personen-, familie- en erfrecht
VAKnieuws
Vader is geen belanghebbendeRechtsvraagIs de vader belanghebbende bij de beslissingen over de verlenging van de ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing? OverwegingDe vader heeft geen gezag over de minderjarige. De minderjarige is in het verleden een tijdje uit huis geplaatst geweest bij de vader. Daarnaast heeft de minderjarige een tijdje, toen hij was weggelopen uit de accomodatie waar hij geplaatst was, bij de vader verbleven. De GI heeft dit toen tijdelijk gedoogd. Het hof oordeelt dat de vader bij de voorliggende verlenging van de ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing geen belanghebbende is omdat hij geen ouderlijk gezag heeft over de minderjarige, en zijn recht op familieleven niet door deze beslissingen wordt geraakt. De ondertoezichtstelling gaat niet over het contact tussen de vader en de minderjarige. En de minderjarige heeft ook nooit zijn hoofdverblijfplaats bij de vader gehad. Cursussen binnenkort: |
|
De GI moet een neutrale derde zijnRechtsvraagIs de GI in casu nog wel in staat om als neutrale derde op te treden in het belang van het kind? OverwegingDe kinderrechter vraagt de Raad voor de Kinderbescherming om te onderzoeken of de GI in casu nog wel in staat is om als neutrale derde op te treden en of de ondertoezichtstelling met de huidige jeugdbeschermers nog wel effectief kan zijn. De kinderrechter kan zich namelijk niet aan de indruk onttrekken dat de jeugdbeschermers onderdeel zijn geworden van de strijd tussen de ouders en hun objectiviteit in de situatie zijn verloren. Cursussen binnenkort:Al onze cursussenCentrum Permanente Educatie biedt hoogwaardige juridische cursussen, afgestemd op de praktijk en verzorgd met enthousiasme en expertise. Bekijken |
|
Nieuwe ondertoezichtstelling uitgesproken in hoger beroepRechtsvraagKan het hof een nieuwe ondertoezichtstelling uitspreken in een appel tegen een afwijzing van een verzoek tot verlenging van de ondertoezichtstelling? OverwegingHet hof oordeelt dat het een nieuwe ondertoezichtstelling kan uitspreken. Het hof is van oordeel dat het niet zo kan zijn dat van een uitgesproken verlenging wel beroep open staat hetwelk tot een andere beslissing kan leiden en van een afwijzing niet. Ook een afwijzing moet door een hogere rechter kunnen worden getoetst en tot een andere beslissing kunnen leiden. Het hof is van oordeel dat het systeem van de wet meebrengt dat in geval het hof van oordeel is dat de rechtbank het verlengingsverzoek ten onrechte heeft afgewezen, het hof (opnieuw) een ondertoezichtstelling kan uitspreken, welke in tijd overigens wel beperkt is tot de einddatum van het oorspronkelijke door de GI gedane verleningsverzoek. Cursussen binnenkort: |
|
Geen concrete ontwikkelingsbedreiging, geen ondertoezichtstellingRechtsvraagKan de ondertoezichtstelling verlengd worden om te monitoren of het goed blijft gaan? OverwegingHet hof oordeelt in deze zaak dat de rechtbank de ondertoezichtstelling ten onrechte heeft verlengd. Vast staat dat er ernstige ontwikkelingsbedreigingen waren, en om die reden is de minderjarige ook uit huis geplaatst geweest. De minderjarige woont nu weer bij de moeder. De gecertificeerde instelling heeft de verlenging van de ondertoezichtstelling verzocht om te monitoren of het goed blijft gaan. Het hof oordeelt dat de gecertificeerde instelling niet heeft gesteld en onderbouwd dat er nog sprake is van een concrete ernstige bedreiging in de ontwikkeling van de minderjarige. Het hof benadrukt in dit kader nadrukkelijk dat een ondertoezichtstelling is bedoeld om concrete ernstige ontwikkelingsbedreigingen weg te nemen, niet om de ontwikkeling van een minderjarige te volgen of om een vinger aan de pols te houden. Cursussen binnenkort: |
|
