische afstammingsband heeft met de personen die hem verzorgen en opvoeden, ook indien tussen hen geen genetische band bestaat, en dat de periode vanaf de geboorte van het kind tot het vestigen van de juridische band met de wensouders zo kort mogelijk duurt. |
|
24001
Niet-uitgevoerd periodiek verrekenbeding en een schuld ingevolge de kosten van de huishoudingHoge Raad der Nederlanden, 08-03-2024 ECLI:NL:HR:2024:338 Jurisprudentie - GeschilbeslechtingHuwelijksvermogensrecht 1:136 BW, 1:141 BW Rechtsvraag Kan een schuld met betrekking tot de kosten van de huishouding bij de finale verrekening ex 1:141 BW worden weggestreept tegen de daar tegenover staande vordering? OverwegingSchulden kunnen bij het finaal verrekenen van een niet nagekomen periodiek verrekenbeding ook onderdeel uitmaken van het te verrekenen vermogen ex 1:136 BW. De Hoge Raad oordeelt dat een schuld met betrekking tot de kosten van de huishouding niet per definitie in de finale verrekening moet worden betrokken als blijkt dat de daar tegenover staande vordering is ontstaan uit belegging en herbelegging van overgespaarde inkomsten. Voor de vraag of de schuld ook in de finale verrekening moet worden betrokken, moet worden gekeken naar de verhouding tussen de bepalingen in de huwelijkse voorwaarden ten aanzien van de draagplicht voor de kosten van de huishouding en het periodieke verrekenbeding. Daarbij kan bijvoorbeeld aandacht worden besteed aan de vraag of de schuld voldaan had kunnen worden uit inkomen. Als dat niet zo is, ligt het niet voor de hand om de schuld in de finale verrekening te betrekken. |
|
24002
Gemeentelijke schuldhulpverlening versus WSNPHoge Raad der Nederlanden, 08-03-2024 ECLI:NL:HR:2024:340 Jurisprudentie - RechtsontwikkelingAlimentatie 1:401 BW, 1:404 BW Rechtsvraag Dient de rechter wanneer de onderhoudsplichtige is toegelaten tot de gemeentelijke schuldhulpverlening in beginsel uit te gaan van het ontbreken van draagkracht? OverwegingDe Hoge Raad oordeelt dat de rechter, anders dan het geval is wanneer de onderhoudsplichtige is toegelaten tot de wettelijke schuldsanering natuurlijke personen, niet uit hoeft te gaan van het in beginsel ontbreken van draagkracht op de enkele grond dat de alimentatieplichtige is toegelaten tot de gemeentelijke schuldhulpverlening. De rechter dient bij het bepalen van de draagkracht rekening te houden met alle schulden van de onderhoudsplichtige. Dus ook met schulden waarop niet wordt afgelost. Wel kan de rechter in afwijking van deze hoofdregel aan bepaalde schulden geen of minder gewicht toekennen. Een dergelijk oordeel moet gemotiveerd worden. |
|
24024
Vervangende toestemming Islamitische / openbare basisschool en buitenschoolse opvangGerechtshof Den Haag, 13-03-2024 ECLI:NL:GHDHA:2024:693 Jurisprudentie - RechtsontwikkelingAlgemeen Gezag en omgang 1:253a BW Rechtsvraag Is openbaar onderwijs het uitgangspunt wanneer ouders het niet eens zijn over religieus onderwijs? OverwegingDe ouders van de minderjarige zijn gescheiden. Beide ouders zijn praktiserend moslim, en hebben de wens om de minderjarige een opvoeding te geven waarin de islam in meerdere of mindere mate een belangrijke rol speelt. Zij geven daar wel ieder een andere invulling aan. De moeder wil dat de minderjarige naar een openbare basisschool gaat en de vader wil dat de minderjarige naar een islamitische basisschool gaat. Beide ouders hebben vervangende toestemming voor inschrijving op de door hen gewenste scho(o)l(en) verzocht. Het hof overweegt dat, nu de ouders het niet eens zijn, gekeken moet worden welke vorm van onderwijs het meest in het belang van de minderjarige is. Het hof oordeelt dat de minderjarige recht heeft op, en belang heeft bij het volgen van neutraal onderwijs op een openbare basisschool, zonder religieuze inslag, en dat zij niet dient te worden ingeschreven op een islamitische buitenschoolse opvang. Bij openbaar onderwijs krijgt de minderjarige ruimte voor het vormen van haar eigen geloofsbelijdenis en worden beide ouders in staat gesteld om hun geloofsbelijdenis ieder op hun eigen wijze met de minderjarige te delen, zonder dat de minderjarige op school te veel wordt gestuurd in een richting van één bepaalde uiting van die geloofsbelijdenis.
Binnenkort:
Een draak van een (omgangs)zaak |
|
24025
Erkenning van Algerijnse echtscheidingGerechtshof Den Haag, 20-03-2024 ECLI:NL:GHDHA:2024:694 Jurisprudentie - GeschilbeslechtingEchtscheiding IPR Procesrecht 10:56 BW; 10:57 BW;; 10:59 BW Rechtsvraag Kan de in Algerije uitsproken echtscheiding erkend worden? OverwegingDe vrouw heeft in Nederland de echtscheiding verzocht op een moment waarop de man in Algerije al de echtscheiding had verzocht. In eerste aanleg was de procedure in Algerije niet bekend bij de rechtbank. De man is niet verschenen in de procedure in Nederland en de rechtbank heeft de echtscheiding uitgesproken. In hoger beroep verzoekt de man om de in Algerije uitgesproken echtscheiding te erkennen en de beschikking van de rechtbank in Nederland aangaande de echtscheiding te vernietigen. Het hof overweegt dat erkenning van een beslissing van een Algerijnse rechter niet valt binnen het formele toepassingsgebied van de erkenningsregelingen in de Verordening Brussel II-bis. Ook bestaat er geen verdrag of andere regeling betreffende de erkenning tussen Nederland en Algerije. Het hof toetst de erkenning op grond van het Nederlandse commune internationale privaatrecht zoals in de wet opgenomen in de artikelen 10:56 BW tot en met 10:59 BW. Het hof toetst de rechtsmacht van de Algerijnse rechter, de behoorlijke rechtspleging in de Algerijnse echtscheidingsprocedure en de verenigbaarheid van de erkenning met de Nederlandse openbare orde. Het hof overweegt dat volgens de wetsgeschiedenis met ‘kennelijk onverenigbaar met de openbare orde’ tot uitdrukking is gebracht dat sprake zal moeten zijn van een manifeste strijd met de waarden die in de Nederlandse rechtsorde als fundamenteel worden beschouwd. Dit betekent dat de openbare orde slechts in uitzonderlijke gevallen tegen de erkenning van een buitenlandse beslissing kan worden ingezet. Het hof oordeelt dat het feit dat de vrouw in Algerije zelf de echtscheiding niet kon verzoeken, geen strijd oplevert met de Nederlandse openbare orde. De vrouw heeft immers in dezelfde periode in Nederland de echtscheiding verzocht, en is in de procedure in Algerije verschenen en vertegenwoordigd door een advocaat. Daarbij laat het hof ook meewegen dat de Nederlandse rechter wel naar Nederlands recht kan beoordelen of de vrouw recht heeft op partneralimentatie.
Binnenkort:
Kinderalimentatie en het samengestelde gezin |
|
24014
Afwikkeling huwelijkse voorwaarden terwijl onduidelijk blijft met wiens geld welke uitgaven zijn gedaan.Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 28-03-2024 ECLI:NL:GHARL:2024:2184 Jurisprudentie - GeschilbeslechtingEchtscheiding Huwelijksvermogensrecht artikel 1:84 BW; artikel 1:87 BW. Rechtsvraag Hoe moeten de vergoedingsrechten en verrekenvorderingen worden vastgesteld bij onduidelijkheid over waar ieder van de echtgenoten zijn/haar eigen inkomen aan heeft uitgegeven? OverwegingDe man en de vrouw zijn onder huwelijkse voorwaarden met elkaar getrouwd. Zij hebben hun inkomens steeds op dezelfde rekening laten storten en al vrijwel al hun uitgaven van die rekening betaald. Daardoor is onduidelijk waar ieders inkomen aan is uitgegeven en in welke verhouding ieder heeft bijgedragen aan de kosten van de huishouding. Het hof overweegt dat onder de kosten van de huishouding moet worden verstaan, alle gezamenlijke lasten en consumptieve bestedingen van partijen, waaronder ook de kosten van consumptieve bestedingen die partijen afzonderlijk van elkaar hebben gemaakt. Niet kan worden vastgesteld in welke verhouding ieder heeft bijgedragen in de kosten van de huishouding. Het hof gaat er daarom van uit dat al het inkomen van partijen aan de kosten van de huishouding is besteed en dat ieder voor de helft heeft bijgedragen in de aflossing op een privéschuld van de man, de aanschaf van een motor, en dat ieder een gelijk aandeel heeft in het op de peildatum aanwezige saldo op de bank- en spaarrekeningen en kapitaalverzekering.
Binnenkort:
Scheidingscongres 2024 |
|
24018
Aan de nakoming van de zorgregeling verbonden dwangsommen niet passend.Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 02-04-2024 ECLI:NL:GHSHE:2024:1118 Jurisprudentie - GeschilbeslechtingGezag en omgang artikel 1:253a lid 5 BW Rechtsvraag Zijn de aan de nakoming van de zorgregeling verbonden dwangsommen passend, terwijl de Raad de zorgen van de moeder onderschrijft, en de gecertificeerde instelling aangeeft nog onvoldoende zicht te hebben op de thuissituatie bij beide ouders? OverwegingIn eerste aanleg heeft de voorzieningenrechter de moeder veroordeeld tot nakoming van de zorgregeling, en aan de nakoming dwangsommen verbonden. De moeder is in hoger beroep gekomen tegen de dwangsommen. Zij is niet tegen contact tussen de vader en de minderjarige, maar zij heeft zorgen over drank- en drugsmisbruik van de vader en de veiligheid van de minderjarige bij de vader. De minderjarige staat onder toezicht gesteld. De raad deelt de zorgen van de moeder. Het hof oordeelt dat onder deze omstandigheden, de dwangsommen niet passend zijn. De zorgen die de vader heeft over de nakoming door de moeder, worden ondervangen door de ondertoezichtstelling.
Binnenkort:
Scheidingscongres 2024 |
|
24026
Gebruiksvergoeding en eigenaarslasten voormalige echtelijke woningGerechtshof 's-Hertogenbosch, 02-04-2024 ECLI:NL:GHSHE:2024:1107 Jurisprudentie - RechtsontwikkelingHuwelijksvermogensrecht Algemeen 3:169 BW Rechtsvraag Bestaat er ook een recht op een gebruiksvergoeding als niemand de voormalig echtelijke woning bewoont? OverwegingIn deze casus zijn partijen al in 2007 gescheiden. De man is in de echtelijke woning blijven wonen tot in 2020. In 2020 heeft de woning een paar maanden leeg gestaan en in 2021 is de woning verkocht. De man vindt dat de vrouw over de periode waarop de woning leeg stond de helft van de eigenaarslasten aan hem moet betalen. De vrouw stelt dat zij recht heeft op een gebruiksvergoeding en dat de vordering van de man betreffende de eigenaarslasten kan worden weggestreept tegen haar vordering betreffende de gebruiksvergoeding. De man betwist dat de vrouw recht heeft op een gebruiksvergoeding omdat hij de woning in de betreffende periode ook niet gebruikte, en hij de vrouw er niet van heeft weerhouden om de woning te gebruiken. Het hof oordeelt dat de vrouw wel recht heeft op een gebruiksvergoeding. Zij had geen sleutel van de woning en de man had ook niet duidelijk gemaakt aan de vrouw dat de woning beschikbaar was voor haar, als zij daar gebruik van wenste te maken. Het uitsluitend gebruik door de man is daardoor niet opgehouden toen hij uit de woning vertrok. De conclusie is dat de eigenaarslasten tegen de gebruiksvergoeding kunnen worden weggestreept.
Binnenkort:
Huwelijksvoorwaarden |
|
24028
Budgetbeheer als alternatief voor bewindGerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 04-04-2024 ECLI:NL:GHARL:2024:2343 Jurisprudentie - GeschilbeslechtingCuratele, bewind en mentorschap 1:431 BW; 1:449 BW Rechtsvraag Kan budgetbeheer als alternatief dienen voor bewind? OverwegingRechthebbende heeft verzocht om het bewind over de gelden en goederen die aan haar (zullen) toebehoren, op te heffen. De rechtbank heeft het verzoek afgewezen. Het hof overweegt dat de noodzaak van het bewind nog steeds bestaat, maar dat het bewind moet worden opgeheven omdat het niet zinvol is gebleken. Het bewind duurt al bijna zes jaar en er is nog geen schuldenregeling getroffen. Een zekere frictie in de samenwerking tussen een rechthebbende en een bewindvoerder is niet ongebruikelijk en staat de instandhouding van het bewind op zichzelf niet in de weg. In het huidige geval komt er echter na zes jaar geen grip op de financiële situatie van de rechthebbende, omdat de samenwerking niet tot stand komt. Uit het dossier wordt onvoldoende duidelijk wat de bewindvoerder heeft gedaan om een schuldenregeling tot stand te brengen, anders dan door het vragen om ondertekening van stukken door de rechthebbende. De rechthebbende is zelf gaan samenwerken met een budgetcoach en heeft onderbouwt dat dit goed voor haar werkt. Het hof concludeert dat budgetbeheer in een nauwe, persoonlijke samenwerking voor de rechthebbende een meer passende maatregel is dan bewindvoering die niet van de grond komt. Het bewind wordt opgeheven.
