arbeidsrecht

VAKnieuws

Slapend dienstverband en informatieverplichting

Nr: 20157 Rechtbank Gelderland, 04-11-2020 ECLI:NL:RBGEL:2020:5890 Jurisprudentie Rechtsontwikkeling Arbeidsovereenkomstenrecht 7:669 BW

Rechtsvraag

Hoe ver reikt de informatieverplichting van de werkgever in het kader van slapende dienstverbanden in het zicht van pensionering?

Overweging

Zo [gedaagde] [eiser] in of omstreeks maart 2019 naar aanleiding van zijn verzoek om de eindafrekening al niet deugdelijk had moeten informeren, had zij dat zeker na 8 november 2019, toen de Xella-uitspraak door de Hoge Raad werd gedaan, moeten doen.

Zij had daarna contact met [eiser] moeten opnemen teneinde te verifiëren wat hij met zijn verzoek om een eindafrekening beoogde, een einde van het dienstverband met uitbetaling van de transitievergoeding of niet. Gegeven het verzoek om de eindafrekening kan het verweer van [gedaagde] dat [eiser] , anders dan zijn collega, niet expliciet om beëindiging van de arbeidsovereenkomst en uitbetaling van de transitievergoeding heeft verzocht niet slagen.

Bovendien, [eiser] was met de e-mail van zijn gemachtigde van 18 november 2019, daags voordat de arbeidsovereenkomst van rechtswege eindigde door het bereiken van de pensioengerechtigde leeftijd, op tijd, net op tijd.

Zo [gedaagde] al niet eerder, zoals hiervoor overwogen, [eiser] juist had moeten informeren en/of contact met hem had moeten zoeken had zij zeker direct op de mail van 18 november 2019 positief moeten reageren.

Dat daarin een reactie termijn was opgenomen die lag na datum pensionering, en dus na einde dienstverband van rechtswege was op zijn zachtst gezegd onhandig. [gedaagde] kan zich daar in dit concrete geval, tegen de achtergond als hiervoor geschetst, evenwel in redelijkheid niet op beroepen. Dat die e-mail van de gemachtigde van [eiser] die dag niet door [gedaagde] gelezen is komt voor haar rekening en risico. De e-mail was immers tijdig door haar ontvangen.

Lees verder
 

Ontstaan van een keten bij verplichte aanbieding vaste omvang

Nr: 20156 Rechtbank Amsterdam, 05-11-2020 ECLI:NL:RBAMS:2020:5420 Jurisprudentie Rechtsontwikkeling Arbeidsovereenkomstenrecht Vormt een schriftelijke vastlegging wijziging arbeidsovereenkomst o.g.v. verplicht aanbod vaste urenomvang als bedoeld in art. 7:628a BW een nieuwe arbeidsovereenkomst in de zin van artikel 7:668a BW

Rechtsvraag

Vormt een schriftelijke vastlegging wijziging arbeidsovereenkomst o.g.v. verplicht aanbod vaste urenomvang als bedoeld in art. 7:628a BW een nieuwe arbeidsovereenkomst in de zin van artikel 7:668a BW

Overweging

Het is een wijziging geweest van de lopende oproepovereenkomst voor bepaalde tijd in een arbeidsovereenkomst met een vast aantal uren, voor de resterende bepaalde tijd van de eerdere oproepovereenkomst. De arbeidsovereenkomst zelf bepaalt dat ook, terwijl [verzoeker] door de brief van 28 januari 2020 wist dat de WAB meebracht dat NOB de daartoe aanleiding gevende oproepovereenkomsten, als de oproepkracht dat tenminste zelf wenste, zou omzetten in een arbeidsovereenkomst met een vast aantal uren. [verzoeker] heeft daarvoor gekozen. Dat die omzetting gepaard gaat met het aangaan van een nieuwe arbeidsovereenkomst is nergens bepaald, integendeel er is steeds meegedeeld dat het om een omzetting ging voor de resterende duur van de oproepovereenkomst. Dat de arbeidsovereenkomst daarnaast - mede als gevolg van de nieuwe CAO - een extra bepaling bevat, maakt dit niet anders.

