personen-, familie- en erfrecht
VAKnieuws
Geen verlenging uithuisplaatsing vanwege goede ontwikkelingen en gebrekkige motiveringRechtsvraagDient de machtiging uithuisplaatsing te worden verlengd gedurende de ondertoezichtstelling? OverwegingUit de door de GI ingediende verslagen van de omgangsbegeleiding is gebleken dat de ouders betrokken zijn op [minderjarige] en goed aansluiten bij zijn behoeftes. Ook blijkt daaruit dat sprake is van voldoende opvoedvaardigheden en dat de ouders leerbaar zijn en de adviezen aannemen. Uit het gegeven dat het contract met Cessio over de omgangsbegeleiding per 15 augustus 2022 afliep en niet is verlengd door de GI leidt de kinderrechter af dat ook de GI er blijkbaar vanuit gaat dat de ouders voldoende opvoedingsvaardig zijn. Het had daarom op de weg van de GI gelegen om, gelet ook op de overweging van de kinderrechter in de beschikking van 15 april 2022 ( “De kinderrechter overweegt dat een uithuisplaatsing altijd gericht moet zijn op thuisplaatsing” ), in overleg te gaan met de ouders en met de pleegouders om een traject van thuisplaatsing in te zetten. Thuisplaatsing is immers het doel waaraan in het kader van de ondertoezichtstelling gewerkt moet worden. Dit heeft de GI nagelaten. De GI volhardt nu bij haar verzoek tot verlenging van de uithuisplaatsing tot het einde van de ondertoezichtstelling. De kinderrechter oordeelt dat de onderbouwing van dat verzoek volstrekt onvoldoende is. De kinderrechter ziet in het gegeven dat de ouders na de thuisplaatsing van [minderjarige] nog begeleiding nodig zullen hebben onvoldoende grond om de uithuisplaatsing te laten voortduren. Evenmin kan de stelling van de GI dat nog onderzocht moet worden waar het reactieve gedrag van [minderjarige] vandaan komt leiden tot de conclusie dat uithuisplaatsing nodig blijft. Gebleken is dat [minderjarige] zowel met de ouders als met de pleegouders een goede warme band heeft. Zowel pleegouders als ouders geven aan dat de huidige situatie, waarin zij noch [minderjarige] weten waaraan zij toe zijn, zeker niet in het belang van [minderjarige] is. Dat alles betekent dat de uithuisplaatsing van [minderjarige] dient te eindigen. Cursussen binnenkort: |
|
Status en wijze van toetsen perspectiefbesluitRechtsvraagKan een perspectiefbesluit via de geschillenregeling worden getoetst door de kinderrechter? OverwegingNee. Het perspectiefbesluit heeft in het huidige systeem van kinderbeschermingswetgeving geen zelfstandige betekenis en kent (derhalve) geen eigen rechtspositieregeling: de ouders kunnen het perspectiefbesluit niet laten toetsen door de kinderrechter. De beantwoording van de vraag waar het opgroeiperspectief van een kind ligt, en daarmee de facto de toetsing van het perspectiefbesluit, komt in het huidige systeem aan de orde in het kader van de beoordeling door de rechtbank van een verzoek van de raad om het gezag van de ouders te beëindigen (artikel 1:266 e.v. BW). Tegen het oordeel van de rechtbank staat hoger beroep open, zodat het verzoek tot gezagsbeëindiging (en dus ook het perspectiefbesluit) door twee feitelijke instanties kan worden beoordeeld. Alhoewel er stemmen zijn opgegaan om afzonderlijke toetsing van het perspectiefbesluit mogelijk te maken, wordt daar vooralsnog niet in voorzien, zo blijkt bijvoorbeeld uit de beleidsreactie van de Minister van Justitie en Veiligheid van 25 maart 2021 op het advies ‘Het perspectiefbesluit in de jeugdbescherming’ van de Raad voor de Strafrechtstoepassing en jeugdbescherming van 18 december 2020. (...) Met die geschillenregeling lijkt dan ook een relatief eenvoudige rechtsgang te zijn beoogd voor de oplossing van verschillen van mening over de aanpak van de problemen die de