Binnenkort:
Executele versus vereffening |
|
24042
Vernietiging beschikking zorgmachtiging wegens niet horen betrokkene.Hoge Raad der Nederlanden, 05-04-2024 ECLI:NL:HR:2024:547 Jurisprudentie - RechtsontwikkelingWvggz 6:1 Wvggz Rechtsvraag Wanneer kan een rechter voorbij gaan aan het vereiste dat de betrokkene moet worden gehoord na ontvangst van het verzoek tot het verlenen van een zorgmachtiging? OverwegingDe Hoge Raad overweegt dat de rechter op grond van artikel 6:1 Wvggz de betrokkene dient te horen na ontvangst van het verzoek tot het verlenen van een zorgmachtiging, tenzij de rechter vaststelt dat de betrokkene niet in staat is of niet bereid is zich te doen horen. De gedachte hierachter is verderstrekkend dan het beginsel van hoor en wederhoor. Het gaat er ook om dat zoveel mogelijk wordt gewaarborgd dat aan iemand niet verplichte zorg kan worden opgelegd zonder dat hij, zo hij dit wenst, zelf door de rechter wordt gehoord. De rechter moet de bereidheid van de betrokkene om gehoord te worden onderzoeken, en indien de rechter vaststelt dat die bereidheid ontbreekt dient de rechter de gronden te vermelden waarop dat oordeel berust. Daarbij is niet noodzakelijk dat de rechter vaststelt dat de betrokkene heeft verklaard voormelde bereidheid te missen. Voldoende is dat dit naar het oordeel van de rechter kan worden afgeleid uit de wijze waarop de betrokkene zich heeft gedragen, in het bijzonder ook bij de door de rechter aangewende pogingen om de betrokkene in zijn woon- of verblijfplaats te horen op de voet van art. 6:1 lid 2 Wvggz.
|
|
24027
Onderhoudsplichtige moet zijn inkomen op peil houden, ook als hij gaat studerenGerechtshof 's-Hertogenbosch, 09-04-2024 ECLI:NL:GHARL:2024:2364 Jurisprudentie - RechtsontwikkelingAlimentatie 1:404 BW Rechtsvraag Staat het de onderhoudsplichtige ouder vrij om te gaan studeren als dit gevolgen heeft voor zijn/haar draagkracht? OverwegingDe man was tijdens het huwelijk ondernemer. In de periode van de echtscheiding heeft hij zijn onderneming beëindigd en is hij een mbo-opleiding begonnen met als doel na zijn opleiding een twee keer zo hoge omzet te kunnen behalen. De man stelt dat hij tijdens zijn studie hooguit de minimale draagkracht heeft van € 25,- per maand. Het hof oordeelt dat het bij de berekening van de draagkracht niet alleen gaat om wat de man feitelijk verdient maar ook wat hij in staat is te verdienen. Het staat de man niet vrij om zijn werkzaamheden te stoppen en een opleiding te gaan volgen, als dat tot gevolg heeft dat hij tijdelijk niet aan zijn onderhoudsplicht kan voldoen. De keuze van de man om te gaan studeren mag niet zonder meer worden afgewenteld op het kind en de vrouw. Het hof berekent daarom de draagkracht van de man aan de hand van de inkomensgegevens uit de periode waarin partijen nog samen waren.
Binnenkort:
Scheidingscongres 2024 |
|
24015
Verhuizing, hoofdverblijfplaats en zorgregeling bij co-ouderschapGerechtshof 's-Hertogenbosch, 11-04-2024 ECLI:NL:GHSHE:2024:1237 Jurisprudentie - GeschilbeslechtingGezag en omgang artikel 1:253a BW Rechtsvraag Is de (wijziging van de) hoofdverblijfplaats bij co-ouderschap een puur administratieve aangelegenheid? OverwegingZie ook de tussenbeschikking. De moeder heeft in deze casus al eerder om vervangende toestemming gevraagd om met de minderjarige naar een andere woonplaats te verhuizen. Dat verzoek is destijds afgewezen omdat de vader speciaal naar de woonplaats van partijen is verhuisd zodat partijen co-ouderschap kunnen uitoefenen. Die beslissing is in die procedure ook door het hof bekrachtigd. De moeder verzoekt in deze procedure wederom vervangende toestemming te verlenen om met de minderjarige te verhuizen naar de woonplaats van haar partner, op 20 minuten rijden van de vader. Het hof wijst het verzoek om vervangende toestemming om met de minderjarige te verhuizen in deze procedure om dezelfde reden af en verwijst naar de eerdere procedure tussen partijen. Daarnaast wijzigt het hof de hoofdverblijfplaats van de minderjarige en de zorgregeling. Daarbij overweegt het hof dat het wijzigen van de hoofdverblijfplaats, anders dan de moeder stelt, niet enkel een administratieve aangelegenheid is. De hoofdverblijfplaats van de minderjarige wordt ook gewijzigd omdat dit in het belang van de minderjarige is, nu het leven van de minderjarige zich centreert in de woonplaats van de vader, het grootste deel van zijn sociale omgeving zich hier bevindt, hij hier naar school gaat en deelneemt aan buitenschoolse activiteiten. Het hof verwijst naar het advies van de Raad, die ook heeft laten meewegen dat de moeder de wens heeft om te verhuizen. |
|
24019
Beperkt gezag van gewijsde op wijze berekenen draagkrachtGerechtshof 's-Hertogenbosch, 11-04-2024 ECLI:NL:GHSHE:2024:1255 Jurisprudentie - RechtseenheidAlimentatie Procesrecht 1:401 BW Rechtsvraag Heeft een oordeel over de wijze waarop de draagkracht moet worden berekend uit een eerdere procedure tussen partijen gezag van gewijsde? OverwegingDe vrouw grieft tegen de berekening van de draagkracht van de man op basis van zijn gemiddelde winst uit onderneming over de afgelopen drie jaren. Zij stelt dat de draagkracht van de man moet worden berekend aan de hand van zijn winst uit onderneming over het laatste jaar voor de ingangsdatum van de gewijzigde kinderalimentatie, omdat de draagkracht van de man in een eerdere procedure tussen partijen ook op die wijze is berekend. Dat oordeel uit die eerdere procedure heeft volgens de vrouw gezag van gewijsde tussen partijen. Het hof verwijst naar de uitspraak van de Hoge Raad van 20 december 2013 (ECLI:NL:HR:2013:2109) en de daarbij behorende conclusie van de AG (ECLI:NL:PHR:2013:1095), en overweegt dat uit die uitspraak (en ook uit latere jurisprudentie) volgt dat a an beslissingen die zien op alimentatiekwesties zoals deze slechts beperkt gezag van gewijsde toe komt. Daarnaast is er een wijziging van omstandigheden, wat een nieuwe berekening van de kinderalimentatie rechtvaardigt en dus ook een nieuwe beoordeling van de wijze waarop de draagkracht moet worden berekend. |
|
24020
Partneralimentatie: verdiencapaciteit, vermogen, dividend, gedeelde woonlasten en bijdrage aan meerderjarig kindGerechtshof 's-Hertogenbosch, 11-04-2024 ECLI:NL:GHSHE:2024:1248 Jurisprudentie - RechtsontwikkelingAlimentatie 1:156 BW; 1:400 BW Rechtsvraag Op welke wijze speelt vermogen een rol bij de aanvullende behoefte? Kan bij de draagkracht rekening worden gehouden met dividenduitkeringen? Moet het woonbudget gehalveerd worden bij duurzaam samenwonen? Moet rekening worden gehouden met een vrijwillige bijdrage aan een meerderjarig kind ouder dan 21 jaar? OverwegingBij de vaststelling van de partneralimentatie komen in deze casus meerdere discussies aan de orde. Het hof houdt bij de vaststelling van de aanvullende behoefte van de vrouw naast haar Wajong-uitkering ook rekening met een verdiencapaciteit op basis van 24 uur per week werken, omdat de vrouw tijdens het huwelijk 24 uur per week werkte in het bedrijf van de man. Daarnaast houdt het hof rekening met een rendement van 4% over het vermogen van de vrouw van € 550.000,- welk vermogen zij heeft verkregen uit overbedeling bij de afwikkeling van de huwelijksgemeenschap. Bij de vaststelling van de draagkracht van de man, stelt de vrouw dat een jaarlijkse dividenduitkering van € 60.000,- moet worden opgeteld bij het inkomen van de man. De man verweert zich. Bij de verdeling van de huwelijksgemeenschap is de onderneming gewaardeerd volgens de DCF-methode. Daarbij is al rekening gehouden met toekomstige winstuitkeringen. Het is volgens de man dubbelop om dan ook bij de draagkracht voor de partneralimentatie rekening te houden met de dividenduitkeringen. Het hof gaat niet in op dit verweer van de man, en overweegt dat met de dividenduitkeringen sowieso geen rekening gehouden kan worden nu de dividenduitkeringen in ieder geval in de komende jaren nodig zijn om de tijdens het huwelijk opgebouwde rekeningcourantschuld af te betalen. Tevens staan de woonlasten van de man ter discussie. De vrouw stelt dat de man duurzaam aanmerkelijk lagere woonlasten heeft dan het woonbudget, omdat hij samen woont. Zij vindt dat moet worden gerekend met de helft van het woonbudget. Het hof rekent toch met het woonbudget, omdat er een groot inkomensverschil bestaat tussen de man en zijn partner (90/10). Het hof vindt het onder die omstandigheden niet redelijk om de helft van de woonlasten aan zijn partner toe te rekenen. Tot slot staat ter discussie of de man zijn bijdrage aan zijn meerderjarige zoon in mindering mag brengen op zijn draagkracht. Het hof overweegt dat een vrijwillige onderhoudsbijdrage aan een meerderjarig kind ouder dan 21 jaar niet voor gaat op de partneralimentatie. Met die bijdrage wordt dus geen rekening gehouden. |
|
24013
Via Zivver (veilig mailen) verzonden beroepschrift te laat ingediend doordat het beschadigd was.Hoge Raad der Nederlanden, 12-04-2024 ECLI:NL:HR:2024:570 Jurisprudentie - RechtsontwikkelingProcesrecht artikel 8 Besluit elektronisch procederen; artikel 4.3.8 Procesreglement. Rechtsvraag Voor wiens risico komt het elektronisch indienen van een beschadigd bestand? OverwegingHet beroepschrift is via Zivver (veilig mailen) ingediend een dag voor het verstrijken van de beroepstermijn. Zowel het hof als de advocaat van de wederpartij konden het bestand niet openen. De advocaat van de wederpartij heeft dit nog voor het verstrijken van de beroepstermijn aan de advocaat van appellant laten weten. Het beroepschrift is tevens per post bij het hof ingediend, twee dagen na het verstrijken van de beroepstermijn. Het hoger beroep is niet-ontvankelijk omdat niet tijdig hoger beroep is ingesteld. In cassatie ligt de vraag voor of het hof terecht heeft geoordeeld dat niet sprake is van een verschoonbare termijnoverschrijding. De Hoge Raad verwijst naar artikel 8 van het Besluit elektronisch procederen en artikel 4.3.8 (Bijlage III) Procesreglement waarin staat: “ Als op de laatste dag van een geldende termijn voor indiening van een processtuk of bericht een niet aan de indiener toerekenbare verstoring plaatsvindt van de toegang tot Veilig Mailen, is een daardoor veroorzaakte overschrijding van de termijn verschoonbaar als het processtuk of bericht uiterlijk wordt ingediend op de eerstvolgende dag na de dag waarop de indiener ermee bekend had kunnen zijn dat de verstoring is verholpen .” De Hoge Raad oordeelt dat niet is gesteld of gebleken dat er een storing was bij Zivver, nu zowel het hof als de advocaat van de wederpartij de e-mail en het bestand wel hebben ontvangen, maar het bestand niet konden openen. Een beroep op artikel 4.3.8 Procesreglement is dus niet mogelijk. Ook is volgens de Hoge Raad niet sprake van een apparaatsfout. Van een in de rechtspraak aanvaarde apparaatsfout is geen sprake indien de medewerkers van de griffie van een gerecht de advocaat die ervoor kiest een processtuk in te dienen via Veilig Mailen, niet erop attenderen dat een bestand niet te openen is.