11. [verzoeker] heeft er dan ook niet op mogen vertrouwen dat hem een nieuwe vierde arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd werd aangeboden. Het enkele feit dat de aanbiedingsbrief van 21 april 2020 ‘in vaste dienst‘ vermeldt, is niet van voldoende gewicht om te beslissen tot een nieuwe, vierde arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd en dus een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd. Het was en bleef een arbeids-overeenkomst voor bepaalde tijd. Reden waarom [verzoeker] een WW - uitkering heeft aangevraagd.

Lees verder

Al onze cursussen

Centrum Permanente Educatie biedt hoogwaardige juridische cursussen, afgestemd op de praktijk en verzorgd met enthousiasme en expertise.

Bekijken
 

Beoordeling arbeidsovereenkomst

Nr: 20159 Hoge Raad der Nederlanden, 06-11-2020 ECLI:NL:HR:2020:1746 Jurisprudentie Rechtsontwikkeling Arbeidsovereenkomstenrecht 7:610 BW, 7:400 BW

Rechtsvraag

Hoe moet de kwalificatie van een overeenkomst worden gedaan in het licht van Groen/Schoevers?

Overweging

Art. 7:610 BW omschrijft de arbeidsovereenkomst als de overeenkomst waarbij de ene partij, de werknemer, zich verbindt in dienst van de andere partij, de werkgever, tegen loon gedurende zekere tijd arbeid te verrichten. Indien de inhoud van een overeenkomst voldoet aan deze omschrijving, moet de overeenkomst worden aangemerkt als een arbeidsovereenkomst. Niet van belang is of partijen ook daadwerkelijk de bedoeling hadden de overeenkomst onder de wettelijke regeling van de arbeidsovereenkomst te laten vallen. Waar het om gaat, is of de overeengekomen rechten en verplichtingen voldoen aan de wettelijke omschrijving van de arbeidsovereenkomst. Anders dan uit het arrest Groen/Schoevers wel is afgeleid, speelt de bedoeling van partijen dus geen rol bij de bij de vraag of de overeenkomst moet worden aangemerkt als een arbeidsovereenkomst.

De hiervoor in 3.2.2 bedoelde kwalificatie van een overeenkomst moet worden onderscheiden van de – daaraan voorafgaande – vraag welke rechten en verplichtingen partijen zijn overeengekomen. Die vraag dient te worden beantwoord aan de hand van de Haviltexmaatstaf. Nadat de rechter met behulp van die maatstaf de overeengekomen rechten en verplichtingen heeft vastgesteld (uitleg), kan hij beoordelen of die overeenkomst de kenmerken heeft van een arbeidsovereenkomst (kwalificatie)

Lees verder
 

Omvang van collectief ontslag

Nr: 20155 Hof van Justitie Europese Unie, 11-11-2020 ECLI:EU:C:2020:898 Jurisprudentie Rechtseenheid Arbeidsovereenkomstenrecht 7:669 BW

Rechtsvraag

Wanneer is sprake van een collectief ontslag en welke ontslagen moeten meegerekend worden?

Overweging

De volle werking van deze richtlijn zou, in strijd met de ermee nagestreefde doelstelling, worden beperkt indien zij aldus werd uitgelegd dat de nationale rechterlijke instanties geen rekening kunnen houden met ontslagen vóór of na de datum van het betwiste individuele ontslag om vast te stellen of er al dan niet sprake is van een collectief ontslag in de zin van die richtlijn.

Bijgevolg is, zoals de Europese Commissie in haar schriftelijke opmerkingen heeft aangegeven, de periode die moet worden onderzocht die waarin het betwiste individuele ontslag heeft plaatsgevonden en waarin zich het grootste aantal ontslagen door de werkgever heeft voorgedaan om één of meer redenen die geen betrekking hebben op de persoon van de werknemer in de zin van artikel 1, lid 1, eerste alinea, onder a), van richtlijn 98/59.

