VAKnieuws
Kleine werkgever met wens arbeidsovereenkomst zieke werknemer te ontbindenRechtsvraagDient de arbeidsovereenkomst te worden ontbonden nu de kleine werkgever de lasten van de zieke werknemer die in totaal minder dan een dag heeft gewerkt, niet meer kan dragen? OverwegingDe loondoorbetalingsverplichting van art. 7: 629 BW schept voor kleine werkgevers als verzoekster een groot risico. Verzoekster heeft destijds niet gekozen om dat risico te verzekeren of zij heeft daar niet bij nagedacht. De kantonrechter heeft nota genomen van de persoonlijke brief van verzoekster over wat dit haar als (piep)kleine werkgeefster, persoonlijk en zakelijk doet, maar de wet maakt qua verplichting en duur van de loondoorbetaling geen onderscheid tussen grote werkgevers en kleine werkgevers. Verzoekster dient het loon door te betalen volgens art. 7: 629 BW en kan in dit geval niet onder die verplichting uit komen door ontbinding te vragen op de “h grond”. Het moeilijk of niet kunnen voldoen aan de loondoorbetalingsverplichting valt volledig in de risicosfeer van verzoekster. Cursussen binnenkort: |
|
Ondermaats presteren van werknemer geen reden tot ontbinding arbeidsovereenkomstRechtsvraagRechtvaardigt ondermaats functioneren van een juridisch medewerker bij Achmea - bestaande uit het niet voldoen aan interne administratieafspraken - een ontbinding van de arbeidsovereenkomst? OverwegingNee, de administratieve werkzaamheden die werknemer in verband met de Basic Rules dient uit te voeren, zijn weliswaar van belang voor de organisatie van de SAR, maar deze werkzaamheden vormen, afgezet tegen het inhoudelijke takenpakket van een SAR-jurist, vanzelfsprekend maar een fractie van de totale werkzaamheden. Tussen partijen is niet in geschil dat werknemer als zodanig, los van de administratieve kant van zijn werk, vakinhoudelijk een bekwaam jurist en rechtsbijstandverlener is op het terrein van het bestuursrecht. Zoals hiervoor is overwogen, is sprake van ondermaats functioneren van werknemer wat betreft de naleving van de Basic Rules. Hier staan echter positieve beoordelingen van klanten van de SAR (in het kader van klanttevredenheidonderzoeken) tegenover en het feit dat hij notabene in oktober 2015 is benaderd voor een (intern) artikel op de website van de SAR waarin hij diende uit te leggen hoe het komt dat zijn klanten zo te spreken zijn over zijn optreden / werkzaamheden. Ook eerder, namelijk in december 2014, heeft de manager haar waardering uitgesproken over de positieve beoordelingen van klanten over. Cursussen binnenkort:Al onze cursussenCentrum Permanente Educatie biedt hoogwaardige juridische cursussen, afgestemd op de praktijk en verzorgd met enthousiasme en expertise. Bekijken |
|
Opzeggen arbeidsovereenkomst kan niet via WhatsAppRechtsvraagHeeft werkgever Comfortenergy de arbeidsovereenkomst heeft opgezegd zonder dat sprake was van een dringende reden als bedoeld in de wet, dan wel zonder toestemming van het UWV en zonder schriftelijke instemming van [werknemer en voorts zonder dat sprake was van één van de situaties bedoeld in artikel 7:671 BW lid 1 onder a t/m h? OverwegingWerknemer heeft onbetwist gesteld dat Comfortenergy de arbeidsovereenkomst heeft opgezegd zonder dat sprake was van een dringende reden als bedoeld in de wet, dan wel zonder toestemming van het UWV en zonder schriftelijke instemming van werknemer en voorts zonder dat sprake was van één van de situaties bedoeld in artikel 7:671 BW lid 1 onder a t/m h. Het ontslag is daarom niet rechtsgeldig gegeven, zodat werknemer op goede grond aanspraak maakt op betaling van zijn salaris over de periode dat het dienstverband heeft geduurd, namelijk van 3 oktober 2016 t/m 2 december 2016. Comfortenergy heeft de ziekmelding van werknemer