Binnenkort:
Procederen in erfrechtzaken |
|
24021
Inkorting giften wegens tekort in nalatenschap voor de legitieme portiesGerechtshof Den Haag, 16-04-2024 ECLI:NL:GHDHA:2024:685 Jurisprudentie - GeschilbeslechtingErfrecht 4:7 BW; 4:67 BW; 4:89 BW; 4:90 BW. Rechtsvraag Moeten de door erflaatster gedane giften worden ingekort zodat de legitieme vorderingen kunnen worden voldaan? OverwegingIn deze casus heeft de erflaatster haar woning verkocht aan een van haar erfgenamen (hierna: appellant 1). Appellant 1 heeft de koopprijs voldaan als volgt: een deel van de koopprijs is weggestreept tegen het gebruiksrecht van de erflaatster zolang zij nog zou leven, een deel van de koopprijs is weggestreept tegen de vordering van appellant 1 op erflaatster met betrekking tot de nalatenschap van de al eerder overleden echtgenoot van erflaatster, een deel van de koopprijs heeft erflaatster aan appellant 1 geschonken en een deel van de koopprijs heeft appellant 1 van erflaatster geleend, en erflaatster heeft dit bedrag later kwijtgescholden. Erflaatster heeft ook een schenking gedaan aan appellant 2. Uit de nalatenschap moeten meerdere schulden worden voldaan, en na voldoening daarvan blijft er onvoldoende over om de legitime porties van geïntimeerde 1 en geïntimeerde 2 in de nalatenschap van erflaatster te voldoen. Het hof overweegt dat de wettelijke bepalingen met betrekking tot legtieme vormen een feitelijke beperking van de testeervrijheid van erflaatster inhouden. De legitieme portie is een wettelijk vastgesteld recht van geïntimeerden. Nu vaststaat dat de nalatenschap van erflaatster (zonder giften) negatief is, verklaart het hof voor recht dat de genoemde giften moeten worden betrokken bij de berekening van de legitieme rechten van geïntimeerden en dat deze giften in aanmerking komen voor inkorting door geïntimeerden op de voet van de artikel 4:89 en 4:90 BW ter voldoening van hun legitieme porties.
Binnenkort:
Familierechtelijke overeenkomsten |
|
24022
Het doel van het hoger beroep moet duidelijk zijnGerechtshof Den Haag, 17-04-2024 ECLI:NL:GHDHA:2024:688 Jurisprudentie - GeschilbeslechtingHuwelijksvermogensrecht Procesrecht 359 Rv; 278 Rv. Rechtsvraag Moet een onduidelijk petitum in het hoger beroep leiden tot niet-ontvankelijkheid? OverwegingDe man is in hoger beroep gekomen tegen de echtscheidingsbeschikking. Hij richt zijn grieven tegen de beslissingen over de partneralimentatie en de afwikkeling van de huwelijkse voorwaarden. In zijn petitum verzoekt hij de beschikking van de rechtbank op deze punten te vernietigen en opnieuw te beslissen over deze onderwerpen. De vrouw vindt dat de man niet-ontvankelijk is in zijn hoger beroep omdat de man geen duidelijk verzoek heeft gedaan. Het hof overweegt dat het beroepschrift op grond van de artikelen 359 juncto 278 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering aan bepaalde eisen moet voldoen. Het beroepschrift moet een duidelijke omschrijving van het verzoek en de gronden waarop het berust omvatten. Het hof is van oordeel dat ondanks het onduidelijke petitum van de man, uit de grieven en de onderbouwing daarvan voldoende duidelijk blijkt wat de man met het hoger beroep wil bereiken. Het hof oordeelt dat de man wel ontvankelijk is in zijn hoger beroep. Zowel de verzoeken in het prinicipaal hoger beroep als de verzoeken in het incidenteel hoger beroep worden vervolgens afgewezen, voornamelijk omdat er onvoldoende is gesteld en onderbouwd.
Binnenkort:
Actualiteiten huwelijksvermogensrecht |
|
24023
Hoger beroep tegen afwijzing verlenging ondertoezichtstelling niet mogelijk nadat de ondertoezichtstelling van rechtswege is geëindigd.Gerechtshof Den Haag, 17-04-2024 ECLI:NL:GHDHA:2024:692 Jurisprudentie - RechtseenheidJeugdrecht Procesrecht 1:260 BW; 1:255 BW Rechtsvraag Tot wanneer kan in hoger beroep worden opgekomen tegen de afwijzing van een verzoek tot verlenging van een ondertoezichtstelling? OverwegingIn eerste aanleg heeft de rechtbank bij beschikking van 11 oktober 2023 het verzoek van de gecertificeerde instelling tot verlenging van de ondertoezichtstelling afgewezen. De ondertoezichtstelling liep daardoor van rechtswege af op 14 oktober 2023, het einde van de eerder verleende ondertoezichtstelling. De vader is in hoger beroep gekomen tegen deze afwijzing, maar hij heeft zijn hoger beroep ingesteld na 14 oktober 2023, dus na het van rechtswege eindigen van de ondertoezichtstelling. Volgens vaste jurisprudentie kan een ondertoezichtstelling niet meer verlengd worden als de ondertoezichtstelling op dat moment al van rechtswege is geëindigd. De vader is daarom niet-ontvankelijk in zijn hoger beroep.
Binnenkort:
Een draak van een (omgangs)zaak |
|
24029
Geen ontzegging omgang en geen belang bij grieven tegen overwegingen rechtbank over ouderverstotingGerechtshof 's-Hertogenbosch, 18-04-2024 ECLI:NL:GHSHE:2024:1366 Jurisprudentie - GeschilbeslechtingGezag en omgang 1:253a BW Rechtsvraag Is er aanleiding voor een ontzegging van de omgang nu de vader zijn verzoek tot naleving dan wel vaststelling van de zorgregeling heeft ingetrokken? Heeft de moeder belang bij haar grieven tegen de overweging van de rechtbank dat er sprake is van ouderverstoting? OverwegingHet kind van partijen wil geen contact met de vader. De rechtbank heeft de door de vader verzochte nakoming danwel vaststelling van een zorgregeling en het verzoek van de moeder om de vader het recht op omgang te ontzeggen, afgewezen. Daarbij heeft de rechtbank overwogen dat er sprake is van parental alienation. Uit het raadsrapport komt in hoger beroep duidelijk naar voren dat het kind geen draagvlak heeft voor contact met de vader. De vader trekt in hoger beroep zijn verzoek over de zorgregeling daarom in. De moeder handhaaft haar verzoek om de vader het recht op omgang te ontzeggen. Daarnaast verzoekt zij in hoger beroep om vast te stellen dat de rechtbank ten onrechte heeft geconcludeerd dat er sprake is van parental alienation (ouderverstoting). Het hof oordeelt dat er geen aanleiding bestaat voor ontzegging van het recht op omgang, omdat de vader de wensen en het tempo van het kind tot nu toe heeft gerespecteerd en ook in hoger beroep aangeeft dat hij de wensen van het kind zal blijven respecteren en geen acties zal ondernemen om in contact te komen. Verder oordeelt het hof dat de overweging van de rechtbank dat er sprake is van parental alienation geen vaststelling van enig rechtsfeit betreft en daarmee dus ook geen rechtsgevolg heeft. Hetzelfde geldt voor de overweging van de rechtbank dat het rapport van het Expertteam Ouderverstoting/Complexe omgangsproblematiek als richtinggevend wordt beschouwd. Nu de overwegingen geen rechtsgevolg hebben, heeft de moeder geen rechtens te respecteren belang bij haar grieven, zodat deze falen.
Binnenkort:
Hoe coacht u uw cliënt in kinderontvoeringszaken |
|
24030
Tot stand brengen van omgang kan onder omstandigheden wel voldoende grond zijn voor een ondertoezichtstelling.Gerechtshof Amsterdam, 23-04-2024 ECLI:NL:GHAMS:2024:1224 Jurisprudentie - GeschilbeslechtingJeugdrecht 1:255 BW Rechtsvraag Is het tot stand brengen van omgang altijd onvoldoende grond voor een ondertoezichtstelling? OverwegingIn de periode voordat de ondertoezichtstelling door de rechtbank werd uitgesproken, is er in het vrijwillig kader geprobeerd om het contact tussen de vader en het kind tot stand te brengen. De moeder grieft dat er geen grond is voor een ondertoezichtstelling omdat er sprake lijkt te zijn van een 'omgangsondertoezichtstelling'. Het hof verwijst naar het arrest van de Hoge Raad van 19 februari 2016 (ECLI:NL:HR:2016:295) en overweegt dat alleen het tot stand brengen van omgang onvoldoende grond is om een ondertoezichtstelling uit te spreken maar dat niet is uitgesloten dat oplegging van een ondertoezichtstelling gerechtvaardigd kan zijn indien het ontbreken van omgang zodanige belastende conflicten of problemen voor het kind opleveren dat deze op zichzelf of in combinatie met andere omstandigheden een ernstige bedreiging opleveren voor zijn zedelijke of geestelijke belangen en andere middelen ter afwending van deze bedreiging hebben gefaald of voorzienbaar zullen falen.
Binnenkort:
Praktische Update Civiel Jeugdrecht |
|
24039
Moeders gezag hersteld, ondertoezichtstelling en machtiging gesloten jeugdzorg.Rechtbank Den Haag, 29-04-2024 ECLI:NL:RBDHA:2024:7844 Jurisprudentie - RechtseenheidGezag en omgang Jeugdrecht 1:277 BW; 1:255 BW; 6.1.2 Jeugdwet Rechtsvraag Is na het herstel van het ouderlijk gezag een nieuwe machtiging gesloten jeugdhulp nodig? OverwegingHet ouderlijk gezag van de moeder is hersteld op grond van artikel 1:277 BW. De minderjarige verblijft in een gesloten jeugdinstelling. De rechtbank spreekt tegelijkertijd met het herstel van het ouderlijk gezag ook een ondertoezichtstelling uit. Er was voorheen al een machtiging gesloten jeugdzorg verleend aan de voogdijinstelling, die nu als gecertificeerde instelling belast is met de uitvoering van de ondertoezichtstelling. De rechtbank is van oordeel dat er geen nieuwe machtiging gesloten jeugdhulp nodig is.
Binnenkort:
Praktijkcursus Jeugdbeschermingsrecht |
|
24040
Voorlopige voogdij over kinderen in Gaza afgewezen omdat het onuitvoerbaar is.Rechtbank Midden-Nederland, 30-04-2024 ECLI:NL:RBMNE:2024:2661 Jurisprudentie - RechtsontwikkelingJeugdrecht 1:241 BW; 1:253q BW; 1:253r BW Rechtsvraag Onder welke omstandigheden kan de (kinder)rechter een voorlopige voogdij over kinderen uitspreken? OverwegingUit de wet volgt dat de rechtbank op verzoek van (onder meer) de Raad een voogd benoemt wanneer de ouder die het gezag uitoefent al dan niet tijdelijk in de onmogelijkheid verkeert het gezag uit te oefenen; of het bestaan of de verblijfplaats van de ouders of één van hen die het gezag uitoefenen, onbekend is. Gedurende de periode waarin één van voornoemde omstandigheden zich voordoet is het gezag van de ouder (tijdelijk) geschorst. In deze casus verblijft een deel van de minderjarige kinderen van de met het eenhoofdig gezag belaste moeder al ruim anderhalf jaar bij familie in Gaza zonder toestemming van de moeder. De moeder en de vader (zonder gezag) zijn familie van elkaar. Door angst voor de vader en de familie is de moeder niet in staat om de nodige gezagsbeslissingen te nemen. De rechtbank wijst daarom de door de raad verzochte voogdij over de in Nederland verblijvende kinderen toe. De rechtbank wijst het verzoek van de raad om ook de voogdij uit te spreken over de in Gaza verblijvende kinderen af. De kinderen hebben ook al onder toezicht gestaan en dat bleek onuitvoerbaar. Daarnaast is het ministerie van buitenlandse zaken nog altijd aan het proberen de kinderen te repatriëren. Zolang de kinderen in Gaza verblijven treft de maatregel van een voogdij geen doel.
Binnenkort:
Een draak van een (omgangs)zaak |
|
24054
Omgangsregeling uitvoerbaar bij lijfsdwangGerechtshof Den Haag, 01-05-2024 ECLI:NL:GHDHA:2024:1139 Jurisprudentie - GeschilbeslechtingGezag en omgang 585 Rv Rechtsvraag Is lijfsdwang in casu een passend dwangmiddel? OverwegingHet hof oordeelt dat er geen grond is om de omgang tussen de vader en het kind te ontzeggen. Er zijn geen contra-indicaties. De moeder werkt niet mee aan het opbouwen van de omgang tussen de vader en het kind. Er is sprake van een jarenlang patroon waarbij de moeder bwust geen medewerking verleent. Uit de medische stukken van de moeder is niet gebleken dat de moeder het psychisch niet aan zou kunnen. Het hof verwacht niet dat de moeder de omgangsregeling zal nakomen zonder dwangmiddel. Eerdere dwangsommen hebben niet geholpen. De moeder is een keer de omgangsregeling nagekomen, en dat was toen er een lijfsdwang aan verbonden was. Het hof oordeelt dat in dit geval lijfsdwang een passende dwangmaatregel is, die voldoet aan de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit. Het hof gaat daarbij uit van een rol van de gecertificeerde instelling, die volgens het hof er voor kan zorgen dat een eventuele lijfsdwang op zodanige wijze kan worden georganiseerd dat de minderjarige er zo min mogelijk negatieve gevolgen van ondervindt.