Gelet op een en ander dient op de gestelde vragen te worden geantwoord dat artikel 1, lid 1, eerste alinea, onder a), van richtlijn 98/59 aldus moet worden uitgelegd dat, teneinde te beoordelen of een betwist individueel ontslag deel uitmaakt van een collectief ontslag, de in deze bepaling bedoelde referentieperiode om vast te stellen of er sprake is van een collectief ontslag moet worden berekend door elke periode van 30 of 90 opeenvolgende dagen waarin dit individuele ontslag heeft plaatsgevonden en waarin zich het grootste aantal ontslagen door de werkgever heeft voorgedaan om één of meer redenen die geen betrekking hebben op de persoon van de werknemer in de zin van deze bepaling, in aanmerking te nemen.

Lees verder
 

Werkgeversaansprakelijkheid beroerte

Nr: 21027 Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 08-12-2020 ECLI:NL:GHSHE:2020:3759 Jurisprudentie Geschilbeslechting Arbeidsovereenkomstenrecht 7 658 BW

Rechtsvraag

Valt het krijgen van een beroerte op de werkplek als te zien 'in de uitvoering van de werkzaamheden'. 

Overweging

Voor het antwoord op de vraag of [werkgever] als werkgever uit hoofde van artikel 7:611 BW aansprakelijk is voor de gedragingen van [direct leidinggevende] en [collega 3] is van belang of voor [direct leidinggevende] en/of [collega 3] redelijkerwijs duidelijk moest zijn dat voor [werknemer] direct medische hulp diende te worden ingeschakeld om gezondheidsschade te voorkomen. Anders dan [werknemer] betoogt, geldt voor een werkgever niet de verplichting om steeds een arts te (laten) raadplegen alvorens een zieke werknemer naar huis te sturen.

Het al dan niet raadplegen van een arts in geval van ziekte valt naar het oordeel van het hof in beginsel onder de eigen verantwoordelijkheid van de werknemer, nog daargelaten dat een werkgever niet de bevoegdheid heeft om een werknemer zonder diens toestemming door een huisarts laten onderzoeken.
Dat er geen beleid gold om te voorkomen dat een werknemer ziek naar huis wordt gestuurd zonder eerst een arts in te schakelen, kan om die reden niet leiden tot aansprakelijkheid van [werkgever] .

Lees verder
 
20160

Uitbreiding steunpakket Corona

09-12-2020, bron:
Regelgeving - Ontslag en ontbinding

Samenvatting
Binnenkort:
De zieke werknemer
 

Ontslag op staande voet, zero tolerance beleid

Nr: 21030 Rechtbank Rotterdam, 22-12-2020 ECLI:NL:RBROT:2020:11990 Jurisprudentie Geschilbeslechting Arbeidsovereenkomstenrecht 7:673 BW, 7:677 BW

Rechtsvraag

Levert het dichtknijpen van de keel van een collega ontslag op staande voet op?

Overweging

Naar het oordeel van de kantonrechter is het handelen van [verzoeker] ernstig verwijtbaar. [verzoeker] heeft met zijn gedrag de grens van het acceptabele ver overschreden. [verzoeker] heeft ter zitting verklaard dat hij zich hiervan bewust is en dat zijn gedrag niet door de beugel kan. Dit heeft te meer te gelden nu Coolblue in haar Gedragscode aan geweld duidelijk de consequentie van ontslag op staande voet verbindt. Daarom was voor [verzoeker] duidelijk (of het moet in ieder geval duidelijk zijn geweest) dat zijn gedragingen evident strijdig zijn met goed werknemerschap, zodat hem een ernstig verwijt valt te maken. De door hem aangevoerde omstandigheden, zoals hiervoor in 4.7 genoemd, maken niet, om redenen zoals eveneens in 4.7 overwogen, dat dit verwijt wegvalt.

De door [verzoeker] aangevoerde omstandigheden, zoals hiervoor onder 4.8 en 4.9 genoemd, zijn bij de beoordeling of de uitzonderingsgrond van artikel 7:673 lid 7 aanhef en onder c, BW van toepassing is niet van belang, nu die omstandigheden niet van invloed zijn op de verwijtbaarheid van het handelen van [verzoeker] dat tot het ontslag heeft geleid (ECLI:HR:NL:2019:203 r.o. 3.4.4). [verzoeker] heeft verder geen beroep gedaan op het bepaalde in artikel 7:673 lid 8 BW en niet gesteld dat het niet toekennen van een transitievergoeding in het onderhavige geval naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is.