Vrijstelling verplichte procesvertegenwoordiging gecertificeerde instellingRechtsvraagIs de gecertificeerde instelling op grond van artikel 1:283 BW ook vrijgesteld van procesvertegenwoordiging bij het indienen van een verweerschrift en in een procedure in hoger beroep? OverwegingDe Hoge Raad oordeelt dat gelet op de wetsgeschiedenis, artikel 1:283 BW zo moet worden gelezen dat de vrijstelling van verplichte procesvertegenwoordiging voor de gecertificeerde instelling ook geldt bij het indienen van een verweerschrift, en ook in hoger beroep. Cursussen binnenkort: |
|
Een voorlopige machtiging gesloten jeugdhulp is niet tevens een machtiging tot uithuisplaatsingRechtsvraagIs naast een voorwaardelijke machtiging gesloten jeugdhulp ex 6.1.4. Jw tevens een machtiging tot uithuisplaatsing ex 1:265b BW nodig? OverwegingHet hof oordeelt dat, om een minderjarige in een open instelling te laten verblijven terwijl een voorwaardelijke machtiging gesloten jeugdhulp is verleend, tevens een machtiging tot uithuisplaatsing ex 1:265b BW nodig is. Anders dan de machtiging tot gesloten jeugdhulp ex 6.1.2 Jw is de voorwaardelijke machtiging niet tevens een machtiging tot uithuisplaatsing. Aangezien de minderjarige onder toezicht is gesteld mag de minderjarige niet op vrijwillige basis in een open instelling worden geplaatst, en is daar een aparte machtiging tot uithuisplaatsing ex 1:265b BW voor nodig. Cursussen binnenkort: |
|
Te vroeg een perspectiefbesluit genomenRechtsvraagIs de machtiging tot uithuisplaatsing terecht verlengd? OverwegingIn deze zaak ligt de verlenging van een machtiging tot uithuisplaatsing voor aan het hof. Het hof bekrachtigt de beslissing van de rechtbank betreffende de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing. Ambtshalve overweegt het hof dat de GI een perspectiefbesluit heeft genomen en dat het hof dit aan de vroege kant vindt. Het hof overweegt dat de uithuisplaatsing en de bijbehorende rust op dit moment in het belang zijn van de (ontwikkeling van de) kinderen maar dat het, gelet op de nog korte duur van de uithuisplaatsing, op dit moment nog niet valt uit te sluiten dat de moeder, nu zij tot rust komt en de overbelasting is weggenomen, in de komende periode alsnog kan profiteren van de hulpverlening. Het hof geeft de GI mee dat het goed is om voor alle kinderen samen en apart van elkaar te onderzoeken of de moeder in de toekomst weer zelf voor hen kan zorgen. Cursussen binnenkort: |
|
Gedragswetenschapper moet de jeugdige onderzoekenRechtsvraagKan de gedragswetenschapper een instemmingsverklaring geven voor een machtiging gesloten jeugdhulp zonder de minderjarige te hebben onderzocht? OverwegingHet hof vernietigt de beslissing van de rechtbank en wijst de verzochte machtiging gesloten jeugdhulp alsnog af. De gedragswetenschapper die de vereiste instemmingsverklaring heeft afgegeven, heeft de jeugdige niet onderzocht alvorens de instemmingsverklaring af te geven. Een machtiging tot gesloten jeugdhulp vormt een inbreuk op de rechten van de minderjarige. Een verklaring van de gedragswetenschapper die de jeugdige met het oog op het verzoek tot een gesloten plaatsing kort tevoren heeft onderzocht, vormt in dat kader een waarborg. Uit vaste rechtspraak volgt dat, vanwege de ingrijpendheid van de maatregel en omdat aan de verklaring van de gedragswetenschapper groot gewicht toekomst, strenge eisen aan de verklaring van de gedragswetenschapper moeten worden gesteld. Cursussen binnenkort: |
|
Geen grondslag voor opvragen familie- en jeugdproceduresRechtsvraagPrejudiciële vraag: M oet een gerecht op verzoek inzage geven in of afschriften verstrekken van stukken uit dossier van afgesloten civiele familie- en jeugdprocedures, in het bijzonder afgesloten procedures waarin ten aanzien van de verzoeker kinderbeschermingsmaatregelen zijn getroffen? OverwegingDe Hoge Raad oordeelt dat er geen wettelijke grondslag bestaat (ook niet naar analogie) voor het verstrekken van inzage in of afschrift van stukken door de gerechten uit het dossier van een afgesloten civiele procedure. Dit is anders voor zover het gaat om het verstrekken (door de griffier) van afschriften van vonnissen, arresten en beschikkingen op grond van art. 29 lid 