nimmer aanvaard. In reactie op de ziekmelding van werknemer heeft zij aan werknemer (met terugwerkende kracht) het einde van het dienstverband aangezegd in een WhatsAppbericht. Tot aan deze procedure heeft zij dit ontslag gehandhaafd. Beoordeling van de ziekmelding door een bedrijfsarts heeft niet plaatsgevonden. Comfortenergy heeft daarover ter zitting verklaard dat zij (nog) niet beschikte over een contract met een bedrijfsarts, aangezien zij dat als beginnend bedrijf te kostbaar vond. Na haar ontslagmededeling van 25 oktober 2016 heeft Comfortenergy ten opzichte van werknemer de houding aangenomen dat hij niet meer in dienst was. In die situatie acht de kantonrechter het aan werknemer niet verwijtbaar dat hij niet beschikt over een deskundigenverklaring van het UWV. Cursussen binnenkort: |
|
80a RO: aard van de motiveringsplicht bij limitering partneralimentatieRechtsvraagHeeft het hof zijn oordeel onbegrijpelijk of onvoldoende gemotiveerd omdat op de man een verzwaarde stelplicht rust en op het hof een verzwaarde motiveringsplicht vanwege het ingrijpende karakter van de beslissing tot limitering? OverwegingHR: verklaring tot niet-ontvankelijkheid van het beroep op grond van art. 80a RO. A-G: Het hof heeft niet miskend dat er op de man een verzwaarde stelplicht rust. Het hof heeft in lijn met vaste rechtspraak overwogen dat in verband met de ingrijpende gevolgen van limitering hoge eisen dienen te worden gesteld aan de te stellen en zo nodig te bewijzen bijzondere omstandigheden die limitering rechtvaardigen (vgl. onder meer HR 18 april 1997, NJ 1997, 571). Vervolgens heeft het hof de omstandigheden opgesomd die limitering volgens het hof rechtvaardigen en daarmee aan zijn verzwaarde motiveringsplicht voldaan. Hierop stuit het onderdeel af. Cursussen binnenkort: |
|
Bopz: mate van eenduidigheid van diagnose / verhouding tot art. 60RechtsvraagHeeft de rechtbank betrokkene van zijn vrijheid mogen benemen nu er geen eenduidige diagnose is gesteld (stemmingsstoornissen volgens de geneeskundige verklaring, en vermoedelijk dementie door de behandelend psychiater)? OverwegingHR: verwerping beroep op grond van art. 81 lid 1 RO. A-G: De nationale wet noch de rechtspraak over art. 5, lid 1 onder e, EVRM stelt de eis dat ook de medisch-psychiatrische classificatie (DSM-classificatie) van de stoornis eenduidig wordt vastgesteld. Het is dus mogelijk dat de psychiaters die de patiënt hebben onderzocht het erover eens zijn dát de patiënt aan een stoornis van de geestvermogens lijdt die betrokkene gevaar doet veroorzaken, maar onderling van mening verschillen over de juiste diagnose. Dat meningsverschil is van belang voor de wijze waarop de patiënt behandeld zal worden, maar is niet noodzakelijk van invloed op het antwoord op de vraag of de patiënt aan een stoornis lijdt en deze stoornis hem gevaar doet veroorzaken. Indien de rechtbank constateert dat de behandelende psychiater inmiddels tot een andere diagnose is gekomen (in dit geval: tot de voorlopige diagnose ‘dementie’, met dien verstande dat een daarop gericht MRI-onderzoek nog moet plaatsvinden), wil dat geenszins zeggen dat het op de geneeskundige verklaring gebaseerde oordeel van de rechtbank dat sprake is van een stoornis van de geestvermogens die de betrokkene gevaar doet veroorzaken, innerlijk tegenstrijdig is. (zie voor verhouding met art. 60 Wet Bopz onderdelen 2.11 en 2.12 van de Conclusie) |
|