Het voorgaande leidt tot de conclusie dat Coolblue geen transitievergoeding aan hem verschuldigd is. Het daartoe strekkende verzoek van [verzoeker] wordt dan ook afgewezen.

Lees verder
 

Ontslag op staande voet bagateldelict, geen zero tolerance?

Nr: 21029 Rechtbank Noord-Holland, 05-01-2021 ECLI:NL:RBNHO:2021:158 Jurisprudentie Geschilbeslechting Arbeidsovereenkomstenrecht 7:673 BW, 7:677 BW

Rechtsvraag

Is het drinken van een pakje drinken bij een klant voldoende reden voor ontslag op staande voet?

Overweging

Ter zitting is duidelijk geworden dat [werknemer] een pakje drinken uit de koelkast in het vliegtuig van Emirates heeft gepakt en op- gedronken. Dat geen sprake was van een geseald pakje drinken, maar van een overgebleven product dat waarschijnlijk zou worden weggegooid, zoals [werknemer] ter zitting heeft gesteld, doet niet ter zake. De kantonrechter is met [werknemer] van oordeel – mede gelet op zijn persoonlijke omstandigheden – dat Direct Maintenance in de onderhavige situatie had kunnen volstaan met een minder verstrekkende maatregel dan ontslag op staande voet, omdat Direct Maintenance het zero tolerance beleid waarop zij zich beroept onvoldoende duidelijk kenbaar heeft gemaakt en onvoldoende consequent toepast. 

Lees verder
 

Mondkapjesplicht

Nr: 21028 Rechtbank Midden-Nederland, 13-01-2021 ECLI:NL:RBMNE:2021:51 Jurisprudentie Rechtsontwikkeling Arbeidsovereenkomstenrecht

Rechtsvraag

Valt het instellen van de mondkapjesplicht onder het instructierecht?

Overweging

[werkgever] beroept zich ten aanzien van de door haar op 13 oktober 2020 ingestelde mondkapjesplicht op haar instructierecht als werkgever. Dit instructierecht vindt zijn grondslag in artikel 7:660 BW waarin staat dat de werknemer zich moet houden aan de voorschriften omtrent het verrichten van de arbeid, alsmede aan die welke strekken ter bevordering van de goede orde in de onderneming die hem door de werkgever binnen de grenzen van algemeen verbindende voorschriften of overeenkomst, al dan niet tegelijk met andere werknemers, worden gegeven.

Deze verplichting volgt uit de aard van het dienstverband en brengt de zeggenschap van de werkgever over de werknemer tot uitdrukking. Kenmerkend voor het instructierecht is dat de voorschriften eenzijdig door de werkgever kunnen worden gegeven, tenzij er een ondernemingsraad of personeelsvertegenwoordiging bestaat. Dat [werkgever] een verplichting tot het instellen van een ondernemingsraad heeft dan wel dat er een personeelsvertegenwoordiging is, is niet gesteld of gebleken. Dit maakt dat [werkgever] eenzijdig een instructie heeft kunnen geven aan haar werknemers, waar haar werknemers zich in beginsel aan hebben te houden.

De kantonrechter is voorshands van oordeel dat de verplichting tot het dragen van een mondkapje in de panden van [werkgever] twee legitieme doelen dient.

Ten eerste is [werkgever] als werkgever wettelijk verplicht de individuele belangen van haar werknemers te beschermen door zorg te dragen voor een gezonde en veilige werkomgeving. Dit brengt met zich dat [werkgever] gedurende de corona pandemie gehouden is datgene te doen wat nodig is en wat binnen haar macht ligt om besmetting van haar werknemers op de werkvloer met het corona virus te voorkomen.

Ten tweede heeft [werkgever] haar bedrijfsbelang te beschermen, omdat zij onder meer een loondoorbetalingsverplichting heeft bij ziekte. 

Lees verder
 

Slapend dienstverband

Nr: 21026 Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 14-01-2021 ECLI:NL:GHSHE:2021:48 Jurisprudentie Geschilbeslechting Arbeidsovereenkomstenrecht 7:669 BW

Rechtsvraag

Moet werkgever de zogenaamde Xella-vergoeding betalen?