goede samenwerkings- of vertrouwensrelatie tussen de betrokkenen zodanig in de weg staan dat zij de behartiging van de belangen van het kind kunnen belemmeren. De kinderrechter heeft bij de beslechting van het geschil de vrijheid om ‘in concreto vast te stellen welke oplossing of regeling het best het belang van alle betrokkenen, die van de minderjarige in het bijzonder, dient. Hij heeft die vrijheid kennelijk ‘in tegenstelling tot een beslissing op andere verzoeken die hem in het kader van de ondertoezichtstelling kunnen bereiken’. Wat er van die laatste ‘tegenstelling’ zij, uit de toelichting volgt dat de geschillenregeling is bedoeld voor geschillen die niet in het kader van de beoordeling van andere verzoeken aan de kinderrechter kunnen worden voorgelegd. Uit artikel 1:262b BW volgt al dat de regeling evenmin is bedoeld om gedragingen als bedoeld in artikel 4.2.1. van de Jeugdwet aan de kinderrechter voor te leggen. Uit de hiervoor geciteerde wetsgeschiedenis blijkt niet dat de regeling een zo ruim bereik heeft dat ook geschillen die aan de rechtbank behoren te worden voorgelegd door de kinderrechter, in eerste en enige instantie, kunnen worden beslecht. Het hof is op grond van wat hiervoor is overwogen van oordeel dat een geschil over het door de GI genomen perspectiefbesluit geen geschil is dat door middel van de geschillenregeling aan de kinderrechter kan worden voorgelegd, maar pas aan de orde komt bij de beoordeling door de rechtbank van de ver(der) strekkende maatregel tot gezagsbeëindiging. Cursussen binnenkort:Al onze cursussenCentrum Permanente Educatie biedt hoogwaardige juridische cursussen, afgestemd op de praktijk en verzorgd met enthousiasme en expertise. Bekijken |
|
Rol perspectiefbesluit bij verlenging ondertoezichtstelling/uithuisplaatsingRechtsvraagWelke rol speelt het perspectiefbesluit van de GI in een verlengingszaak betreffende ondertoezichtstelling/uithuisplaatsing? OverwegingDe beantwoording door de rechter van de vraag waar het opgroeiperspectief van een kind ligt, komt in het (huidige) systeem van de wet voor het eerst aan de orde in het kader van een verzoek om het gezag van de ouders te beëindigen. Van belang is dat in het onderzoek van de raad naar een dergelijke verderstrekkende maatregel het perspectief van het kind en het verschaffen van duidelijkheid daarover een belangrijke rol speelt. Door in het kader van een verzoek tot verlenging van de machtiging uithuisplaatsing naar aanleiding van een genomen perspectiefbesluit van de GI dat besluit te toetsen en vervolgens te overwegen en (in de overwegingen) te beslissen dat het opgroeiperspectief van [de minderjarige] niet bij haar ouders ligt, zoals in deze zaak door de rechtbank in de bestreden beschikking gedaan, spreekt de rechtbank voor haar beurt en komt de rechtsbescherming van de ouders in het geding. Cursussen binnenkort: |
|
Verlenging uithuisplaatsing, toetsing perspectiefbesluit en toewerken naar terugplaatsingRechtsvraagDient de uithuisplaatsing verlengd te worden, en in hoeverre moet er gewerkt worden aan terugplaatsing van het kind bij de moeder? OverwegingDe minderjarige woont sinds juli 2019 niet meer bij zijn ouders en heeft een jaar in een crisispleeggezin verbleven. Sinds juli 2020 woont de minderjarige in een perspectiefbiedend pleeggezin, waar hij een positieve ontwikkeling doormaakt. Vast staat dat zowel de moeder als de vader de minderjarige op het moment van de uithuisplaatsing niet voldoende veiligheid en stabiliteit konden bieden. Er zijn nu nog altijd zorgen over het functioneren van de moeder op verschillende vlakken en de opvoedomgeving van de moeder. De moeder is een alleenstaande ouder met een belast verleden. Ook de