personen-, familie- en erfrecht
VAKnieuws
Haperende omgang rechtvaardigt geen ondertoezichtstellingRechtsvraagHeeft de rechtbank terecht het kind onder toezicht gesteld gelet op het verloop van de omgang met de moeder? OverwegingDe vader wenst de minderjarige in verband met haar epileptische aanvallen niet alleen met de taxi te laten gaan. De moeder stelt dat zij uren onderweg is om de minderjarige te moeten begeleiden en dat zij nog een dochtertje van drie jaar heeft, die dan mee moet. Wat hiervan zij, het gebrek aan (regelmatige) omgang met de moeder acht het hof onvoldoende grond voor een ondertoezichtstelling. Bovendien is ter zitting gebleken dat partijen tot overeenstemming zijn gekomen over het hervatten van de omgang tussen de moeder en de minderjarige. Partijen hebben afgesproken dat er omgang zal zijn vanaf 7 januari 2023, om de week op zaterdag van 11:00 tot 18:00 uur, waarbij de moeder de minderjarige bij de vader ophaalt om 11:00 uur en de vader de minderjarige bij de moeder om 18:00 uur ophaalt. De vader heeft aangeboden dat, indien de minderjarige ziek is, de moeder haar bij de vader thuis kan opzoeken en de vader gedurende het bezoek elders zal verblijven. De moeder heeft verklaard hier geen gebruik van te zullen maken. Gelet op voormelde feiten en omstandigheden is het hof van oordeel dat niet langer is gebleken van een bedreigde ontwikkeling van de minderjarige. Er zijn geen zorgsignalen gebleken en de ouders hebben ter zitting afspraken gemaakt over de omgang tussen de moeder en de minderjarige. Het hof gaat ervan uit dat de ouders deze afspraken na zullen komen in het belang van de minderjarige en dat de moeder hulpverlening voor zichzelf zal inschakelen indien dit nodig blijkt bij de verzorging van de minderjarige tijdens de bezoekmomenten. Nu de gronden voor de ondertoezichtstelling naar het oordeel van het hof niet langer aanwezig zijn, heft het hof deze met ingang van 25 januari 2023 op. Cursussen binnenkort: |
|
Geen verlenging ondertoezichtstelling/uithuisplaatsing bij de vaderRechtsvraagIs er aanleiding tot verlenging ondertoezichtstelling/uithuisplaatsing bij de vader gelet op het verschil van mening van de ouders? OverwegingDe kinderrechter ziet geen aanleiding om een machtiging uithuisplaatsing te geven, alleen maar om te bekrachtigen wat al lange tijd feitelijk de situatie is: [minderjarige] heeft feitelijk hoofdverblijf bij de vader gekregen, staat ook ingeschreven op het adres van de vader, en bij de vader ligt het zwaartepunt van de opvoeding en ondersteuning van [minderjarige] . Het is niet meer nodig om deze feitelijke situatie nog met een machtiging uithuisplaatsing te bekrachtigen, wat er ook zij van het feit dat kennelijk ooit in het verleden het hoofdverblijf bij de moeder is bepaald. Het feitelijke hoofdverblijf van [minderjarige] ligt immers al geruime tijd bij de vader. Voor zowel de gecertificeerde instelling als de vader is bovendien duidelijk dat de machtiging tot uithuisplaatsing niet meer wordt gebruikt om terug te werken naar het verblijf bij de moeder. Een verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing is dan ook daarom niet meer nodig. Uiteraard is het van belang dat [minderjarige] goed, onbelast contact met zijn moeder heeft, zo vaak als dat veilig en onbelastend mogelijk is. De vader moet zich realiseren dat nu de machtiging uithuisplaatsing niet wordt gegeven, hij het risico loopt mogelijk in een procedure door de moeder te worden betrokken, als de ouders het hierover toch niet eens blijken te zijn. De vader heeft ter zitting aangegeven zich dat te realiseren. De kinderrechter spoort de ouders aan om – los van de term hoofdverblijf - met elkaar af te spreken dat het zwaartepunt van de opvoeding bij de vader ligt, zodat dit ook voor [minderjarige] meer duidelijkheid zal geven. Cursussen binnenkort:Al onze cursussenCentrum Permanente Educatie biedt hoogwaardige juridische cursussen, afgestemd op de praktijk en verzorgd met enthousiasme en expertise. Bekijken |