Overweging

Bij de beoordeling van de grief stelt het hof voorop dat het antwoord op de vraag of een overeenkomst is tot stand gekomen, afhankelijk is van hetgeen partijen over en weer hebben verklaard en uit elkaars verklaringen hebben afgeleid en in de gegeven omstandigheden redelijkerwijze mochten afleiden.

Aanbod en aanvaarding hoeven niet uitdrukkelijk plaats te vinden; zij kunnen in elke vorm geschieden en kunnen besloten liggen in een of meer gedragingen (zie de artikelen 3:33, 3:35 en 3:37 lid 1 BW en HR 16 september 2011, ECLI:NL:HR:2011:BQ2213, rov. 3.4.)de werkgever] heeft ook aangevoerd dat na de reactie van [de werkgever] het stil is gebleven aan de zijde van [de werknemer] . [de werkgever] ging er daarom vanuit dat het verzoek van [de werknemer] was ingetrokken, of daaraan in ieder geval geen opvolging werd gegeven, aldus [de werkgever] .

Naar het oordeel van het hof mocht [de werkgever] hiervan echter niet uitgaan. [de werkgever] was er gezien haar e-mail van 19 december 2019 (ook) mee akkoord dat de gemachtigde van [de werknemer] een concept-vaststellingsovereenkomst zou opstellen. Dat de gemachtigde van [de werknemer] deze op 13 februari 2020 aan [de werkgever] heeft gestuurd, doet er niet aan af dat partijen reeds in december 2019 overeenstemming hebben bereikt over de beëindiging van de arbeidsovereenkomst zoals hiervoor in rov. 3.7 is overwogen. Bij het voorgaande moet ook bedacht worden dat [de werknemer] een redelijk voorstel heeft gedaan om zijn slapende dienstverband te beëindigen en dat [de werkgever] gelet op de eisen van goed werkgeverschap haar instemming niet (alsnog) daaraan kon onthouden. De omstandigheid dat indien de transitievergoeding ingevolge de wetgeving van 2020 zou worden berekend deze aanzienlijk lager zou zijn, maakt dit niet anders.

Tot slot heeft [de werkgever] gesteld dat uit het feit dat de gemachtigde een concept-vaststellingsovereenkomst stuurde zij mocht afleiden dat er nog geen definitieve overeenstemming was bereikt (want waarom wordt er anders een concept opgesteld?). Ook deze stelling kan [de werkgever] niet baten. In de concept-vaststellingsovereenkomst heeft de gemachtigde van [de werknemer] de gegevens verwerkt uit zijn brief van 16 december 2019. Hiermee was [de werkgever] in haar e-mail van 19 december 2019 akkoord gegaan. Daarnaast moest [de werknemer] kennelijk nog zijn bedrijfseigendommen inleveren. Dat hiervoor als datum 29 februari 2020 is opgenomen in de vaststellingsovereenkomst, kan evenmin tot het oordeel leiden dat er geen sprake was van een definitieve overeenstemming over beëindiging van de arbeidsovereenkomst per 31 december 2019.

Lees verder
 

Toelaatbaarheid concurrentiebeding

Nr: 21054 Gerechtshof Amsterdam, 16-02-2021 ECLI:NL:GHAMS:2021:513 Jurisprudentie Geschilbeslechting Arbeidsovereenkomstenrecht 7 653

Rechtsvraag

Kan een concurrentiebeding gebruikt worden als arbeidsmarktinstrument?

Overweging

Een concurrentiebeding is bedoeld om het bedrijfsdebiet van een werkgever - de opgebouwde knowhow en goodwill - te beschermen. Het gaat daarbij om het beschermen van bedrijfsgeheimen en andere concurrentiegevoelige informatie en/of het voorkomen dat een ex-werknemer bepaalde, al dan niet door hem onderhouden relaties met gebruikmaking van de door hem via zijn ex-werkgever bij die relaties verworven bekendheid meeneemt naar zijn nieuwe werkgever, met wie de ex-werkgever in een concurrentieverhouding staat. Het concurrentiebeding is daarmee niet bedoeld om - al dan niet in een krappe arbeidsmarkt - werknemers te binden. Het binden van personeel en het voorkomen van precedentwerking maakt daarom op zichzelf geen onderdeel uit van het met een concurrentiebeding te beschermen belang van de werkgever en kan dan ook in de hier aan de orde zijnde belangenafweging niet in relevante mate ten gunste van Ambucare wegen.