minderjarige heeft een zeer belaste voorgeschiedenis, hetgeen maakt dat van zijn opvoeder bovengemiddelde opvoedkwaliteiten worden verwacht. Niet ter discussie staat dat de moeder heeft laten zien dat zij aan zichzelf heeft gewerkt. Zo heeft zij onder meer het traject bij Brijder en de NIKA training positief afgerond. Vanuit NIKA zijn er doelen opgesteld waar aan gewerkt moest worden in het VUHP traject om de minderjarige weer thuis te kunnen laten wonen. Het is de moeder vervolgens in het traject VUHP in de thuissituatie door omstandigheden niet gelukt haar opvoedvaardigheden te laten zien. De voornaamste zorg over de moeder betreft haar onvermogen om in te schatten wat de minderjarige van haar als opvoeder nodig heeft. Daarnaast lijkt zij niet in staat het door haar geleerde zelfstandig te kunnen toepassen waardoor zij niet optimaal kan profiteren van aan haar geboden hulpverlening. Net als de gecertificeerde instelling ziet het hof dat de moeder het beste voor heeft met de minderjarige, dat zij de samenwerking opzoekt en hulpverlening aanvaardt. Het hof is echter van oordeel dat dit tot onvoldoende verbetering heeft geleid. Het perspectiefbesluit dat de gecertificeerde instelling heeft genomen in 2020 is niet enkel gebaseerd op de door Jeugdformaat ingevulde beoordelingsboog, maar ook op de waarnemingen en bevindingen van de gecertificeerde instelling sinds het begin van hun betrokkenheid bij het gezin. Nadien zijn geen positieve wijzigingen in de opvoedvaardigheden van de moeder zichtbaar geworden die maken dat zij de verzorging en opvoeding van de minderjarige op zich kan nemen. Het hof ziet in de huidige omstandigheden geen basis voor het werken naar thuisplaatsing van de minderjarige bij de moeder. De minderjarige woont inmiddels bijna drie jaar niet meer bij (een van) de ouders. Hij heeft last van het loyaliteitsconflict waarin hij zich bevindt. Bij hem bestaat de behoefte aan duidelijkheid over zijn toekomstperspectief. Dit blijkt ook uit hetgeen de pleegmoeder ter zitting naar voren heeft gebracht. Cursussen binnenkort: |
|
Machtiging gesloten jeugdhulp verleend zonder gesprek met gedragswetenschapperRechtsvraagHeeft de kinderrechter terecht een machtiging tot uithuisplaatsing voor gesloten jeugdzorg afgegeven terwijl de gedragswetenschapper niet zoals vereist kort voor de instemmingsverklaring met verzoeker heeft gesproken? OverwegingHet hof is hierover van oordeel dat weliswaar een gesprek met [verzoeker] door de gedragswetenschapper was vereist, echter op grond van de volgende omstandigheden maakt het ontbreken van dit gesprek hier niet dat de bestreden beslissing moet worden vernietigd. [verzoeker] was voor de gedragswetenschapper onbereikbaar, want hij was weggelopen op 30 december 2021. Op het moment van het indienen van het inleidende verzoek op 10 januari 2022 en de zitting op 18 januari 2022 was niet bekend waar [verzoeker] was. Op zijn Instagramaccount gaf hij aan in Frankrijk te zijn. In verband met de op 8 november 2021 afgegeven (spoed)machtiging gesloten plaatsing is er op 5 november 2021 - voorafgaand aan de zitting van 8 november 2021 - wel een gesprek van de gedragswetenschapper geweest met [verzoeker] en is de instemmingsverklaring in verband met die (spoed)machtiging afgegeven. [verzoeker] is ook op de zittingen van 4 en 8 november 2021 bij de kinderrechter geweest en heeft zijn mening over het verzoek gesloten plaatsing kunnen geven. Onder deze omstandigheden waarbij de recente mening van [verzoeker] over de gesloten plaatsing duidelijk is en omdat ten tijde van de zitting van 18 januari 2022 nog steeds niet bekend was waar [verzoeker] verbleef, vindt het hof dat het ontbreken van het gesprek tussen [verzoeker] en de gedragswetenschapper voor wat betreft de machtiging gesloten jeugdhulp waar het in deze procedure over gaat niet maakt dat die machtiging ongeldig is. Het had misschien in de rede geleden de machtiging voor een beperktere duur te verlenen en het verzoek gesloten machtiging voor de resterende duur aan te houden in de hoop dat [verzoeker] intussen weer zou opduiken, maar het hof vindt ook dit geen reden om de machtiging te vernietigen. Daarbij neemt het hof in aanmerking dat [verzoeker] heeft verteld dat het voor hem goed is geweest dat hij weer is teruggebracht naar [naam4] en dat hij nog een paar maanden wil profiteren van hetgeen hem daar wordt geboden aan hulpverlening. Cursussen binnenkort: |
|
Advocaat toegevoegd bij procedure uithuisplaatsing kinderenRechtsvraagIs er aanleiding ambtshalve een advocaat toe te voegen aan een zieke moeder tijdens de procedure tot uithuisplaatsing van haar kinderen? OverwegingUit de ingediende stukken en verklaringen van de GI en de Raad blijkt dat de moeder ernstige medische problemen heeft waardoor zij in het ziekenhuis ligt. De moeder is recent met de kinderen gevlucht uit Oekraïne. De kinderen verblijven momenteel in een pleeggezin in de buurt van de moeder. De vader van de kinderen is in Oekraïne achter gebleven. De moeder is bekend met de lopende procedure, maar kon niet deelnemen aan de laatste zitting van 12 april 2022 vanwege haar slechte gezondheid, zo verklaarde de GI tijdens die zitting. Ook heeft zich voor haar geen advocaat gesteld. De rechtbank stelt vast dat het hier om een ingrijpende kwestie gaat, die de belangen van de moeder rechtstreeks raakt. Het is de vraag of de moeder – gelet op haar problematiek en omstandigheden – voldoende begrijpt welk verzoek op dit moment voorligt. De rechtbank vindt het om die reden van belang dat de moeder in deze procedure wordt bijgestaan door een advocaat gelet op het ingrijpende karakter van de verzochte beslissing en de zeer kwetsbare omstandigheden van de moeder. Cursussen binnenkort: |
|
Ondertoezichtstelling en wachtlijst jeugdzorgwerkerRechtsvraagHeeft de rechtbank invloed op de wachtlijst van de GI bij ondertoezichtstelling? OverwegingTen slotte overweegt de kinderrechter dat een ondertoezichtstelling een zware maatregel is en alleen wordt uitgesproken wanneer een kinderrechter van oordeel is dat er ernstige zorgen zijn om de minderjarige. Ook in deze zaak zijn er ernstige zorgen en het zou schadelijk zijn voor de ontwikkeling van [voornaam] wanneer er niet op korte termijn passende, gedwongen hulp wordt ingeschakeld. Ondanks de voornoemde ernstige zorgen is het echter onduidelijk wanneer er daadwerkelijk uitvoering gegeven gaat worden aan de ondertoezichtstelling. Immers, het is niet bekend wanneer een jeugdzorgwerker in deze zaak beschikbaar zal worden gesteld. Inmiddels is er sprake van een feit van algemene bekendheid dat het zelfs maanden kan duren voordat een jeugdzorgwerker beschikbaar wordt gesteld, waarbij een en ander afhankelijk is van de prioritering door de GI. Dit is al met al een betreurenswaardige gang van zaken. De kinderrechter wijst de GI uitdrukkelijk op het bepaalde in artikel 4.2.2 Besluit Jeugdwet. In het eerste lid van dat artikel staat dat de GI binnen vijf werkdagen nadat zij is belast met de uitvoering van de ondertoezichtstelling en zij hiervan in kennis is gesteld, een jeugdzorgwerker aanwijst, waarbij het eerste contact plaatsvindt tussen de jeugdzorgwerker en de minderjarige en de met het gezag belaste ouder(s). Gezien voornoemde ernstige zorgen is het dringend nodig dat er in deze zaak snel een jeugdzorgwerker beschikbaar wordt gesteld. Ondanks de wachtlijstproblematiek van de GI verwacht de kinderrechter van haar dat zij in deze zaak binnen drie weken na heden een jeugdzorgwerker beschikbaar stelt. Deze jeugdzorgwerker dient bekend te zijn met de nodige kennis en ervaring in complexe scheidingszaken. Cursussen binnenkort: |