|
GI, grenzen van mogelijkheden en benoeming bijzondere curatorRechtsvraagIs er aanleiding een bijzondere curator te benoemen nu de GI geen contact met de vader in België krijgt? OverwegingDe kinderrechter overweegt dat onvoldoende inzichtelijk is gemaakt dat er noodzaak bestaat tot de benoeming van een bijzondere curator. De gecertificeerde instelling heeft ter zitting naar voren gebracht dat er een bijzondere curator benoemd dient te worden om de veiligheid van de kinderen bij de vader te beoordelen. Dat zou dan bij voorkeur of bijvoorbeeld een psychiatrische beoordeling moeten zijn. De kinderrechter is echter van oordeel dat dit niet past binnen de taken die kunnen worden opgelegd aan een bijzondere curator. Er is geen sprake van een belangenverstrengeling tussen de kinderen en de vader. Het probleem is dat de gecertificeerde instelling niet in contact komt met de vader en dat zij in België, waar de vader woont, geen bevoegdheden hebben om hem daartoe te dwingen. Een bijzonder curator heeft echter die bevoegdheden ook niet. De kinderrechter is dan ook van oordeel dat een bijzondere curator niet de aanwezen persoon is om in de huidige omstandigheden een inschatting te maken van de veiligheid bij de vader. De kinderrechter zal daarom het verzoek ex artikel 1:250 BW, om een bijzonder curator te benoemen, afwijzen. Mogelijk kan via de Centrale Autoriteit contact gelegd worden met de lokale autoriteiten en kan langs die weg een reële inschatting worden gemaakt van de situatie bij de vader thuis en of die fysiek en emotioneel voldoende veilig is voor [minderjarige01] en [minderjarige02] . Cursussen binnenkort: |
|
Uithuisplaatsing, positieve ontwikkelingen en rol perspectiefbesluitRechtsvraagHeeft de rechtbank terecht een uithuisplaatsing uitgesproken gelet op de positieve ontwikkelingen bij de moeder? Wat is de rol van het perspectiefbesluit daarbij? OverwegingHet hof komt tot dat oordeel op grond van het volgende. [de minderjarige1] heeft in het verleden veel meegemaakt. [de minderjarige1] heeft een laag intelligentieniveau en zij kampt met een groot loyaliteitsconflict in relatie tot haar moeder en de pleegmoeder. De moeder heeft nog niet zo lang geleden, in januari 2022, een poging tot zelfdoding gedaan, mede omdat de verzorging en opvoeding van haar drie kinderen in combinatie met andere zaken teveel van haar vroeg. Het hof heeft wel gezien dat de moeder daarna erg haar best heeft gedaan om de situatie te verbeteren en daardoor een positieve ontwikkeling heeft doorgemaakt. Deze ontwikkelingen zijn echter nog te pril: omdat de moeder [de minderjarige1] al sinds medio 2020 niet meer helemaal zelf opvoedt en verzorgt is er nog meer verbetering nodig. De raad heeft gezegd dat er vanwege de onrust in het gezin in de afgelopen periode nog geen perspectief onderzoek heeft plaatsgevonden. Met de raad is het hof van oordeel dat een thuisplaatsing van [de minderjarige1] niet aan de orde kan zijn voordat een dergelijk onderzoek heeft plaatsgevonden. Er dient zicht te zijn op de belastbaarheid van de moeder en de mate waarin zij kan aansluiten op de behoeften van [de minderjarige1] . Het risico dat het weer mis gaat als de moeder de volledige verzorging en opvoeding van [de minderjarige1] weer op zich neemt, ligt op de loer. De broertjes van [de minderjarige1] zijn in dat geval een deel van de week samen met [de minderjarige1] bij de moeder thuis en het is nog niet zeker of de moeder haar aandacht over de drie kinderen kan verdelen. Hierbij betrekt het hof dat onder de huidige zorgregelingen de drie kinderen