Binnenkort:
Een draak van een (omgangs)zaak |
|
24035
De status van de jong-meerderjarige tijdens het hoger beroep tegen een beslissing over kinderalimentatie.Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 07-05-2024 ECLI:NL:GHARL:2024:3194 Jurisprudentie - RechtsontwikkelingAlimentatie Procesrecht 1:404 BW; 1:395a BW; 798 Rv. Rechtsvraag Is het kind dat tijdens de procedure in eerste aanleg tussen de ouders over het met terugwerkende kracht wijzigen van de kinderalimentatie al jongmeerderjarig was, belanghebbende? OverwegingDe man heeft in eerste aanleg met terugwerkende kracht nihilstelling van de kinderalimentatie verzocht. Het kind was op dat moment al jongmeerderjarig. In eerste aanleg, waarin de jongmeerderjarige ook als belanghebbende betrokken is, is de procedure enkel gegaan over de kinderalimentatie die de man aan de vrouw moet betalen. In hoger beroep gaat de man ook in op de bijdrage aan de jongmeerderjarige zelf. Het hof bepaalt dat h et in hoger beroep niet ook kan gaan over de bijdrage in de kosten van studie- en levensonderhoud die de man vanaf de achttiende verjaardag aan de jongmeerderjarige moet betalen. De man heeft in eerste aanleg namelijk niet expliciet vermeld dat de procedure ook daarover ging. D e jongmeerderjarige is wel belanghebbende in het hoger beroep voor zover het gaat over de kinderalimentatie die de man aan de vrouw moet betalen over de periode tot aan de achttiende verjaardag van de jongmeerderjarige. De jongmeerderjarige heeft namelijk wel belang om zelf in rechte op te treden en een standpunt in te kunnen nemen over de bijdrage die de man aan de vrouw moet betalen voor de periode waarin de jongmeerderjarige nog minderjarig was. De jongmeerderjarige wordt daarom wel als belanghebbende aangemerkt.
Binnenkort:
Praktische Update Familieprocesrecht |
|
24034
Ondertoezichtstelling niet bedoeld om de moeder te dwingen om DNA-onderzoek te laten doen.Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 14-05-2024 ECLI:NL:GHARL:2024:3436 Jurisprudentie - RechtsontwikkelingJeugdrecht 1:255 BW Rechtsvraag Is voortzetting van de ondertoezichtstelling met als doel de moeder mee te laten werken aan een DNA-test proportioneel en doelmatig? OverwegingIn een andere procedure heeft de man vervangende toestemming gekregen om het kind te erkennen. De moeder is veroordeeld om mee te werken aan DNA-onderzoek, maar dat weigert zij. De man heeft het kind nog niet erkend omdat hij het DNA-onderzoek wil afwachten. In deze procedure is het kind in eerste aanleg onder toezicht gesteld. De moeder is hier tegen in hoger beroep gekomen. Het hof heeft de bestreden beschikking vernietigd. De enige zorg die tijdens het hoger beroep nog aan de ondertoezichtstelling ten grondslag wordt gelegd, is dat het kind in haar identiteitsontwikkeling wordt bedreigd doordat de moeder niet wil meewerken aan een DNA-test en statusvoorlichting. Het hof oordeelt dat voortzetting van de ondertoezichtstelling op deze grond niet proportioneel en doelmatig is. Het hof overweegt dat een ondertoezichtstelling gericht moet zijn op het wegnemen van een ontwikkelingsbedreiging door middel van het inzetten van hulpverlening. Een ondertoezichtstelling is daarom niet geschikt om de moeder te dwingen om DNA-onderzoek te laten doen. De Raad en de GI hebben ook niet onderbouwd wat voor andere hulpverlening er ingezet kan worden om de bedreiging van de identiteitsontwikkeling af te wenden. Daarnaast overweegt het hof dat het hof in de andere procedure nog niet heeft beslist over het gezag en de omgang, en dat de man de minderjarige nog niet heeft erkend. Een gedwongen kader vanwege het opstarten van de omgang tussen het kind en de man is daarom voorbarig.
Binnenkort:
Scheidingscongres 2024 |
|
24045
Geheimhouden informatie over adoptieouders vormt schending van artikel 8 EVRMEuropees Hof voor de Rechten van de Mens, 14-05-2024 ECLI:CE:ECHR:2024:0514JUD002094921 Jurisprudentie - RechtsontwikkelingAfstamming en adoptie 8 EVRM Rechtsvraag Mag een lidstaat informatie over de adoptieouders geheim houden tegenover het geadopteerde kind? OverwegingIn de aan het EHRM voorgelegde casus wilde klaagster informatie hebben over haar adoptie, meer specifiek over de vraag of haar depressie, angststoornis en spraakproblemen een erfelijke herkomst hebben of hun oorzaak vinden in haar ontwikkeling en vroege jeugd. De Noord-Macedonische autoriteiten hebben dit verzoek direct afgewezen omdat die informatie geheim moest blijven op grond van de Noord-Macedonische Familiewet. Het EHRM heeft overwogen dat er een belangenafweging moet worden gemaakt tussen het recht van het geadopteerde kind om informatie te hebben over zijn/haar afkomst en erfelijke gezondheidsproblemen, en anderzijds het recht van de adoptieouder(s) om anoniem te blijven. In deze casus is niet eerst onderzocht of de biologische ouder er bezwaar tegen had dat deze informatie met klaagster gedeeld zou worden. Ook bevat de Familiewet geen uitzonderingen op de regel dat informatie over de adoptie geheim gehouden moet worden. Dit acht het EHRM in strijd met artikel 8 EVRM. De autoriteiten die een dergelijk verzoek voorgelegd krijgen, zijn gehouden om bij de beslissing een belangenafweging te maken. |
|
24036
Rechtbank weigert betrokkene als gemachtigde in alle familie- en jeugdzaken voor de duur van twee jaar.Rechtbank Midden-Nederland, 16-05-2024 ECLI:NL:RBMNE:2024:3068 Jurisprudentie - RechtseenheidProcesrecht 81 Rv; 280 Rv. Rechtsvraag Kan de rechtbank bijstand of vertegenwoordiging door een gemachtigde weigeren? OverwegingOp grond van artikel 81 lid 1 en artikel 280 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering kan de rechtbank in verzoekschriftprocedures bijstand of vertegenwoordiging weigeren door een persoon tegen wie ernstige bezwaren bestaan en die geen advocaat of deurwaarder is. De weigering geldt voor een bepaalde zaak of voor een door de rechtbank te bepalen tijd. De betrokkene in deze zaak was voorheen advocaat. Hij is door de raad van discipline van het tableau geschrapt, en deze beslissing is door het hof van discipline bekrachtigd. Betrokkene wil nu als gemachtigde in jeugdbeschermingszaken optreden. De rechtbank oordeelt dat er ernstige bezwaren bestaan tegen betrokkene en dat deze ernstige bezwaren structureel van aard zijn. De rechtbank haalt verschillende overwegingen van het hof van discipline aan, en overweegt dat j eugdbeschermingszaken bij uitstek gevoelige zaken zijn, omdat de overheid hier diep ingrijpt in het gezinsleven van kinderen en hun ouders. Van een professioneel rechtsbijstandsverlener wordt dus juist in deze procedures verwacht dat hij/zij met gepaste onafhankelijkheid, deskundigheid en integriteit optreedt en binnen de regels van de wet een eerlijk proces voor zijn/haar cliënten voert. De rechtbank is onvoldoende overtuigd dat betrokkene in de toekomst als gemachtigde anders zal handelen dan als advocaat.
Binnenkort:
Scheidingscongres 2024 |
|
24032
Geslaagd tegenbewijs tegen stelling dat de sieraden op de peildatum nog (in de kluis) aanwezig waren.Gerechtshof Amsterdam, 21-05-2024 ECLI:NL:GHAMS:2024:1392 Jurisprudentie - GeschilbeslechtingHuwelijksvermogensrecht Procesrecht 1:94 BW; 150 Rv. Rechtsvraag Maken de sieraden onderdeel uit van de ontbonden huwelijksgemeenschap? OverwegingTussen partijen geldt een beperkte huwelijksgemeenschap. Partijen hebben tijdens het huwelijksfeest, na de huwelijksvoltrekking, gouden sieraden ontvangen. Deze sieraden maakten onderdeel uit van de huwelijksgemeenschap. Die sieraden hebben partijen ondergebracht in een kluis. Het hof heeft op voorhand de stelling van de man dat de sieraden op de datum van de ontbinding van de huwelijksgemeenschap (de peildatum) nog in de kluis aanwezig waren, aangenomen. Dat zou betekenen dat de sieraden onderdeel uitmaken van de te verdelen ontbonden huwelijksgemeenschap. Het hof heeft de vrouw in de gelegenheid gesteld om tegenbewijs te leveren. De vrouw heeft tegenbewijs geleverd met een document waaruit blijkt dat zij op een datum vóór de peildatum de kluis heeft bezocht, en getuigenverklaringen dat de vrouw de kluis vóór de peildatum heeft bezocht, dat zij de sieraden uit de kluis heeft gehaald en dat de man de sieraden heeft verkocht. Het hof oordeelt dat de vrouw met haar stukken en de getuigenverklaringen zodanige twijfel heeft gezaaid dat het hof niet kan vaststellen dat de sierraden op de peildatum nog aanwezig waren in de kluis. De man heeft daardoor niet aan zijn bewijslast voldaan. |
|
24031
Neutrale en onpartijdige vereffenaar nodig voor afwikkeling erfenis.Gerechtshof Amsterdam, 28-05-2024 ECLI:NL:GHAMS:2024:1447 Jurisprudentie - GeschilbeslechtingErfrecht 4:203 BW Rechtsvraag Wanneer kan de rechter een vereffenaar benoemen? OverwegingVerzoekers en verweerders zijn broers en zussen, en de erfgenamen van de erflaatster: hun moeder. De erfgenamen hebben de nalatenschap beneficiair aanvaard. De rechtbank heeft op verzoek van een van de erfgenamen een vereffenaar benoemd. De verzoekers zijn daartegen in hoger beroep gekomen omdat zij het onnodig vinden dat er kosten worden gemaakt voor een vereffenaar terwijl zij de nalatenschap ook zelf kunnen afwikkelen. Het hof bekrachtigt de beslissing van de rechtbank. Het feit dat de nalatenschap beneficiair is aanvaard, brengt mee dat de nalatenschap op de wettelijk voorgeschreven wijze moet worden vereffend. Het hof overweegt dat de erfgenamen in beginsel de nalatenschap gezamenlijk kunnen vereffenen maar dat de rechter op grond van artikel 4:203 BW een vereffenaar kan benoemen, onder meer op verzoek van een van hen. Het hof maakt een belangenafweging en oordeelt dat de verweerders belang hebben bij een professionele vereffenaar ondanks dat dit kosten met zich meebrengt. Het hof vindt in deze casus de benoeming van een professionele vereffenaar noodzakelijk, aangezien partijen naar verwachting niet in staat zijn om de nalatenschap gezamenlijk te vereffenen. Erflaatster is inmiddels drie jaar geleden overleden en de verzoekers en verweerders hebben tot op heden de nalatenschap niet gezamenlijk afgewikkeld. Verzoekers hebben verweerders niet bij de afwikkeling van de nalatenschap betrokken. De verhouding tussen de verschillende erfgenamen is ernstig verstoord. Bovendien woont een van de verzoekers nog altijd in het ouderlijk huis welke in het kader van de afwikkeling verkocht en verdeeld moet worden, waarover ook een impasse bestaat
Binnenkort:
Verdelen door de rechter |
|
24033
Niet-ontvankelijk hoger beroep wegens 17 seconden te laat ingediend beroepschrift.Gerechtshof Amsterdam, 28-05-2024 ECLI:NL:GHAMS:2024:1446 Jurisprudentie - RechtseenheidProcesrecht Artikel 33 Rv; artikel 806 Rv; artikel 9 Besluit elektronisch procederen. Rechtsvraag Is het hoger beroep nog tijdig ingesteld als het beroepschrift om 00.00 uur is ontvangen? OverwegingDe beroepstermijn liep af op 20 juni 2023. Het beroepschrift is via Zivver (veilig mailen) ingediend en door het hof ontvangen op 21 juni 2023 om 00:00:17 uur. Het hof verklaart appellant niet-ontvankelijk in zijn hoger beroep wegens het te laat indienen van het beroepschrift. Het hof overweegt dat rechtsmiddelentermijnen van openbare orde zijn en ambtshalve door de rechter moeten worden toegepast. Het hof verwijst naar de recente beschikkingen van de Hoge Raad van 25 mei 2023 (ECLI:NL:HR:2023:776) en 12 april 2024 (ECLI:NL:HR:2024:570). In artikel 33 lid 3 Rv staat dat berichten die voor 24:00 uur van de laatste dag van een lopende termijn zijn ontvangen, als binnen de termijn geldend zijn ingediend. Nu niet is gebleken van een storing in de zin van artikel 8 Besluit elektronisch procederen, is de overschrijding van de termijn voor indiening van het hoger beroep niet verschoonbaar. Er zijn ook geen andere omstandigheden gesteld of gebleken die maken dat zich hier een geval voordoet waarin een uitzondering kan worden gemaakt op de strikte handhaving van de beroepstermijn.