|
Hoger beroep tegen niet uitgevoerde machtiging uithuisplaatsingRechtsvraagHeeft een ouder sowieso belang bij hoger beroep tegen een niet uitgevoerde machtiging uithuisplaatsing, of zijn daar bijkomende omstandigheden voor nodig? OverwegingIndien ten tijde van de uitspraak in hoger beroep de periode is verstreken waarvoor een machtiging tot uithuisplaatsing is gegeven, dient het hof aan de hand van de aangevoerde grieven te beoordelen of de bestreden beslissing terecht is gegeven. Dit geldt ook indien, zoals in dit geval aan de orde, de machtiging tot uithuisplaatsing niet binnen de in art. 1:265c lid 3 BW genoemde termijn ten uitvoer is gelegd en daardoor ten tijde van de uitspraak in hoger beroep is vervallen. De machtiging tot uithuisplaatsing vormt een inmenging in het door art. 8 EVRM gewaarborgde recht op eerbiediging van het gezinsleven, ook indien die machtiging niet ten uitvoer wordt gelegd. Het is immers aannemelijk dat alleen al de in die machtiging besloten liggende dreiging van uithuisplaatsing het gezinsleven verstoort. De ouder heeft daarom ook in dat geval een rechtens relevant belang om in hoger beroep te laten beoordelen of de machtiging terecht is gegeven. Daarvoor zijn geen bijkomende omstandigheden vereist. Cursussen binnenkort: |
|
Deskundigenonderzoek en het belang van het kindRechtsvraagDient er alsnog een deskundigenonderzoek op grond van artikel 810a lid 2 Rv plaats te vinden naar de opvoedvaardigheden van de ouders, gelet op de vernietiging van de eerdere beslissing door de Hoge Raad? OverwegingHet hof beoordeelt het verzoek van de ouders verder aan de hand van de uitspraak van de Hoge Raad van 12 april 2019 (ECLI:NL:HR:2019:575) waarin is overwogen: (...) “Een voldoende concreet en ter zake dienend verzoek tot toepassing van art. 810a lid 2 Rv, dat feiten en omstandigheden bevat die zich lenen voor een onderzoek door een deskundige, zal in beginsel moeten worden toegewezen indien de rechter geen feiten of omstandigheden aanwezig oordeelt op grond waarvan moet worden aangenomen dat toewijzing van het verzoek strijdig is met het belang van het kind.” Op grond van de overgelegde stukken en het besprokene tijdens de mondelinge behandeling overweegt het hof het volgende. [minderjarige] is uit huis geplaatst toen hij 1,5 maand oud was en is inmiddels 3,5 jaar oud. Hoewel hij aanvankelijk al in een perspectiefbiedend pleeggezin verbleef, was het door omstandigheden nodig dat hij eind december 2020 verhuisde naar een nieuw pleeggezin, waar hij op dit moment nog steeds verblijft. Dit nieuwe pleeggezin is in beginsel ook een perspectiefbiedende plek voor [minderjarige] , maar het is onzeker geworden of [minderjarige] hier zo lang als nodig kan blijven, wanneer de bestaande onduidelijkheid over zijn opgroeiperspectief niet zeer spoedig wordt opgeheven. De ontwikkeling van [minderjarige] is, mede door een noodzakelijk geworden overplaatsing uit het vorige pleegezin naar het huidige, gestagneerd. Dat is, mede gelet op de leeftijdsfase waarin [minderjarige] zich bevindt, reden tot grote zorg. Het is daarom nodig dat [minderjarige] zich omwille van zijn ontwikkeling zonder uitstel zoveel mogelijk kan hechten aan zijn huidige verzorgers, de pleegouders. Voortbestaan van onduidelijkheid over de plek waar hij mag opgroeien staat die hechting op dit moment in de weg, maar [minderjarige] kan zijn hechtingsproces niet ‘uitstellen’. Verder is tijdens de mondelinge behandeling besproken