maar twee uur per week samen bij de moeder verblijven. Gedurende de periode van de machtiging tot uithuisplaatsing kan worden onderzocht of de moeder ook gedurende langere tijd voldoende in staat is om haar drie kinderen duidelijkheid en structuur te bieden, grenzen te stellen, de aandacht over hen te verdelen en [de minderjarige1] toch te bieden wat zij - gelet op haar problematiek - nodig heeft. De bevindingen kunnen worden meegenomen in het (nog) te starten perspectief onderzoek. Gebleken is dat een dergelijk perspectief onderzoek niet kan worden afgerond binnen de huidige termijn van de uithuisplaatsing. Gelet op al deze omstandigheden is het hof van oordeel dat het verzoek van de moeder in hoger beroep niet kan worden toegewezen zodat de bestreden beschikking moet worden bekrachtigd. Cursussen binnenkort: |
|
Uithuisplaatsing: kansen aan moeder om haar opvoedsituatie te verbeterenRechtsvraagHeeft de rechtbank terecht de machtiging uithuisplaatsing verlengd, gelet op de kans die de moeder moet krijgen zelf voor de kinderen te zorgen? OverwegingDe GI heeft verteld dat de moeder meerdere kansen heeft gehad om mee te werken aan een gezinsopname. In juni en augustus 2021 heeft de GI de moeder verteld dat zij moest meewerken aan een gezinsopname om de uithuisplaatsing van [de minderjarige] te kunnen voorkomen. In de week van 23 augustus 2021 heeft de GI tijdens drie huisbezoeken de eisen en gevolgen van de gezinsopname uitgelegd. Op 26 augustus 2021 is de moeder aanwezig geweest bij een intakegesprek voor de gezinsopname. Toen is afgesproken dat de gezinsopname op 1 oktober 2021 zou starten. Op die dag zei de moeder dat zij geen spullen had gepakt voor de opname. Daarom heeft de GI met de moeder afgesproken dat de gezinsopname op 8 oktober 2021 zou beginnen. In de tussentijd van een week heeft de moeder ondersteuning gekregen om zich op de gezinsopname voor te bereiden. Desondanks is zij op 8 oktober 2021 – zonder een reden op te geven – niet naar de gezinsopname gekomen. Het hof stelt daarom vast dat de moeder meerdere kansen heeft gekregen om een gezinsopname te ondergaan, maar dat zij niet wilde meewerken. Hetzelfde geldt voor het persoonlijkheidsonderzoek. De GI heeft ook verteld dat al vaak geprobeerd is om een persoonlijkheidsonderzoek op te starten. De moeder heeft een tijd lang geweigerd om daar aan mee te werken. Vervolgens zei de moeder dat ze wel wilde meewerken, maar heeft zij de verwijsbrief voor het persoonlijkheidsonderzoek wekenlang niet aan de GI willen geven. Toen de GI uiteindelijk een intake voor het persoonlijkheidsonderzoek had gepland, is de moeder niet komen opdagen. Het hof stelt vast dat de moeder zowel voor de gezinsopname als voor het persoonlijkheidsonderzoek genoeg kansen heeft gekregen, maar simpelweg niet wilde meewerken. Zowel de gezinsopname als een persoonlijkheidsonderzoek zijn naar het oordeel van het hof dan ook een gepasseerd station. Cursussen binnenkort: |
|
Rechtbank gaat over perspectief van kinderen bij uithuisplaatsingRechtsvraagWie bepaalt waar het perspectief van de kinderen ligt als zij uit huis geplaatst zijn? OverwegingDe vraag waar het perspectief van de kinderen ligt, dient onderwerp te zijn van onderzoek door de raad en zal, indien de raad overgaat tot een verzoek tot beëindiging van het gezag, door de rechtbank dienen te worden getoetst. De kinderrechter heeft in deze procedure tot verlenging van de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing naar de mening van het hof te snel die conclusie getrokken met de overweging dat het perspectief van de kinderen niet meer bij de ouders ligt. De rechtbank moet over een verzoek tot beëindiging van het gezag van de ouders in alle vrijheid kunnen beslissen, en niet gebonden zijn aan het oordeel van de kinderrechter. Zolang sprake is van een ondertoezichtstelling met een machtiging tot uithuisplaatsing is het uitgangspunt dat de GI hulpverlening moet blijven inzetten