De enkele omstandigheid dat een werknemer vertrekt naar een concurrent betekent nog niet dat een werkgever (rechtstreeks) in zijn debiet is aangetast. Van zo’n aantasting is pas sprake als de nieuwe werkgever in de concurrentieslag met de voormalige werkgever in het voordeel is doordat de werknemer essentiële informatie meeneemt over producten, diensten en/of werkprocessen dan wel doordat de werknemer zodanige klantbinding heeft dat bepaalde klanten overstappen van de oude naar de nieuwe werkgever.

Ambucare heeft niets aangevoerd waaruit blijkt dat [geïntimeerde] beschikt over concurrentiegevoelige informatie waarmee TMI haar voordeel kan doen of zodanige binding met klanten heeft dat zij moet vrezen voor een overstap van klanten naar TMI. [geïntimeerde] is - zo is onomstreden - als ambulanceverpleegkundige uitvoerend werkzaam en niet betrokken bij commerciële contacten van Ambucare met haar opdrachtgevers. 

Lees verder
 

Vordering wedertewerkstelling na ziekte

Nr: 21057 Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 02-03-2021 ECLI:NL:GHSHE:2021:639 Jurisprudentie Geschilbeslechting Arbeidsovereenkomstenrecht 7 658a

Rechtsvraag

Slaagt een vordering tot wedertewerkstelling na drie jaar ziekte?

Overweging

Op grond van het bepaalde in artikel 7:658a, lid 2 BW is een werkgever verplicht om in het kader van de re-integratie tijdig zodanige maatregelen te treffen en aanwijzingen te verstrekken als redelijkerwijs nodig is om de werknemer die wegens ziekte verhinderd is de bedongen arbeid te verrichten in staat te stellen de eigen of andere passende arbeid te verrichten. Aan de primaire vordering van [appellante] ligt ten grondslag dat [geïntimeerde] in dit verband gehouden is haar de functie van beleidsadviseur onderwijs aan te bieden, omdat die functie passend en beschikbaar is. [geïntimeerde] heeft zowel de beschikbaarheid als de passendheid van deze functie betwist. Zij voert daartoe aan dat [appellante] de functie vanuit arbeidskundig oogpunt wel zou kunnen vervullen, maar dat zij de kennis en competenties mist die benodigd zijn voor het vervullen van deze functie. Bovendien wijst [geïntimeerde] op een bestaande vacaturestop.

Aan de beslissing om de primair gevorderde tewerkstelling als beleidsadviseur onderwijs af te wijzen heeft de voorzieningenrechter ten grondslag gelegd dat deze functie met ingang van het studiejaar 2020/21 niet, althans niet langer, beschikbaar is vanwege een vacaturestop. Met het bestaan van een vacaturestop is naar het oordeel van het hof niet gezegd dat de functie van beleidsadviseur onderwijs is vervallen. In hoeverre [geïntimeerde] zich in redelijkheid tegenover [appellante] op een vacaturestop kan beroepen is afhankelijk van een afweging van de wederzijdse belangen.

Enerzijds past de rechter daarbij terughoudendheid bij de beoordeling van het (personeels)beleid van een werkgever. Anderzijds wordt die beleidsvrijheid ingeperkt door de in r.o. 6.7 aangehaalde verplichting om mee te werken aan de re-integratie van [appellante] . Het zal uiteindelijk de bodemrechter moeten zijn die die afweging maakt. Naar het oordeel van het hof is naar de huidige stand van zaken niet dermate aannemelijk dat een dergelijke afweging in het voordeel van [appellante] zal uitvallen dat, vooruitlopend daarop, nu al van [geïntimeerde] verlangd kan worden dat zij [appellante] aanstelt in de functie van beleidsadviseur. Het hof betrekt daarbij de omstandigheid dat [appellante] in hoger beroep niet bestrijdt dat de vacaturestop een noodzakelijke maatregel is om de door [geïntimeerde] in haar conclusie van antwoord aangevoerde omstandigheden het hoofd te bieden. 

Lees verder