2 Rv en om het verstrekken (door het gerechtsbestuur) van inzage in en informatie over de door de gerechten verwerkte persoonsgegevens binnen de kaders van art. 15 AVG. Op grond van artikel 8 EVRM rust op de Staat een positieve verplichting om te voorzien in een effectieve en toegankelijke procedure waarmee de betrokkene ten aanzien van wie in het verleden kinderbeschermingsmaatregelen zijn getroffen toegang kan verkrijgen tot alle relevante en passende informatie met betrekking tot die maatregelen om zijn kindertijd en vroege ontwikkeling te kennen en te begrijpen. Met de inzageregeling van art. 7.3.10 Jeugdwet is in beginsel in een dergelijke procedure voorzien. Via die procedure kan de betrokkene dossiers opvragen bij de gecertificeerde instelling. Niet verzekerd is echter dat de betrokkene via die procedure steeds alle relevante en passende informatie zal kunnen verkrijgen, zoals vereist door art. 8 EVRM. Het gaat de rechtsvormende taak van de rechter te buiten om te voorzien in een algemene oplossing voor dit mogelijke rechtstekort, gelet op de in dat verband te maken keuzes, die aan de wetgever zijn. Cursussen binnenkort: |
|
Aanvaardbare termijnRechtsvraagHeeft de Nederlandse overheid te weinig gedaan om het kind te herenigen met moeder? OverwegingHet kind is onder toezicht gesteld en uit huis geplaatst (2015). Al vier maanden na de uithuisplaatsing heeft de GI een perspectiefbesluit genomen, luidende dat het kind haar perspectief niet bij de moeder had. De reden hiervoor was dat de moeder niet wilde meewerken aan een plaatsing in een moeder-kind huis. Op het perspectiefbesluit volgde een verzoek tot gezagsbeëindiging, welke in eerste aanleg werd toegewezen en in hoger beroep werd bekrachtigd. Het kind was zich aan het hechten aan de pleegouders en de aanvaardbare termijn was verstreken. De moeder heeft zich gewend tot het EHRM. Zij vindt dat er te weinig is gedaan om te onderzoeken of het kind terug geplaatst kon worden bij de moeder. Het EHRM oordeelt dat de GI en de Raad het doel van terugplaatsing te snel hebben opgegeven. Dat de moeder niet wilde meewerken aan een plaatsing in het moeder-kind huis, betekent nog niet dat er geen andere mogelijkheden waren om te onderzoeken of de moeder een veilige opvoedomgeving kon bieden aan het kind. Dit brengt het EHRM tot het oordeel dat in de procedure die heeft geleid tot de beëindiging van het ouderlijk gezag van de moeder, onvoldoende gewicht is toegekend aan de bescherming van het gezinsleven van de moeder en het kind. Er is sprake van een schending van artikel 8 EVRM. Het EHRM kent aan de moeder een immateriële schadevergoeding toe van € 20.000,- (belastingvrij). Cursussen binnenkort: |
|
Machtiging tot uithuisplaatsing in het buitenland kan niet zonder voorafgaande goedkeuring zoals omschreven in de Brussel II-ter VerordeningRechtsvraagKan de rechter een machtiging tot uithuisplaatsing in het buitenland verlenen, als de GI geen goedkeuring van de uithuisplaatsing heeft gevraagd aan de bevoegde autoriteit in het doelland? OverwegingDe minderjarige is met een machtiging tot uithuisplaatsing geplaatst in een pleegzorginstelling of -gezin in Spanje. De rechtbank heeft het verzoek tot verlenging van de machtiging afgewezen, omdat aan de eerste machtiging geen goedkeuring van de locale jeugdzorgautoriteit ten grondslag lag, en ook in de aanloop naar het verlengingsverzoek is geen goedkeuring gevraagd. De GI is in hoger beroep gegaan en verzoekt de bestreden beschikking te vernietigen waar het gaat om de afwijzing van de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing, en te beslissen dat de minderjarige in Spanje mag blijven om haar traject daar af te ronden. Het hof wijst het verzoek van de GI af, en bekrachtigt de afwijzende beslissing van de rechtbank. Het hof overweegt dat als een Nederlandse rechter (of GI) een kind wil plaatsen in een instelling of pleeggezin in een andere lidstaat, zij op grond van artikel 82 lid 1 Brussel II-ter Verordening eerst