dat de strafzaak tegen de vader nog altijd niet is afgerond en dat nog ongewis is wanneer dat wel het geval zal zijn en wat daarvan de uitkomst zal zijn. De vader heeft tijdens de mondelinge behandeling verklaard dat hij door de rechtbank veroordeeld is voor onder meer ontucht met een minderjarige en het bezitten van kinderporno. Aan de vader is hiervoor een gevangenisstraf van 18 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, opgelegd. De vader is in hoger beroep gegaan maar er is nog geen mondelinge behandeling bij het hof gepland. Deze stand van zaken heeft al gemaakt dat onderzoek van de raad naar de noodzaak van een gezagsbeëindigende maatregel is opgeschort en zal bovendien kunnen betekenen dat de aanzienlijke tijd die reeds met een perspectiefonderzoek zou zijn gemoeid, nog verder wordt verlengd. De wens van de ouders dat hun opvoedvaardigheden worden onderzocht is op zich legitiem, maar zo’n onderzoek zal voor [minderjarige] de periode van onduidelijkheid over de vraag waar hij mag wonen, verlengen in een mate die in de gegeven omstandigheden niet aanvaardbaar is. Het hof is dan ook van oordeel dat het belang van [minderjarige] zich verzet tegen toewijzing van het verzoek van de ouders tot toepassing van art. 810a lid 2 Rv en dat bedoeld verzoek reeds op die grond dient te worden afgewezen. Cursussen binnenkort: |
|
Uithuisplaatsing en belanghebbende / informantRechtsvraagIs de moeder zonder gezag belanghebbende bij uithuisplaatsing van het kind nu het kind via een gedoogconstructie bij haar heeft gewoond? OverwegingDe feiten en omstandigheden zijn ter zitting onderzocht en zijn als volgt. De moeder is niet belast met het gezag over [minderjarige] . Uit de verklaringen van betrokkenen ter zitting blijkt dat er tussen [minderjarige] en de moeder vóór de machtiging tot uithuisplaatsing elk weekend omgang was. Ook tijdens de vakanties was er omgang waarbij de vakanties telkens bij helfte werden verdeeld tussen de ouders. [minderjarige] verbleef dan maximaal één week aaneengesloten bij een van de ouders. Na de zomervakantie in 2021 is de situatie tussen [minderjarige] en de vader geëscaleerd waardoor [minderjarige] niet langer bij vader kon blijven wonen. [minderjarige] is vanaf dat moment bij de moeder gaan wonen op basis van een tijdelijke gedoogconstructie. Dit is door de GI mogelijk gemaakt onder strikte voorwaarden waarmee de moeder en de vader hebben ingestemd. De GI moest kiezen tussen het gedogen van het wonen bij de moeder of een crisisplaatsing van [minderjarige] ; die laatste optie heeft de GI van de hand gewezen omdat die plaatsing, gezien de internaliserende problematiek van [minderjarige] , voor de ontwikkeling van [minderjarige] slecht zou zijn. Voor de gedoogconstructie en niet voor een plaatsing op basis van een machtiging uithuisplaatsing is óók gekozen omdat de moeder, gezien het verleden, aan een machtiging rechten zou verbinden en dat weer strijdverhogend tussen de ouders zou werken, hetgeen slecht zou zijn voor de ontwikkeling van [minderjarige] (die tussen haar ouders zou komen in te staan). In die periode van wonen bij de moeder zou de GI helderheid kunnen krijgen van een observatieplaatsing binnen de GGZ van [minderjarige] (op basis van een advies van Plinthos) De moeder heeft van begin september tot eind december 2021 de volledige zorg en opvoeding gedragen voor [minderjarige] . [minderjarige] is op 28 december 2021 bij de moeder opgehaald door de GI omdat de zorgen over [minderjarige] , de afgesproken voorwaarden werden niet meer nagekomen en het zicht op het welzijn van [minderjarige] was verdwenen, ernstig zijn toegenomen. Vervolgens heeft de GI dezelfde dag nog mondeling een verzoek