Binnenkort:
Executele versus vereffening |
|
24038
In Wvggz voorgeschreven psychiatrisch onderzoek in beginsel in fysieke aanwezigheid betrokkene.Hoge Raad der Nederlanden, 31-05-2024 ECLI:NL:HR:2024:789 Jurisprudentie - RechtseenheidWvggz 7:1 Wvggz; 7:2 Wvggz; 7:7 Wvggz. Rechtsvraag Kan het onder omstandigheden voldoende zijn als de psychiater het in de Wvggz voorgeschreven medisch onderzoek verricht via beeldbellen? OverwegingDe Hoge Raad overweegt dat de psychiater het in de Wvgzz voorgeschreven medisch onderzoek in beginsel in fysieke aanwezigheid van de betrokkene moet verrichten door de betrokkene in zijn fysieke aanwezigheid te spreken en observeren, tenzij dit redelijkerwijs niet mogelijk is. In de aan de Hoge Raad voorgelegde casus heeft de psychiater de betrokkene in het kader van een crisismaatregel via videobellen onderzocht. Op dat moment was het vanwege de opbouwende agressie van betrokkene niet mogelijk om hem in zijn fysieke aanwezigheid te onderzoeken. Dit onderzoek is door het OM ook gevoegd bij het verzoek tot verlenging van de crisismaatregel op de voet van art. 7:7 Wvggz. De Hoge Raad oordeelt dat bij de beoordeling of het onderzoek van de psychiater voldoet aan de daaraan in het kader van de verzochte machtiging tot voortzetting van de crisismaatregel te stellen eisen, in het bijzonder of een onderzoek door de psychiater in fysieke aanwezigheid van de betrokkene redelijkerwijs niet mogelijk was, niet alleen de omstandigheden ten tijde van de voorbereiding van de crisismaatregel van belang zijn, maar ook de omstandigheden nadien tot aan het indienen van het verzoek om een machtiging tot voortzetting van de crisismaatregel. Dit betekent dat, indien de aanvankelijk afgegeven medische verklaring niet berust op een onderzoek door de psychiater in fysieke aanwezigheid van de betrokkene, aanleiding bestaat de medische verklaring aan te vullen als voorafgaand aan het verzoek om een machtiging tot voortzetting van de crisismaatregel een onderzoek door de psychiater in fysieke aanwezigheid van de betrokkene wel mogelijk is. |
|
24037
Thuiszorgwerker geen belanghebbende bij verzoek mentorschap.Gerechtshof Amsterdam, 04-06-2024 ECLI:NL:GHAMS:2024:1519 Jurisprudentie - RechtseenheidCuratele, bewind en mentorschap Procesrecht 1:451 BW; 1:452 BW; 1:461 BW; 798 Rv; Rechtsvraag Kan de thuiszorgwerker als belanghebbende worden aangemerkt in de procedure over mentorschap? OverwegingHet verzoek tot mentorschap is in eerste aanleg ingediend door de bewindvoerder. De thuiszorgwerker is in eerste aanleg opgeroepen voor de zitting en heeft de beschikking ontvangen. Zij heeft in eerste aanleg geen stukken ontvangen. Op het moment waarop de bewindvoerder het verzoek deed was de thuiszorgwerker nog altijd bij betrokkene betrokken in haar hoedanigheid van thuiszorgwerker. Zij kon op grond van artikel 1:452 lid 6, onder c BW op dat moment niet worden benoemd tot mentor. Nadat zij acht weken niet meer als thuiszorgwerker bij betrokkene heeft gewerkt, heeft de thuiszorgwerker tijdens de procedure in eerste aanleg alsnog verzocht om haarzelf als mentor over de betrokkene te benoemen. Dit verzoek is afgewezen. In hoger beroep beslist het hof dat de thuiszorgwerker geen belanghebbende is. Zij is niet iemand op wiens rechten of verplichtingen de zaak rechtstreeks betrekking heeft in de zin van artikel 798 Rv. Uit artikel 1:451 lid 2 BW volgt dat het mentorschap kan worden verzocht door het openbaar ministerie en door de instelling waar de betrokkene wordt verzorgd of die aan de betrokkene begeleiding biedt. Dat de thuiszorgwerker zelf ondernemer is en dus mogelijk beschouwd kan worden als een instelling in de zin van artikel 1:451 lid 2 BW is volgens het hof niet van belang. De achterliggende gedachte van het geven van de bevoegdheid tot het verzoeken van een onderbewindstelling aan instellingen waar de betrokkene wordt verzorgd is dat dergelijke instellingen, bij afwezigheid of niet optreden van een partner of familieleden, in ieder geval wel omgang en contact met de betrokkene hebben en daarom in staat worden geacht in te kunnen schatten of de betrokkene een bewindvoerder, mentor of curator nodig heeft. Nu de bewindvoerder reeds een verzoek tot mentorschap had ingediend, is daarmee al zorggedragen voor de bescherming van de betrokkene.
Binnenkort:
Executele versus vereffening |
|
24041
Verzoek tot wijziging alimentatie onvoldoende onderbouwd. Ontbreken berekening.Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 04-06-2024 ECLI:NL:GHARL:2024:3830 Jurisprudentie - RechtseenheidAlimentatie 1:401 BW Rechtsvraag Op welke wijze moet een verzoeker een verzoek tot wijziging van de alimentatie onderbouwen? OverwegingHet hof overweegt dat uit het procesreglement verzoekschriftprocedures familiezaken gerechtshoven, in het bijzonder de regels betreffende alimentatie, volgt dat bij betwisting van de draagkracht van een van de ouders of bij een verzoek tot wijziging van de alimentatie, financiële informatie dient te worden overgelegd ter onderbouwing van die standpunten. Dat houdt in ieder geval in: een draagkrachtberekening en een berekening van de behoefte, met alle daaraan ten grondslag liggende stukken, zoals recente inkomensgegevens en bewijsstukken. De man heeft in eerste aanleg recente inkomensgegevens verstrekt waarmee de vrouw in hoger beroep (alsnog) een berekening had kunnen maken. Dat heeft zij niet gegaan. De toegezonden summiere correspondentie met de accountant en de blote stelling ter zitting dat de man een geschat inkomen zou hebben van € 92.000,- tegenover een inkomen van € 16.000,- aan de zijde van de vrouw waardoor hij aldus in de behoefte moet kunnen voorzien, is onvoldoende. Het verzoek wordt afgewezen omdat de vrouw onvoldoende heeft gesteld en wat zij heeft gesteld onvoldoende heeft onderbouwd.
Binnenkort:
Kinderalimentatie en het samengestelde gezin |
|
24065
Beëindiging gezag moeder ex 1:266 BW terwijl kind nog gedeeltelijk thuis woontGerechtshof 's-Hertogenbosch, 06-06-2024 ECLI:NL:GHSHE:2024:1876 Jurisprudentie - RechtseenheidJeugdrecht 1:266 BW Rechtsvraag Ziet artikel 1:266 BW alleen op de situatie waarin een kind al langere tijd helemaal niet meer bij de ouder(s) woont? OverwegingHet hof bekrachtigt de beslissing van de rechtbank tot het beëindigen van het gezag van de moeder ex 1:266 BW. Het kind woont de helft van de tijd bij de moeder en de helft van de tijd bij de pleegmoeder. Het perspectief van het kind staat vast. Hij zal in ieder geval nooit meer bij de moeder verblijven dan nu. Daar is de moeder het niet mee eens, dus overdracht naar het vrijwillige kader is niet mogelijk. Het is niet de bedoeling dat het kind tot zijn achttiende onder toezicht gesteld blijft met een machtiging uithuisplaatsing want dit zijn tijdelijke maatregelen. Dat het kind een deel van de tijd nog bij de moeder woont, staat niet aan gezagsbeëindiging ex 1:266 BW in de weg. De dagelijkse zorg voor het kind is iets anders dan de uitoefening van het ouderlijk gezag. De moeder blijkt niet in staat te zijn om het ouderlijk gezag te dragen. Zij is regelmatig verward en het lukt haar door haar persoonlijke problematiek niet om dingen voor het kind te regelen en om haar eigen belang ondergeschikt te maken aan die van het kind. Het kind heeft daar last van. |
|
24053
Rechtsmacht, afwijzing vervangende toestemming internationale verhuizing en afwijzing lijfsdwangGerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 12-06-2024 ECLI:NL:GHDHA:2024:1160 Jurisprudentie - GeschilbeslechtingGezag en omgang IPR 1:253a BW Rechtsvraag Is de Nederlandse rechter bevoegd te beslissen op het verzoek tot vervangende toestemming om met de minderjarige naar Engeland te verhuizen? Moet aan de moeder vervangende toestemming voor de internationale verhuizing worden verleend? Moet aan de moeder lijfsdwang worden opgelegd? OverwegingDeze zaak heeft meerdere aspecten. De moeder heeft in eerste aanleg met een zelfstandig tegenverzoek om vervangende toestemming verzocht om met de minderjarige naar Engeland te verhuizen. In hoger beroep grieft zij dat de Nederlandse rechter niet bevoegd is hierover te beslissen omdat de minderjarige altijd zijn gewone verblijfplaats in Engeland zou hebben gehad. Het hof oordeelt dat de Nederlandse rechter wel bevoegd is te beslissen op het verzoek van de moeder, omdat de minderjarige op het moment waarop de procedure in eerste aanleg door het verzoekschrift van de vader werd ingeleid, zijn gewone verblijfplaats in Nederland had. Het hof bekrachtigt de beslissing van de rechtbank, waarmee het verzoek van de moeder om aan haar vervangende toestemming te verlenen voor een verhuizing naar Engeland is afgewezen. Daarbij laat het hof zwaar meewegen dat het hof onvoldoende basis ziet om er van uit te gaan dat de minderjarige de mogelijkheid zal krijgen om een band met de vader op te bouwen en regelmatig contact met hem te hebben, en dat de moeder de vader de ruimte zal geven om invulling te geven aan zijn vaderrol, als de minderjarige met de moeder in Londen gaat wonen. Het hof bekrachtigt ook de beslissingen van de rechtbank over de hoofdverblijfplaats van de minderjarige bij de moeder onder de voorwaarde dat de moeder zich blijvend in Nederland in de regio Den Haag vestigt. Daarnaast wijst het hof het verzoek van de vader om aan de nakoming van de zorgregeling lijfsdwang te verbinden af. In een kort geding tussen partijen heeft de voorzieningenrechter wel lijfsdwang opgelegd, en daarna is de moeder de zorgregeling gaan nakomen. Het hof oordeelt dat het toepassen van lijfsdwang een te zwaar middel is om in dit geval nakoming van de zorgregeling af te dwingen. Daarbij laat het hof meewegen dat de moeder heeft verklaard dat zij de zorgregeling nu nakomt omdat zij nu ziet dat het contact in het belang van de minderjarige is, en niet vanwege de door de voorzieningenrechter opgelegde lijfsdwang.
Binnenkort:
Een draak van een (omgangs)zaak |
|
24046
Man betwist verwekkerschap in alimentatieprocedureRechtbank Amsterdam, 18-06-2024 ECLI:NL:GHAMS:2024:1705 Jurisprudentie - RechtsontwikkelingAlimentatie Afstamming en adoptie 1:394 BW Rechtsvraag Kan de man die het kind niet heeft erkend en het verwekkerschap betwist, alimentatieplichtig zijn? OverwegingHet hof oordeelt van wel. Hoewel de man het kind niet heeft erkend, heeft de man zijn vaderschap niet eerder betwist dan nadat partijen uit elkaar gingen en in procedures verwikkeld raakten. Daarnaast heeft de man de betwisting van zijn vaderschap onvoldoende onderbouwd. Het hof berekent daarom welke kinderalimentatie de man aan de vrouw moet betalen.