Cursussen binnenkort: |
|
Risicotaxatierapport en plan van aanpak bij wachttlijst GIRechtsvraagWelke invloed heeft een kinderrechter bij wachtlijsten van de GI voordat een jeugdbeschermer aan de slag kan? OverwegingDe kinderrechter acht het van belang dat er in de startfase van de ondertoezichtstelling een risicotaxatierapport wordt opgesteld alsmede een plan van aanpak. De kinderrechter acht het niet verantwoord dat in deze zaak een wachttijdperiode met zich gaat brengen dat er voorlopig niets gebeurt. De kinderrechter heeft erop gewezen dat in enkele zaken waarin een ondertoezichtstelling lopende is en sprake is van complexe relatieproblematiek een duo van een familierechtsadvocaat en een gedragswetenschapper tezamen genaamd ‘gezinsadvocaat’ is ingezet. De inzet bestaat uit het opstellen van een risicotaxatierapport en een plan van aanpak alsmede het tezamen met de GI voeren van een zeer strakke en intensieve regie op de ouders en het kind. Gedurende een onvermijdelijke wachttijdfase kan de Gezinsadvocaat ouders enige voorlopige begeleiding bieden, teneinde erger te voorkomen. Op basis van het plan van aanpak in te zetten hulpverleningstraject voor ouders en het kind kan de gezinsadvocaat dan wellicht ook bevorderen dat hulpvragen van ouders een gemeenschappelijk en door hen beide gesteund kader krijgen. De kinderrechter heeft ook gewezen op de mogelijkheid tot het inzetten van een schottenaanpak. Gelet op de wachtlijstenproblematiek zal de inzet van de schottenaanpak waarschijnlijk niet tot de mogelijkheden behoren. Het zou wel een interventie zijn die deze ouders baat zou kunnen brengen.
Cursussen binnenkort: |
|
Geen verzoek zorgverdeling in kinderbeschermingszaakRechtsvraagKon de moeder een zelfstandig tegenverzoek om vaststelling zorgverdeling in de kinderbeschermingszaak indienen? OverwegingNee. Het hof zal de moeder in haar verzoek een zorgregeling vast te stellen niet-ontvankelijk verklaren omdat een onjuiste juridische weg bewandeld is. De moeder grondt haar verzoek op artikel 1:377a BW dat ziet op het recht op omgang. Verzoeken uit hoofde van dat artikel dienen (net als verzoeken op grond van 1:253a BW, die betrekking hebben op geschillen over omgang tussen ouders die samen met het gezag zijn belast) echter aan de rechtbank te worden voorgelegd en niet, zoals hier in eerste aanleg is gebeurd, aan de kinderrechter die oordeelt over zaken die verband houden met de ondertoezichtstelling.
Cursussen binnenkort: |
|
Biologische vader geen belanghebbende bij gezagsbeëindiging moederRechtsvraagIs de biologische vader die (onregelmatig) omgang heeft met het kind belanghebbende in de gezagsbeëindigingszaak van de moeder? OverwegingDe rechtbank is van oordeel dat een beslissing over beëindiging van het gezag van de moeder geen rechtstreekse inmenging in het family life van de vader ten opzichte van [minderjarige] inhoudt, niet in juridisch opzicht en niet in feitelijk opzicht. In juridisch opzicht wordt de mogelijkheid voor de vader om [minderjarige] te erkennen niet beïnvloed door de vraag of moeder het gezag heeft. Ook de mogelijkheid om het gezag over [minderjarige] te krijgen wordt door deze procedure niet geraakt, nu de mogelijkheid om daartoe een verzoek in te dienen (zodra hij [minderjarige] zou hebben erkend) niet wordt beperkt als de moeder geen gezag meer heeft. Ook feitelijk is er geen sprake van een rechtstreekse inmenging in zijn family life ten opzichte van [minderjarige] : zijn wens en mogelijkheden om een grotere rol als ouder in te nemen in het leven van [minderjarige] worden door beëindiging van het gezag van de moeder niet beperkt.