machtiging tot (spoed)uithuisplaatsing ingediend. De verzochte maatregel leidt onmiskenbaar tot inmenging in het family life van de moeder en [minderjarige] . Dat family life tussen de moeder en [minderjarige] is in de maanden september – december 2021 verdiept en uitgebreid ten opzichte van de periode daarvoor, toen er sprake was van structurele en regelmatige omgang tussen moeder en dochter. Maar die uitbreiding was van tijdelijke aard, gebonden aan voorwaarden, beoogde de moeder juist geen recht op het, anders dan tijdelijk, verzorgen en opvoeden van [minderjarige] te geven en liet het bestaande recht op omgang van de moeder met [minderjarige] aldus in tact. Op basis hiervan komt de kinderrechter tot de conclusie dat de moeder door het verzoek en de uithuisplaatsing van [minderjarige] niet rechtstreeks in haar belangen is of kan worden geraakt. Met andere woorden de moeder is geen belanghebbende in deze procedure en wordt als informant aangemerkt. Cursussen binnenkort: |
|
Inspanningsplicht GI ten aanzien van terugplaatsing na uithuisplaatsingRechtsvraagHeeft de GI haar taak wel goed uitgevoerd door na de uithuisplaatsing van de kinderen geen actie meer te ondernemen om de kinderen weer terug te plaatsen bij de moeder? OverwegingDe moeder stelt terecht dat gezinshereniging het uitgangspunt is van een ondertoezichtstelling met een uithuisplaatsing. Gezagsbeëindiging zonder dat voldoende is geïnvesteerd in de terugkeer naar huis is in beginsel in strijd met artikel 8 EVRM. De concrete invulling van de inspanningsverplichting van een gecertificeerde instelling in dit verband is echter ook afhankelijk van de omstandigheden van het geval. In dit geval stonden [de minderjarige1] en [de minderjarige2] op het moment van uithuisplaatsing al bijna 3,5 jaar en [de minderjarige3] bijna 2,5 jaar onder toezicht van de GI. In die jaren heeft de GI er alles aan gedaan om uithuisplaatsing van [de minderjarige1] , [de minderjarige2] en [de minderjarige3] te voorkomen en zijn de moeder genoeg kansen geboden om te laten zien dat zij de opvoedverantwoordelijkheid voor de kinderen kon dragen. Toch was eind 2019 ter bescherming van de kinderen een uithuisplaatsing alsnog noodzakelijk. Het hof verwijst op deze plaats naar zijn beschikking van 2 juni 2020 (zaaknummer 200.271.545/01), waarbij de eerste termijn van de uithuisplaatsing van [de minderjarige1] , [de minderjarige2] en [de minderjarige3] (tot uiterlijk 10 mei 2020) is bekrachtigd. (...) De veelheid, ernst en duur van de in bovengenoemde beschikking opgesomde zorgen over de kinderen vóór de uithuisplaatsing afgezet tegen de inspanningen die de GI heeft verricht en de mogelijkheden die de moeder zijn geboden om die uithuisplaatsing te voorkomen (in het bijzonder het beschermd woonprogramma van [naam5] en het traject [naam7] ), rechtvaardigt volgens het hof dat de GI ná de uithuisplaatsing niet meer heeft gewerkt aan terugkeer naar huis en relatief snel een verzoek tot onderzoek naar een gezagsbeëindigende maatregel bij de raad heeft ingediend. In een dergelijke situatie is een ondertoezichtstelling met uithuisplaatsing immers niet meer de juiste maatregel van kinderbescherming. Hoewel de moeder daar nog steeds de nadruk op legt, werden de zorgen over (de veiligheid van) de kinderen thuis niet alleen veroorzaakt door de problematiek van en met de vader, maar ook doordat er onvoldoende in hun basisbehoeften werd voorzien en door de ontoereikende opvoedingsvaardigheden en beschikbaarheid van de moeder. De individuele tekortkomingen van de moeder in de verzorging en opvoeding van de kinderen zijn ook juist na de definitieve relatiebreuk met de vader duidelijk naar voren gekomen zoals beschreven in de beschikking van 2 juni 2020. Ook al zouden de situatie van de moeder en haar opvoedingsvaardigheden inmiddels verbeterd zijn, zoals zij stelt, dan vindt het hof dat voor zijn beslissing over het gezag nu niet meer van belang. De belangen van de kinderen brengen namelijk mee dat zij niet meer terug kunnen naar de moeder. Het hof baseert dat op de volgende argumenten. Cursussen binnenkort: |