Binnenkort:
Masterclass Kinder- en partneralimentatie |
|
24047
Schorsing uitvoerbaarheid bij voorraadGerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 18-06-2024 ECLI:NL:GHARL:2024:4100 Jurisprudentie - GeschilbeslechtingProcesrecht 360 lid 2 Rv Rechtsvraag Kan de uitvoerbaarheid bij voorraad in casu geschorst worden? OverwegingHet hof neemt als uitgangspunt dat de rechtbank de uitvoerbaarheid bij voorraad niet heeft gemotiveerd. Het hof kan de werking van de bestreden beschikking in hoger beroep alsnog schorsen als het belang van degene die schorsing verzoekt bij het in stand houden van de huidige situatie totdat in hoger beroep is beslist zwaarder weegt dan het belang van de andere partij om de bestreden beschikking alvast ten uitvoer te kunnen leggen. Een andere reden voor schorsing kan zijn dat blijkt dat de rechtbank een duidelijke fout of vergissing heeft gemaakt. Het hof toetst niet of het hoger beroep kans van slagen heeft. In deze casus wijst het hof het verzoek om de uitvoerbaarheid te schorsen af, omdat de man onvoldoende heeft onderbouwd dat zijn belang zwaarder weegt dan dat van de vrouw. En er is niet gebleken van een duidelijke fout of vergissing van de rechtbank.
Binnenkort:
Procederen in erfrechtzaken |
|
24048
PerspectiefGerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 18-06-2024 ECLI:NL:GHARL:2024:4094 Jurisprudentie - GeschilbeslechtingJeugdrecht 1:255 BW; 1:265b BW Rechtsvraag Zijn de ondertoezichtstelling en machtiging uithuisplaatsing terecht verlengd? En ligt het perspectief van de minderjarige vast? OverwegingHet hof bekrachtigt de beslissing van de rechtbank, luidende dat de ondertoezichtstelling en machtiging uithuisplaatsing worden verlengd. Anders dan de rechtbank, overweegt het hof dat het perspectief van de minderjarige nog niet vast ligt. Er zijn veel nieuwe omstandigheden waardoor nog onduidelijk is waar de minderjarige kan opgroeien. Zij is in de afgelopen tijd twee maal van pleeggezin gewisseld en verblijft nu in een perspectiefbiedend pleeggezin. Maar zij is daar nog niet gehecht. Daarnaast ligt er een duidelijk advies van het NIFP voor behandeling van de minderjarige en de moeder, en staat de moeder er achter dat de minderjarige nu nog niet naar huis kan omdat de minderjarige en de moeder beiden eerst behandeling nodig hebben. Deze nieuwe feiten maken dat het perspectief nog niet vast staat en opnieuw beoordeeld moet worden.
Binnenkort:
Praktijkcursus Jeugdbeschermingsrecht |
|
24043
Tussentijds hoger beroep mogelijk door standaardtekst onder beschikkingHoge Raad der Nederlanden, 21-06-2024 ECLI:NL:HR:2024:924 Jurisprudentie - RechtseenheidProcesrecht 358 lid 4 Rv Rechtsvraag Mag een belanghebbende er redelijkerwijs op vertrouwen dat tussentijds hoger beroep tegen de tussenbeschikking mogelijk is gemaakt, op basis van een standaard mededeling op de laatste pagina van de beschikking? OverwegingJa. De Hoge Raad oordeelt dat de standaard mededeling op de laatste pagina van de beschikking in dit geval niet duidelijk is over de vraag of het een beslissing van de rechtbank betreft. De rechtszekerheid eist dan dat er vanuit moet worden gegaan dat de rechtbank verlof heeft gegeven voor tussentijds hoger beroep.
Binnenkort:
Executele versus vereffening |
|
24044
Overeenstemming in eerste aanleg geen belemmering voor hoger beroep.Hoge Raad der Nederlanden, 28-06-2024 ECLI:NL:HR:2024:547 Jurisprudentie - RechtsontwikkelingProcesrecht 279 lid 6 Rv juncto 89 Rv; 3:303 BW. Rechtsvraag Kan de moeder in hoger beroep tegen de beschikking waarin de rechtbank de ter zitting bereikte overeenstemming over de zorgregeling heeft vastgelegd? OverwegingDe Hoge Raad overweegt dat het hoger beroep een herkansingsfunctie heeft, en dat het in hoger beroep niet uitmaakt of partijen in eerste aanleg hun verzoeken hebben gewijzigd in het verzoek om de door hen bereikte overeenstemming vast te leggen. Ook als een partij in eerste aanleg heeft gekregen waar om is verzocht, kan die partij nog belang hebben bij een hoger beroep. In het hoger beroep kan een partij namelijk ook zijn verzoek vermeerderen of veranderen. De conclusie van de procureur generaal biedt een duidelijke uitleg van de wetgeving omtrent schikkingen en het beëindigen van de procedure. De procureur generaal heeft in haar conclusie vermeld dat in de onderhavige zaak de overeenstemming is vastgelegd in een beschikking in plaats van in een proces-verbaal op grond van artikel 89 Rv, en dat de rechtbank de overeengekomen zorgregeling nog heeft getoetst. Volgens de procureur generaal moet hoger beroep tegen de beschikking daarom mogelijk zijn. De Hoge Raad heeft deze nuancering niet overgenomen.
Binnenkort:
Scheidingscongres 2024 |
|
24052
Geen situatie voor toetsing aan de verhuiscriteriaGerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 02-07-2024 ECLI:NL:GHARL:2024:4417 Jurisprudentie - RechtseenheidGezag en omgang 1:253a BW Rechtsvraag Bij welke ouder moeten de kinderen hun hoofdverblijfplaats hebben: de moeder in Spanje of de vader in Nederland? OverwegingHet hof bepaalt de hoofdverblijfplaats van de kinderen (in afwijking van het advies van de raad voor de kinderbescherming) bij de moeder in Spanje. Het hof toetst niet aan de in de jurisprudentie van de Hoge Raad ontwikkelde verhuiscriteria, maar beoordeelt welke beslissing het meest in het belang van de kinderen is. De reden daarvoor is dat de ouders gezamenlijk met de kinderen naar Spanje zijn verhuisd, waarna de vader vrij snel en voordat partijen zich hadden uitgeschreven uit Nederland, de relatie verbrak. De vader is toen teruggekeerd naar Nederland. Het hof is daarom van oordeel dat deze casus niet moet worden behandeld als een zogenoemde 'verhuiszaak'.
Binnenkort:
Hoe coacht u uw cliënt in kinderontvoeringszaken |
|
24051
Bij vaststelling vaderschap aan de zijde van de man enkel vereist dat de man de verwekker is.Gerechtshof Amsterdam, 09-07-2024 ECLI:NL:GHAMS:2024:1906 Jurisprudentie - RechtseenheidVaststelling vaderschap 1:207 lid 1 BW Rechtsvraag Kan bij de vaststelling van het vaderschap worden meegewogen dat de vaststelling emotionele schade voor de man (en mogelijk ook minderjarige) kan veroorzaken? OverwegingDe rechtbank heeft op verzoek van de moeder het vaderschap van de man vastgesteld. De man wil dat deze beschikking wordt vernietigd. De man erkent dat hij de verwekker is van het kind, maar hij stelt door de moeder te zijn verkracht. Hij vindt dat zijn vaderschap niet moet worden vastgesteld, op de grond dat dit emotionele schade voor hem (en mogelijk ook voor het kind) kan veroorzaken. Hij beroept zich daarbij op een analoge toepassing van de mogelijkheid om een verzoek van een man tot vervangende toestemming voor de erkenning van een kind af te wijzen, als een evenwichtige sociaalpsychologische en emotionele ontwikkeling van het kind daarmee in het gedrang komt, bijvoorbeeld in de situatie waarin de man de moeder heeft verkracht. Het hof verwijst naar de uitspraak van de Hoge Raad van 25 maart 2005 (ECLI:NL:HR:2005:AT0412) waarin de Hoge Raad onder verwijzing naar de parlementaire geschiedenis heeft geoordeeld dat uit artikel 1:207 lid 1 BW volgt dat voor de vaststelling van het vaderschap van een man niet méér vereist is dan dat deze de verwekker is van het kind. Het hof constateert dat de Hoge Raad een belangenafweging heeft gemaakt en het belang van het kind bij het hebben van een vader zwaarder heeft laten wegen dan het belang van de verwekker om verstoken te blijven van enige relatie met het kind dat hij heeft verwekt. Het hof ziet op basis hiervan geen ruimte om zelfstandig een afweging te maken tussen het belang van het kind en het belang van de man. |
|
24063
Uitzonderingsgronden erkenning buitenlands vonnisGerechtshof Den Haag, 10-07-2024 ECLI:NL:GHDHA:2024:1364 Jurisprudentie - RechtseenheidIPR Procesrecht Gezag en omgang 23 Brussel II bis Verordening Rechtsvraag Moet de beslissing van de Spaanse rechter over het ouderlijk gezag zonder meer erkend worden? OverwegingOp deze procedure is de Brussel II bis Verordening van toepassing. Op basis van de Brussel II bis Verordening dient de Nederlandse rechter de vonnissen van andere lidstaten te erkennen zonder dat daar een procedure met een inhoudelijke toets voor vereist is. Ingevolge artikel 23 van de Brussel II bis Verordening, aanhef en onderdeel c en d, wordt een beslissing betreffende de ouderlijke verantwoordelijkheid (onder meer) niet erkend: c) indien het stuk waarmee het geding is ingeleid of een gelijkwaardig stuk niet tijdig en op zodanige wijze als met het oog op zijn verdediging noodzakelijk was, aan de persoon tegen wie verstek werd verleend, is medegedeeld of betekend, tenzij vaststaat dat deze persoon ondubbelzinnig met de beslissing instemt; d) ten verzoeke van een ieder die beweert dat de beslissing in de weg staat aan de uitoefening van zijn ouderlijke verantwoordelijkheid, indien zij is gegeven zonder dat deze persoon in de gelegenheid is gesteld te worden gehoord. Deze gronden tot weigering van erkenning moeten strikt worden uitgelegd, omdat het de verwezenlijking van een van de fundamentele doelstellingen van Brussel II bis belemmert. De moeder heeft haar stelling dat de vader in de procedure over het ouderlijk gezag in Spanje behoorlijk is opgeroepen niet met stukken onderbouwd. Het hof ziet in het vonnis van de Spaanse rechter ook niet terugkomen dat de Spaanse rechter heeft getoetst of de man voldoende is opgeroepen.
Binnenkort:
Scheidingscongres 2024 |
|
24049
Privévermogen kan rol spelen bij financieerbaarheid verrekeningsaanspraak.Hoge Raad der Nederlanden, 12-07-2024 ECLI:NL:HR:2024:1064 Jurisprudentie - RechtsontwikkelingHuwelijksvermogensrecht 1:141 BW Rechtsvraag Hoe moet de Visserijbeschikking van de Hoge Raad (2 maart 2001, ECLI:NL:HR:2001:AB0382) worden uitgelegd? OverwegingUit de Visserijbeschikking van de Hoge Raad volgt dat bij de finale afwikkeling van een periodiek verrekeningbeding de eisen van redelijkheid en billijkheid meebrengen dat de hele waarde van de B.V. voor verdeling in aanmerking komt, en dat bij de vaststelling van de verrekeningsvordering van de ex-echtgenoot er rekening mee moet worden gehouden dat de ondernemer de onderneming moet kunnen blijven voortzetten, ook in het geval van eventuele toekomstige matige tegenslagen. De verrekeningsvordering moet in dat kader voor de ondernemer te financieren zijn. In dit arrest heeft de Hoge Raad geoordeeld dat de Visserijbeschikking niet zo moet worden uitgelegd dat bij de vaststelling van de verrekeningsvordering van de ex-echtgenoot enkel voor de financieringsmogelijkheden daarvan moet worden gekeken naar het bedrijfsvermogen, maar dat het privévermogen van de ondernemer ook een rol kan spelen. Of en in hoeverre het privévermogen van de betrokken echtgenoot (ondernemer) moet worden meegenomen, hangt af van de omstandigheden van het geval en hetgeen de redelijkheid en billijkheid in dat verband meebrengen. |
|
24050
Cassatie in het belang der wetHoge Raad der Nederlanden, 12-07-2024 ECLI:NL:HR:2024:1079 Jurisprudentie - RechtsontwikkelingProcesrecht Jeugdrecht Gezag en omgang 798 lid 1 Rv; 1:253n BW Rechtsvraag Is de met de ondertoezichtstelling belaste gecertificeerde instelling belanghebbende in de procedure waarin een van de ouders op grond van artikel 1:253n BW een verzoek tot eenhoofdig gezag doet? OverwegingNee. De Hoge Raad oordeelt dat een beslissing waarmee het gezamenlijk gezag van de ouders wordt gewijzigd in eenhoofdig gezag voor een van hen, weliswaar de taakuitoefening van de gecertificeerde instelling kan raken maar dat de procedure daarover niet rechtstreeks betrekking heeft op de rechten of verplichtingen van de gecertificeerde instelling. Dat betekent dat de gecertificeerde instelling in dit soort zaken als informant moet worden aangemerkt.