Cursussen binnenkort: |
|
Ambtshalve benoeming bijzondere curator bij loyaliteitsconflict kinderenRechtsvraagIs er aanleiding om ambtshalve een bijzondere curator te benoemen? OverwegingDe rechtbank ziet in dit geval aanleiding om een bijzondere curator te benoemen. Uit het gesprek met en de brief van [minderjarige 1] is gebleken dat zij klem zit tussen de volwassenen die beslissingen over haar moeten nemen. De rechtbank vindt dat dit ook geldt voor [minderjarige 2] . [minderjarige 1] en [minderjarige 2] verblijven bij de gezinshuisouders maar voelen zich niet op hun gemak. Zij hebben een sterke wens om bij de moeder wonen. [minderjarige 1] heeft het gevoel dat zij niet haar verhaal aan de gezinshuisouders of de jeugdbeschermer kan vertellen. Volgens [minderjarige 1] denken zij dat haar verhalen afkomstig zijn van de moeder. Zij vindt het daarom moeilijk om zich open te stellen en een vertrouwensband op te bouwen; ook voelt zij zich niet gehoord. Cursussen binnenkort: |
|
Perspectiefbesluit kan worden getoetst via geschillenregelingRechtsvraagKan een perspectiefbesluit via de geschillenregeling worden getoetst door de kinderrechter? OverwegingJa. Het perspectiefbesluit is een interne beslissing van de GI die in grote mate bepalend is voor de wijze van uitvoering van de ondertoezichtstelling. Als de GI besluit dat het opgroeiperspectief van een kind niet meer bij de ouder(s) ligt, dan is de hulpverlening niet meer op thuisplaatsing gericht, maar op het ondersteunen van de ouder(s) bij het invullen van hun rol van ouder op afstand. Ook de duur en frequentie van de omgang wijzigt hierdoor over het algemeen. De ondertoezichtstelling wordt vanaf dat moment dus op een andere manier uitgevoerd en de gevolgen hiervan zijn groot voor de ouders en de minderjarige. In zoverre is sprake van een geschil over de uitvoering van de ondertoezichtstelling. Weliswaar komt het perspectiefbesluit (impliciet) aan de orde bij de beoordeling van een verzoek tot gezagsbeëindiging of verlenging van de uithuisplaatsing en kan daarmee beargumenteerd worden dat een andere weg dan de geschillenregeling open staat, maar de rechtbank is van oordeel dat dit de ouders de facto geen effectieve en adequate rechtsbescherming biedt. Doorgaans wordt een verzoek tot gezagsbeëindiging immers pas aanzienlijk later beoordeeld, zodat de kans groot is dat tegen die tijd de in artikel 1:266 BW genoemde aanvaardbare termijn is verstreken. Ook de verlengingszitting vindt in voorkomende gevallen geruime tijd na het perspectiefbesluit plaats (zoals ook in deze zaak). Toetsing van het perspectiefbesluit is dan mosterd na de maaltijd. Verder zijn de ouders gehouden ook na het perspectiefbesluit mee te blijven werken aan de (ingrijpend gewijzigde) uitvoering van de ondertoezichtstelling. Dit kan bezwaarlijk van hen gevergd worden als zij het perspectiefbesluit pas veel later in rechte kunnen betwisten. Het is ook niet doelmatig om de ondertoezichtstelling op deze manier uit te voeren. Het voorgaande betekent dat een effectieve en adequate mogelijkheid om op te komen tegen een perspectiefbesluit (vooralsnog) ontbreekt. De rechtbank acht dit niet wenselijk en is daarom van oordeel dat het perspectiefbesluit op grond van de geschillenregeling van artikel 1:262b BW kan worden voorgelegd aan de kinderrechter. Cursussen binnenkort: |
|