goedkeuring dient te verkrijgen van de centrale autoriteit of een bevoegde autoriteit van die andere lidstaat. De GI heeft in casus die goedkeuring niet verzocht. De rechtbank heeft daarom terecht de machtiging tot uithuisplaatsing niet verlengd. Het hof ziet in deze zaak geen mogelijkheid om de goedkeuringsprocedure zoals opgenomen in de Verordening buiten toepassing te stellen met een beroep op de namens de GI aangevoerde artikelen 8 van het EVRM en 3 en 19 van het IVRK, 24 lid 2 van het EU-Handvest en evenmin met een beroep op het proportionaliteitsbeginsel. De Verordening betreft Europese regelgeving en heeft als doel de samenwerking te bevorderen tussen de bij de Verordening aangesloten lidstaten over onder andere de uitvoering van beslissingen aangaande de ouderlijke verantwoordelijkheid en kinderbeschermingsmaatregelen met een grensoverschrijdend karakter. De Verordening is rechtstreeks toepasselijk in de lidstaten en is bij uitstek bedoeld om de belangen en de veiligheid van de kinderen in grensoverschrijdende situaties te waarborgen. Het hof wijst erop dat de goedkeuringsprocedure bedoeld is om te voorkomen dat kinderen op basis van een kinderbeschermingsmaatregel in een andere lidstaat verblijven zonder dat die lidstaat daarvan op de hoogte is en de (juridische) veiligheid van het kind dus niet gegarandeerd kan worden. De GI heeft zelf nagelaten de juiste procedure te doorlopen, maar dat brengt niet met zich dat de goedkeuringsprocedure met een beroep op internationale en Europeesrechtelijke verdragen omzeild kan worden. Cursussen binnenkort: |
|
GezagsbeëindigingRechtsvraagWordt in artikel 8 EVRM een striktere maatstaf gehanteerd dan in artikel 1:266 BW? OverwegingHet hof oordeelt van niet. De rechtbank heeft geoordeeld dat er strikt genomen aan de criteria voor gezagsbeëindiging zoals genoemd in artikel 1:266 lid 1 sub a BW wordt voldaan maar dat niet aan de aanvullende maatstaven van artikel 8 EVRM wordt voldaan. Volgens de rechtbank ontbreekt de noodzaak voor een gezagsbeëindiging. Anders dan de rechtbank is het hof van oordeel dat ook aan de vereisten die artikel 8 EVRM stelt aan een gezagsbeëindiging wordt voldaan. Naar het oordeel van het hof wordt in artikel 8 EVRM geen striktere maatstaf gehanteerd dan in artikel 1:266 BW. Het maken van een afweging tussen de belangen van het kind en die van de ouders is in beide artikelen het uitgangspunt. In de loop der jaren is het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) het belang van het kind steeds uitdrukkelijker gaan meewegen bij deze belangenafweging. De eerdere herenigingsdoelstelling (hereniging van het kind met de ouders) heeft daardoor in zaken over pleeggezinplaatsingen steeds meer plaats moeten maken voor de continuïteitsdoelstelling (de wenselijkheid in bepaalde gevallen dat het kind blijft verblijven bij de pleegouders). Deze rechtspraak van het EHRM is samengevat in de uitspraak Strand Lobben. Het EHRM overwoog in deze uitspraak onder meer als volgt: “206. In instances where the respective interests of a child and those of the parents come into conflict, Article 8 requires that the domestic authorities should strike a fair balance between those interests and that, in the balancing process, particular importance should be attached to the best interests of the child which, depending on their nature and seriousness, may override those of the parents (…). (…) 208. Another guiding principle is that a care order should be regarded as a temporary measure, to be discontinued as soon as circumstances permit, and that any measures implementing temporary care should be consistent with the ultimate aim of reuniting the natural parents and the child (…). However, when a considerable period of time has passed since the child was originally taken into public care, the interest of a child not to have his or her de facto family situation changed again may override the interests of the parents to have their family reunited (…)”
Cursussen binnenkort: |