Binnenkort:
Executele versus vereffening |
|
24064
Schorsing uitvoerbaarheid bij voorraad vervangende toestemming tot verhuizing en voorlopige voorzieningGerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 16-07-2024 ECLI:NL:GHARL:2024:4678 Jurisprudentie - RechtseenheidProcesrecht Gezag en omgang 350 lid 2 Rv; 223 lid 1 Rv Rechtsvraag Moet de vader in afwachting van de procedure in hoger beroep terugverhuizen met de kinderen? OverwegingDe rechtbank heeft de uitvoerbaarheid bij voorraad gemotiveerd. Het hof kan de uitvoerbaarheid bij voorraad daarom alleen schorsen als de verzoeker feiten en omstandigheden heeft genoemd die na de uitspraak van de rechtbank zijn gebeurd of aan het licht zijn gekomen, en die kunnen rechtvaardigen dat van die eerdere beslissing wordt afgeweken, of als blijkt dat de beslissing van de rechtbank op een kennelijke misslag berust. De vader heeft in eerste aanleg beloofd dat hij de kinderen in de oude woonplaats naar school zal laten blijven gaan, maar heeft zich niet aan die belofte gehouden. De kinderen gaan al langere tijd niet naar school en de vader is op zoek naar een school in zijn nieuwe woonplaats. Het hof komt daarom toe aan een hernieuwde belangenafweging en beslissen ten aanzien van de uitvoerbaarheid bij voorraad van de bestreden beschikking. Het hof schorst de uitvoerbaarheid bij voorraad niet. Het hof toetst lichtelijk aan de verhuiscriteria. Hoewel het hof vindt dat de vader heel kwalijk heeft gehandeld door de moeder, de kinderen en het hof voor een voldongen feit te stellen, acht het hof het niet in het belang van de kinderen om de uitvoerbaarheid bij voorraad te schorsen en (zoals door de moeder verzocht) de vader te gelasten met de kinderen terug te verhuizen. De kinderen lijken na een turbulente tijd net wat rust te vinden, zijn onder toezicht gesteld en er wordt hulpverlening voor hen ingezet. Het is op dit moment niet te overzien wat een (mogelijk tijdelijke) terugkeer naar de oude woonplaats met de kinderen zal doen.
Binnenkort:
Procederen in erfrechtzaken |
|
24066
Vervangende toestemming keizersnede ex 1:265h BWRechtbank Limburg, 20-07-2024 ECLI:NL:RBLIM:2024:4945 Jurisprudentie - RechtsontwikkelingJeugdrecht 1:265h BW; 800 Rv Rechtsvraag Kan de kinderrechter vervangende toestemming verlenen tot het uitvoeren van een keizersnede, zonder alle belanghebbenden te horen? OverwegingHet ongeboren kind is voorlopig onder toezicht gesteld. De bevalling is ingeleid en er zijn complicaties, maar de moeder geeft geen toestemming voor een keizersnede. De GI heeft de kinderrechter verzocht met spoed vervangende toestemming voor een medische behandeling van een minderjarige jonger dan twaalf jaar te verlenen. De kinderrechter overweegt dat de kinderrechter in het algemeen niet op een dergelijk verzoek kan beslissen zonder eerst alle belanghebbenden te horen, maar in uitzonderlijke gevallen waarin de spoedeisendheid vraagt om een onmiddelijke beslissing, kan daarvan worden afgeweken. De kinderrechter verleent de vervangende toestemming voor de keizersnede indien dit medisch noodzakelijk is voor de gezondheid van het ongeboren kind, nu de moeder geen toestemming wil geven voor een keizersnee.
Binnenkort:
Scheidingscongres 2024 |
|
24060
Geen wijziging van het dictum beoogdGerechtshof Den Haag, 24-07-2024 ECLI:NL:GHDHA:2024:1311 Jurisprudentie - GeschilbeslechtingAlimentatie Procesrecht 3:303 BW; 3:326 BW Rechtsvraag Belang bij hoger beroep? OverwegingHet gaat in deze zaak om de vaststelling van kinderalimentatie. De man heeft principaal hoger beroep ingesteld tegen de wijze waarop de rechtbank de behoefte van de kinderen heeft berekend. De man verzoekt de bestreden beschikking voor zover die ziet op het NBI van de man en het jaar van uiteengaan van partijen, te vernietigen en opnieuw rechtdoende te bepalen dat bij de berekening van de kinderen voor het vaststellen van een onderhoudsbijdrage moet worden uitgegaan van het jaar 2020 in plaats van het jaar 2019. Het hof oordeelt dat de man met zijn hoger beroep niet beoogt een ander dictum te krijgen. Anders dan de man stelt, heeft de overweging van de rechtbank waarin de behoefte van de kinderen wordt berekend, geen kracht van gewijsde. De man heeft daarom geen rechtens relevant belang bij het hoger beroep. De man wordt niet-ontvankelijk verklaard. De vrouw heeft incidenteel hoger beroep ingesteld, ook tegen de overweging van de rechtbank over de behoefte van de kinderen. Ook de vrouw wordt niet-ontvankelijk verklaard omdat zij geen wijziging van het dictum beoogd en aldus geen rechtens relevant belang heeft bij het hoger beroep.
Binnenkort:
Actualiteiten huwelijksvermogensrecht |
|
24062
Belang bij rechtmatigheidstoets schriftelijke aanwijzingGerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 25-07-2024 ECLI:NL:GHARL:2024:5019 Jurisprudentie - RechtseenheidJeugdrecht 1:265f BW; 1:264 BW; 1:265 BW Rechtsvraag Kan het hof een schriftelijke aanwijzing nog vervallen verklaren ex 1:264 BW als de periode waarop de aanwijzing ziet al is verstreken? OverwegingJa. Het hof overweegt dat de ouders gelet op het door artikel 8 EVRM gewaarborgde recht op eerbiediging van het gezinsleven, een rechtens relevant belang hebben om de rechtmatigheid van de schriftelijke aanwijzing te laten toetsen. Hun procesbelang behoort niet aan hen te worden ontzegd enkel omdat de termijn waarop de aanwijzing ziet al is verlopen. Daarbij is ook van belang dat beslissingen over de inhoud en frequentie van de omgang gevolgen zullen hebben voor de handelswijze van de GI en beslissingen over de omgang in de toekomst. Het hof verklaart een van de twee aan het hof voorgelegde schriftelijke aanwijzigingen vervallen, omdat deze schriftelijke aanwijzing pas aan de ouders is gegeven nadat een deel van de periode waarop de aanwijzing zag al was verstreken. Hiermee is de GI haar bevoegdheid te buiten gegaan. Het hof verklaart de tweede schriftelijke aanwijzing vervallen omdat de GI bij haar besluit onvoldoende is ingegaan op de door de ouders in reactie op de vooraankondiging geuitte bezwaren. De GI heeft niet voldaan aan haar verplichting om de schriftelijke aanwijzing (deugdelijk en zorgvuldig) te motiveren. Onduidelijk is om welke kinderen het gaat en in ieder geval valt niet uit de motivering af te leiden dat er onderscheid is gemaakt tussen de drie kinderen en hun individuele belangen/behoeftes/signalen. Het hof wijzigt de omgangsregeling omdat het in het belang van de ontwikkeling van de kinderen en de hechtingsrelatie met de ouders is dat zij een goed en frequent contact hebben met elkaar. Het doel van een uithuisplaatsing is immers toe te werken naar een terugplaatsing bij de ouder(s) en op dit moment wordt deze mogelijkheid nog nader onderzocht. Door het contact te beperken zoals de GI voorstaat, lijkt dit doel juist verder weg te komen te liggen.
Binnenkort:
Een draak van een (omgangs)zaak |
|
24056
Huwelijkse behoefte vastgesteld aan de hand van de werkelijke uitgaven in plaats van de hofnormGerechtshof Amsterdam, 30-07-2024 ECLI:NL:GHAMS:2024:2143 Jurisprudentie - GeschilbeslechtingAlimentatie 1:156 BW Rechtsvraag Wat is de behoefte van de vrouw en van de kinderen? OverwegingHet hof heeft bij tussenbeschikking bepaald dat de behoefte van de kinderen en de huwelijkse behoefte van de vrouw niet aan de hand van de Nibud-tabellen en de hofnorm moeten worden vastgesteld, maar aan de hand van de werkelijke uitgaven van partijen tijdens het huwelijk. Het hof heeft partijen in de gelegenheid gesteld zich uit te laten over de hoogte van die uitgaven, en stelt in deze beschikking de behoefte van de kinderen en de huwelijkse en aanvullende behoefte van de vrouw vast. Het hof berekent de behoefte van de vrouw en de kinderen gezamenlijk, als volgt: " De man heeft de huwelijksgerelateerde behoefte van de vrouw én de kinderen tezamen berekend op € 5.456,55 in 2019. Daarvan worden de netto vaste lasten van € 1.304,30 (overwegend woonlasten) en de door de man begrote vakantie-uitgaven van € 338,03 afgetrokken. De vaste lasten die geen betrekking hebben op de woonlasten (€ 151,-) en de door het hof geschatte vakantie-uitgaven (€ 600,-) worden daar weer bij opgeteld. Dat leidt tot een huwelijksgerelateerde behoefte, exclusief woonlasten, van (afgerond) € 4.565,- in 2019. Geïndexeerd naar 2022 bedraagt dit € 4.911,-. Daarbij telt het hof de woonlasten van de vrouw in 2022 van € 1.717,- op. Dat leidt tot een behoefte van de vrouw en kinderen, inclusief woonlasten, van € 6.628,- in 2022 ." Vervolgens gaat het hof voor de behoefte van de kinderen uit van de maximale tabelbehoefte uit de nibudtabellen, en trekt de behoefte van de kinderen af van het bedrag van € 6.628,-. Het resterende deel stelt het hof vast als de huwelijkse behoefte van de vrouw.
Binnenkort:
Verdelen door de rechter |
|
24057
Eenhoofdig gezag noodzakelijk voor goede uitvoering ondertoezichtstellingGerechtshof Amsterdam, 30-07-2024 ECLI:NL:GHAMS:2024:2139 Jurisprudentie - GeschilbeslechtingGezag en omgang 1:253n BW; artikel 1:251a BW. Rechtsvraag Is er een grond voor eenhoofdig gezag? OverwegingHet hof overweegt dat gezamenlijk gezag het uitgangspunt is van de wetgever, en dat volgens vaste jurisprudentie het ontbreken van een goede communicatie tussen de ouders niet zonder meer meebrengt dat het gezag in het belang van de minderjarige aan één van de ouders moet worden toegekend. Wel is vereist dat de ouders in staat zijn tot een behoorlijke gezamenlijke gezagsuitoefening en dat zij beslissingen van enig belang over hun kind in gezamenlijk overleg samen kunnen nemen, althans afspraken kunnen maken over situaties die zich rond hun kind voordoen zodat de minderjarige niet klem over verloren raakt. In casu heeft de minderjarige geen contact met de vader en is de minderjarige onder toezicht gesteld en uit huis geplaatst in een instelling voor gesloten jeugdhulp. De GI heeft vooral veel werk aan het aansturen van de vader en het hulpverleningstraject van de minderjarige komt onvoldoende op gang. Gebleken is dat onheuse bejegeningen van de zijde van de vader richting de moeder en de GI en onderlinge discussies met de vader over wat de minderjarige nodig heeft, de hulpverlening voor minderjarige in het verleden hebben verstoord en bij haar onrust en stress hebben veroorzaakt waardoor haar ontwikkeling naar volwassenheid is gestagneerd. Het hof is daarom van oordeel dat eenhoofdig gezag voor de moeder noodzakelijk is in het belang van de minderjarige.
Binnenkort:
Scheidingscongres 2024 |
|
24059
Verzoek tot teruggave bruidsgave naar Marokkaans rechtGerechtshof Amsterdam, 30-07-2024 ECLI:NL:GHAMS:2024:2141 Jurisprudentie - GeschilbeslechtingHuwelijksvermogensrecht Artikel 26, 29 en 32 van de Mudawwanah Rechtsvraag Moet de vrouw (een deel van) de bruidsgave aan de man teruggeven omdat zij de echtscheiding heeft aangevraagd? OverwegingPartijen zijn gehuwd in de wettelijke beperkte gemeenschap van goederen. Voor de huwelijkssluiting heeft de man € 2.000,- aan de vrouw betaald. Nu dit voor de sluiting van het huwelijk is gebeurd, is dit geld niet in de wettelijke beperkte gemeenschap van goederen terecht gekomen. Het hof definieert deze betaling als een bruidsgave naar Islamitisch recht. Het nederlands recht kent deze rechtsfiguur niet en ook geen vergelijkbaar rechtsfiguur. Het is een overeenkomst met een geheel eigen karakter, en wordt gekwalificeerd als een aanspraak sui generis waarvoor niet zonder meer de (conflict)reels voor huwelijksvermogensrecht gelden, maar waarop het recht wordt toegepast van het land waar de overeenkomst is gesloten. De bruidsgave is overeengekomen in Marokko, dus is op de bruidsgave het Marokkaans recht van toepassing. Het hof ziet in de artikelen 26, 29 en 32 van de Mudawwanah geen ondersteuning voor de stelling van de man dat de vrouw de bruidsgave dient terug te betalen omdat zij de echtscheiding heeft aangevraagd. Verder onderbouwt de man zijn stelling met een verwijzing naar een website waarop een en ander wordt uitgelegd over de gebruiken danwel het gewoonterecht rondom het islamitisch huwelijk. Ook hierin ziet het hof onvoldoende grondslag voor toewijzing van het verzoek van de man.