Belanghebbende bij machtiging uithuisplaatsingRechtsvraagIs de vader zonder gezag belanghebbende bij een machtiging tot uithuisplaatsing? OverwegingSlechts indien het onderwerp van de zaak ertoe kan leiden dat de rechten of verplichtingen waarop de betrokkene zich beroept, rechtstreeks door de rechterlijke beslissing worden geraakt, is die betrokkene in die zaak belanghebbende in de zin van artikel 798 lid 1, eerste volzin, Rv. In voornoemde uitspraak heeft de Hoge Raad verder overwogen dat uit de rechtspraak van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) moet worden afgeleid dat een persoon, die aanspraak kan maken op bescherming van zijn familie- en gezinsleven dan wel zijn privéleven, een en ander zoals voorzien in artikel 8 lid 1 van het EVRM, tevens aanspraak erop kan maken dat hij in voldoende mate betrokken wordt in het besluitvormingsproces dat kan leiden tot een inmenging in dat familie- en gezinsleven respectievelijk dat privéleven (zie EHRM 6 oktober 2015, nr. 58455/13 (N.P./Moldavië)). Die aanspraak ziet mede op de gerechtelijke procedure, welke procedure op zichzelf tevens moet voldoen aan de eisen die voortvloeien uit artikel 6 EVRM. De door artikel 8 EVRM vereiste mate waarin en wijze waarop de belanghebbende bij het besluitvormingsproces wordt betrokken, is afhankelijk van de bijzondere omstandigheden van het geval en de aard en de mate van ingrijpendheid van de te nemen maatregelen. Op grond van de in de vorige rechtsoverweging geformuleerde criteria dient het hof te onderzoeken of de omstandigheden van dit geval meebrengen dat de uithuisplaatsing van de kinderen een inmenging vormt in het gezinsleven van de (niet met het gezag over [minderjarige 1] en [minderjarige 2] belaste) vader als bedoeld in artikel 8 lid 2 EVRM, en of het onderwerp van de onderhavige zaak kan leiden tot een rechterlijke beslissing die het recht op gezinsleven van de vader rechtstreeks raakt, met als gevolg dat de vader moet worden aangemerkt als belanghebbende in de zin van artikel 798 lid 1, eerste volzin, Rv, in verbinding met artikel 8 lid 1 EVRM. Naar het oordeel van het hof is dat niet het geval. Met de informatie zoals de vader die wel heeft gesteld maar niet heeft onderbouwd, kan het hof niet vaststellen in hoeverre er sprake is geweest van familieleven tussen de vader en de kinderen. Zo heeft de vader niet onderbouwd wat de duur en de invulling was van de omgang die hij zegt te hebben gehad met de kinderen. Wat wel vaststaat, is dat sinds de eerste betrokkenheid van de hulpverlening in 2015 geen informatie van de vader beschikbaar was en dat hij niet betrokken is geweest bij de hulpverlening. Sinds 2017 is de huidige gezinsmanager betrokken bij de kinderen en de moeder en ook zij heeft nooit contactgegevens van de vader gehad of op een andere manier contact met hem gehad. Gelet op die feiten is naar het oordeel van het hof niet komen vast te staan dat de vader kenbaar betrokken geweest bij de verzorging en opvoeding van de kinderen. Ook voor het overige heeft de vader geen omstandigheden aangevoerd, die maken dat de uithuisplaatsing van de kinderen een – voor de toets van artikel 798 lid 1 Rv relevante – inmenging vormt in zijn gezinsleven met de kinderen of dat deze uithuisplaatsing kan leiden tot een rechterlijke beslissing die het recht op gezinsleven van de vader rechtstreeks raakt, terwijl van dergelijke omstandigheden het hof ook niet ambtshalve is gebleken. Gelet hierop is het hof van oordeel dat de vader niet kan worden aangemerkt als belanghebbende in de kwestie van de uithuisplaatsing van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] , nu deze niet rechtstreeks betrekking heeft op zijn rechten en verplichtingen. Cursussen binnenkort: |