|
Gesloten plaatsing: weging middel, gebrek aan goede woonplek en mogelijkheden van jongereRechtsvraagIs terecht een machtiging gesloten jeugdhulp verleend gelet op de (beperkte) problematiek en het middel van vrijheidsbeneming? OverwegingNamens [de minderjarige] is ook aan de kinderrechter verzocht om een tussentijds toetsmoment, namelijk wanneer het psychodiagnostisch onderzoek afgerond zou zijn. Uit deze rapportage van 28 juli 2021 blijkt dat er geen sprake is van psychiatrische problematiek bij [de minderjarige] . Ook kan vanuit het persoonlijkheidsonderzoek geen verstoorde persoonlijkheidsontwikkeling worden vastgesteld in de zin van een persoonlijkheidsstoornis in ontwikkeling. Wel wordt een ontwikkeling gezien die onder druk staat. Er wordt een verbaal sterk, veerkrachtig meisje gezien met interesses, mogelijkheden en potenties. In diagnostische zin kan worden gesproken van complex trauma, een verstoord hechtingsproces, KOPP-problematiek en ouder-kindrelatieproblematiek (parentificatie). [de minderjarige] is volgens dit rapport gebaat bij individuele (trauma)behandeling, wanneer de situatie voor haar stabieler is en veiliger aanvoelt. Zij kan zich er op dit moment moeilijk voor openstellen, nu ze te veel bezig is met weg willen uit de [gesloten instelling] . Uit dit verslag blijkt niet dat gesloten plaatsing nog langer nodig is. Eerder blijkt hieruit volgens het hof het tegendeel, namelijk dat zij een andere, stabielere, veiligere omgeving nodig heeft om zich verder te kunnen ontwikkelen. Ook de opstelling en het gedrag van [de minderjarige] tijdens het voor haar moeilijke verblijf op de gesloten afdeling geeft aanleiding om aan te nemen dat zij zal meewerken aan de jeugdhulp die zij nodig heeft. Eind juli 2021, na een verblijf van ruim drie maanden op deze afdeling, kon deze conclusie al getrokken worden en toen was ook wel duidelijk dat [de minderjarige] deze intensieve behandeling niet in een gesloten setting zou moeten ondergaan. Tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep heeft [de minderjarige] nogmaals benadrukt dat zij behandeling wenst te ondergaan in een open setting en lijkt sprake te zijn van intrinsieke motivatie voor de bedoelde behandeling. Dit is al eerder opgemerkt, zo blijkt uit het door Pluryn opgestelde ontwikkelingsverslag van 21 juni 2021. Gedurende het verblijf in de gesloten setting is zij goed omgegaan met de regels van de groep en komt zij haar afspraken na. Zij is ontzettend leergierig en gemotiveerd haar school af te maken. Ook heeft zij deelgenomen aan groepstherapie. Het hof is op grond van het voorgaande van oordeel dat er vanaf 28 juli 2021 geen noodzaak meer was om [de minderjarige] in een accommodatie voor gesloten jeugdhulp op te nemen. Het hof stelt vast dat bij een gesloten plaatsing sprake is van vrijheidsbeneming en is van oordeel dat dit ook een te ingrijpend middel is in een situatie dat de GI er - ondanks verrichte inspanningen – tot op de dag van de zitting in hoger beroep niet in geslaagd was om een geschikte woonplek voor [de minderjarige] te vinden. Het kan niet zo zijn dat een vervolgplek dan drie maanden op zich moet laten wachten. Daarom zal de bestreden beschikking bij gebreke aan een ander ijkmoment dan 28 juli 2021 worden vernietigd vanaf dat tijdstip. Cursussen binnenkort: |