Binnenkort:
Actualiteiten huwelijksvermogensrecht |
|
24058
Geschonken goud op Turks bruiloftsfeest voor ex-samenwoners zonder samenlevingsovereenkomst.Gerechtshof Amsterdam, 30-07-2024 ECLI:NL:GHAMS:2024:2121 Jurisprudentie - GeschilbeslechtingEx-samenwoners 7:175 BW Rechtsvraag Aan wie is het goud geschonken? OverwegingPartijen zijn niet voor de wet gehuwd en hebben geen samenlevingsovereenkomst. Wel hebben zij naar Turks gebruik een hennafeest en een bruiloftsfeest gehouden alvorens zij gingen samenwonen. Tijdens het bruiloftsfeest zijn er door de familie van de man gouden sieraden bij de vrouw omgehangen. De man stelt dat deze sieraden een schenking waren aan hem alleen, en de vrouw stelt dat de gouden sieraden een schenking waren aan haar alleen. Volgens de man hebben partijen voorafgaand aan de bruiloft met elkaar afgesproken dat het door de familie van de vrouw tijdens het hennafeest geschonken goud eigendom zou worden van de vrouw, en het door de familie van de man tijdens de bruiloft geschonken goud eigendom zou worden van de man. Het hof beoordeelt of de man zijn stelling voldoende heeft onderbouwd. Het uitgangspunt daarbij is dat het goud op de bruiloft aan de vrouw is geschonken, omdat het schenkingsgebaar is dat het goud bij de vrouw is omgehangen zonder enige voorbehouden, en de vrouw dit heeft aanvaard. De man heeft zijn stelling dat het goud aan hem en niet aan haar is geschonken, niet kunnen aantonen. De door hem overgelegde onderhandse schenkingsakte kan op grond van artikel 157 lid 2 Rv geen bewijs opleveren omdat een onderhandse akte enkel als bewijs kan dienen jegens de man en zijn ouders omtrent hun verklaringen, en niet jegens derden. |
|
24055
Nevenvoorziening partneralimentatie kan niet uitvoerbaar bij voorraad worden verklaardGerechtshof Amsterdam, 06-08-2024 ECLI:NL:GHAMS:2024:2176 Jurisprudentie - RechtsontwikkelingAlimentatie Echtscheiding Procesrecht 843a Rv; 826 lid 1 sub c Rv; 822 lid 1 sub e Rv; 1:156 BW; 288 Rv. Rechtsvraag Kan de uitvoerbaarheid van de bestreden echtscheidingsbeschikking op het punt van de partneralimentatie worden geschorst? OverwegingHet hof overweegt dat artikel 826 Rv door de Wet van 9 maart 2023 tot wijziging van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, het Burgerlijk Wetboek en enige andere wetten (tegengaan huwelijkse gevangenschap en enige andere onderwerpen), Stb. 2023, 84 (hierna ook: Wet van 9 maart 2023), met ingang van 1 juli 2023 is gewijzigd. Sinds de wijziging is de voorlopige voorziening betreffende de voorlopige partneralimentatie van kracht totdat een beslissing over een gedaan nevenverzoek tot partneralimentatie onherroepelijk is geworden. Daardoor is het strijdig met de wet als een beslissing over de nevenvoorziening partneralimentatie uitvoerbaar bij voorraad wordt verklaard. Volgens artikel 288 Rv kan de rechter de eindbeschikking uitvoerbaar bij voorraad verklaren, tenzij uit de wet anders voortvloeit (vgl. artikel 233 lid 1 Rv). Het hof schorst de werking van de beslissing over de partneralimentatie, omdat de rechtbank deze wettelijke systematiek heeft miskend.
Binnenkort:
Kinderalimentatie en het samengestelde gezin |
|
24061
Family life en een nauwe persoonlijke betrekking tussen de minderjarige en anderen kunnen niet contractueel worden uitgeslotenGerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 13-08-2024 ECLI:NL:GHARL:2024:5151 Jurisprudentie - RechtsontwikkelingGezag en omgang Algemeen 798 lid 1 Rv; 1:377a BW. Rechtsvraag Is de partner van de biologische vader ook belanghebbende en bestaat er (intended) family life tussen het kind en de biologische vader en zijn partner? OverwegingHet kind is geboren uit een van de moeders, en erkend door de andere moeder. De moeders hebben voor de geboorte met de biologische vader en zijn partner een overeenkomst gesloten, waarin zij afspraken hebben gemaakt over de rol van de biologische vader en zijn partner (hierna gezamenlijk te noemen: de vaders) in het leven van het kind. De omgangsregeling die zij zijn overeengekomen, is stil komen te liggen. De vaders hebben verzocht een omgangsregeling vast te leggen. Het hof oordeelt dat ook de partner van de biologische vader belanghebbende is in deze procedure omdat uit de rechtspraak van het EHRM blijkt dat een persoon die aanspraak kan maken op bescherming van zijn familie- of gezinsleven dan wel zijn privéleven, tevens aanspraak erop kan maken dat hij in voldoende mate betrokken wordt in het besluitvormingsproces dat kan leiden tot een inmenging in dat familie- en gezingsleven c.q. privéleven. De partner doet een onderbouwd (zelfstandig) beroep op het recht op omgang, en is aldus belanghebbende. De moeders beroepen zich op de afspraken in de overeenkomst, waaronder de afspraak dat de vaders geen juridische aanspraak zouden maken op de rechten die een vader normaal gesproken zou hebben. Het hof oordeelt dat het niet ter vrije bepaling van partijen staat om het bestaan van family life / een nauwe persoonlijke betrekking tussen de minderjarige en anderen bij voorbaat in een overeenkomst uit te sluiten, en dus kunnen zij ook de rechtsbescherming daaromtrent niet bij overeenkomst uitsluiten. Voor beide vaders oordeelt het hof dat zij in een nauwe persoonlijke betrekking tot de minderjarige staan. Daarbij spelen de afspraken in de overeenkomst met de moeders, en de feiten en omstandigheden die zich sinds de geboorte van de minderjarige hebben voldaan een rol. Dat de partner van de biologische vader geen biologisch ouder is, is daarbij niet van belang.
Binnenkort:
Een draak van een (omgangs)zaak |
|
24071
Opheffen bewindGerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 20-08-2024 ECLI:NL:GHARL:2024:5268 Jurisprudentie - RechtseenheidCuratele, bewind en mentorschap 1:449 BW Rechtsvraag Kan het bewind over de goederen van verzoeker worden opgeheven? OverwegingHet hof heft het bewind van de verzoeker op omdat hij met succes een zelfredzaamheidstraject heeft doorlopen. De bewindvoerder staat achter het verzoek tot opheffen omdat verzoeker volgens de bewindvoerder voldoende hulp kan krijgen uit zijn omgeving en instanties die op vrijwillige basis werken.
Binnenkort:
Executele versus vereffening |
|
24072
Mondelinge uitspraak eenhoofdig gezag in afwezigheid vaderRechtbank Midden-Nederland, 20-08-2024 ECLI:NL:RBMNE:2024:5265 Jurisprudentie - GeschilbeslechtingGezag en omgang 29a Rv Rechtsvraag Kan de rechter bij mondelinge uitspraak het gezamenlijk gezag wijzigen in eenhoofdig gezag terwijl de vader daarbij niet aanwezig is? OverwegingDe rechtbank heeft bij mondelinge uitspraak het gezamenlijk gezag gewijzigd in eenhoofdig gezag voor de moeder. De vader was daar niet bij aanwezig. In artikel 29a Rv staat dat de rechter enkel een mondelinge uitspraak kan doen wanneer alle partijen daarbij aanwezig zijn, óf als er een spoedeisend belang is bij een mondelinge uitspraak. De rechtbank overweegt dat in dit geval sprake is van een spoedeisend belang bij een mondelinge uitspraak over het ouderlijk gezag. De minderjarige is onder toezicht gesteld maar de GI wil de ondertoezichtstelling niet verlengen. De ondertoezichtstelling richt zich enkel nog op de gezagsuitoefening door de vader. Nu de ondertoezichtstelling eindigt, ontstaat er een periode waarin de ouders gezamenlijk gezag hebben zonder dat de GI betrokken is om bij gezagsbeslissingen in te grijpen. Deze situatie acht de rechtbank niet in het belang van de minderjarige. |
|
24070
Erkenning huwelijk naar Syrisch recht met minderjarige bruidRechtbank Zeeland-West-Brabant, 22-08-2024 ECLI:NL:RBZWB:2024:5839 Jurisprudentie - RechtseenheidEchtscheiding IPR 10:31 BW; 10:33 BW Rechtsvraag Kan het in Syrië gesloten huwelijk in Nederland erkend worden, terwijl de vrouw ten tijde van het huwelijk minderjarig was? OverwegingDe rechtbank erkent het huwelijk van partijen, ondanks dat de vrouw ten tijde van de huwelijkssluiting minderjarig was. De rechtbank oordeelt dat dit niet in strijd is met de Nederlandse openbare orde, omdat de vrouw op het moment waarop zij erkenning van het huwelijk heeft verzocht, wel de leeftijd van 18 jaar had bereikt. Naar Syrisch recht krijgen de gehuwde ouders van rechtswege beiden het ouderlijk gezag over de tijdens het huwelijk geboren kinderen. De rechtbank gaat er dus van uit dat de ouders beiden met het ouderlijk gezag belast zijn.
Binnenkort:
Masterclass Kinder- en partneralimentatie |
|
24069
AdoptieRechtbank Gelderland, 26-08-2024 NL_RBGEL_2024_5968 Jurisprudentie - RechtsontwikkelingAfstamming en adoptie 1:227 BW Rechtsvraag Kan adoptie worden toegestaan wanneer de verzoekers niet voldoen aan het vereiste dat zij drie jaar moeten hebben samengewoond? OverwegingDe rechtbank overweegt dat op grond van artikel 3 van het IVRK de belangen van het kind voorop moeten staan. De rechtbank acht de adoptie vanwege alle omstandigheden in het belang van het kind, en gaat daarom voorbij aan het vereiste dat de verzoekers tenminste drie jaar moeten hebben samengewoond. Verzoekers hebben niet samengewoond en gaan waarschijnlijk ook niet samenwonen. |
|
24067
1:265e BW niet analoog toepasbaarGerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 27-08-2024 ECLI:NL:GHARL:2024:5571 Jurisprudentie - RechtseenheidJeugdrecht 1:265e BW Rechtsvraag Kan artikel 1:265e BW analoog worden toegepast wanneer een kind onder toezicht is gesteld, maar niet met een machtiging uit huis is geplaatst? OverwegingDe GI heeft verzocht op grond van artikel 1:265e BW het gedeeltelijk ouderlijk gezag over te hevelen aan de GI, zodat de GI de minderjarige bij een andere school kan aanmelden. Subsidiair heeft de GI vervangende toestemming gevraagd op grond van artikel 1:262b BW. Op grond van artikel 1:265e BW kan de GI wanneer een kind met een machtiging uit huis is geplaatst de rechter verzoeken een deel van het ouderlijk gezag aan de GI over te hevelen, voor de inschrijving van het kind op een school, voor een medische behandeling of het doen van een aanvraag voor het verlenen van een verblijfsvergunning. De rechtbank heeft artikel 1:265e BW analoog toegepast, ondanks dat de minderjarige niet uit huis is geplaatst. De rechtbank vond dit nodig omdat artikel 1:265e BW meer rechtsbescherming biedt. Het hof oordeelt dat dit niet kan. De wetgever is er heel duidelijk over geweest dat artikel 1:265e BW enkel geldt voor situaties waarin het kind met een machtiging uit huis is geplaatst. Het verzoek van de GI moet daarom getoetst worden aan artikel 1:262b BW.
Binnenkort:
Scheidingscongres 2024 |
|
24068
Machtiging gesloten jeugdhulp zonder instemming gedragswetenschapperRechtbank Noord-Nederland, 28-08-2024 ECLI:NL:RBNNE:2024:3313 Jurisprudentie - RechtsontwikkelingJeugdrecht 6.1.2 Jeugdwet Rechtsvraag Kan voorbij worden gegaan aan de door artikel 6.1.2 lid 5 Jeugdwet vereiste instemming van de gedragswetenschapper? OverwegingDe rechtbank verleent de machtiging voor gesloten jeugdhulp, ondanks dat de gedragswetenschapper er niet mee heeft ingestemd. De rechtbank overweegt dat de machtiging alsnog noodzakelijk is, omdat er geen alternatief is voor de minderjarige. De enige optie is dat de minderjarige naar een crisisopvang gaat, maar de kans is groot dat de minderjarige dan de motivatie verliest om traumatherapie te volgen, terwijl hij dat wel nodig heeft.
Binnenkort:
Een draak van een (omgangs)zaak |