81 RO: kennelijk onredelijk ontslag en schadevergoedingRechtsvraagHeeft het hof miskend dat bij de beoordeling van een op kennelijk onredelijk ontslag gegronde vordering eerst aan de hand van de in onderling verband beschouwde omstandigheden en naar de gewone bewijsregels moet worden vastgesteld dát sprake is van een kennelijk onredelijk ontslag, voordat kan worden toegekomen aan de vraag welke vergoeding aan de werknemer wordt toegekend? OverwegingHR: verwerping beroep op grond van art. 81 lid 1 RO. A-G: De vaststelling dat in de onderhavige zaak sprake is van kennelijk onredelijk ontslag moet inderdaad eerst plaatsvinden, voordat kan worden toegekomen aan de vraag welke schadevergoeding aan de werknemer wordt toegeken d . Het hof heeft dat ook gedaan door zich af te vragen of het gegeven ontslag wel kennelijk onredelijk kan worden genoemd. Het hof had na uitvoerig onderzoek vastgesteld dat geen van de vier opgevoerde redenen voor ontslag op staande voet stand hielden, zodat die redenen juridisch als ‘vals’ kwalificeren, hetgeen een vorm van kennelijk onredelijk ontslag oplevert. De op zich juiste premisse van het onderdeel dat de werknemer stelplicht heeft en bewijslast draagt van de kennelijke onredelijkheid van zijn ontslag, was hier om het anders te zeggen een gepasseerd station; voor hem viel niets meer te stellen of te bewijzen, nu al rechtens vaststond dat sprake was van valse redenen en dus van kennelijke onredelijkheid van het gegeven ontslag (geen van de opgegeven redenen konden de rechterlijke toets doorstaan). Cursussen binnenkort: |
|
Proceskostenveroordeling bij geschil over partneralimentatieRechtsvraagIs er reden tot een proceskostenveroordeling gezien de omstandigheid dat de rechtbankbeschikking van aanvang niet heeft voldaan aan de wettelijke maatstaven en gezien de wijze van procesvoering? OverwegingIn zaken als de onderhavige is het gebruikelijk dat de proceskosten worden gecompenseerd in die zin dat ieder van partijen de eigen kosten draagt. In het onderhavige geval zijn er evenwel gronden om van dit uitgangspunt af te wijken. De omstandigheid dat de beschikking van de rechtbank van 20 februari 2013 van aanvang niet heeft voldaan aan de wettelijke maatstaven en in de nadien gevoerde wijzigingsprocedures in het nadeel van de man is beslist is mede het gevolg geweest van de procesvoering van de man. De man heeft destijds geen verweer gevoerd tegen de nevenvoorziening inzake de kinderalimentatie. Voorts heeft de man in de daarop volgende wijzigingsprocedure niet tijdig, in overeenstemming met het procesreglement, voldoende bescheiden ingebracht ter onderbouwing van zijn stelling dat hij onvoldoende draagkracht had voor de ten behoeve van de vrouw vastgestelde bijdrage. Zo waren, gelet op de periode waarin de procedure bij het hof aanhangig was, de benodigde jaaropgaven over 2013 reeds beschikbaar dan wel hadden deze redelijkerwijs beschikbaar kunnen zijn. In de onderhavige procedure heeft de man ten aanzien van de periode vanaf 1 januari 2015 wederom onvoldoende financiële gegevens in het geding heeft gebracht. Zoals het hof hiervoor heeft overwogen had het op zijn weg gelegen, conform het procesreglement, om de jaaropgaven over 2015 en de aangifte inkomstenbelasting 2015 te verstrekken. Gelet op het tijdstip van de procedure waren ook deze stukken beschikbaar dan wel hadden deze redelijkerwijs beschikbaar kunnen zijn. Bij tijdige indiening van al deze stukken had dit proceskosten voor de vrouw kunnen voorkomen, al was het maar dat ze (voor een bepaalde periode) akkoord had kunnen gaan met een verlaging van de alimentatie en een procedure daarmee achterwege had kunnen blijven. Derhalve ziet het hof aanleiding de man te veroordelen in de kosten van het geding in hoger beroep. Cursussen binnenkort: |
|
Plicht tot afleggen rekening en verantwoording in eenvoudige huwelijksgemeenschapRechtsvraagHeeft het hof miskend dat de echtgenoten geen rekening en verantwoording aan elkaar schuldig zijn over het door hen gevoerde beheer ten aanzien van het vermogen binnen de eenvoudige gemeenschap? OverwegingJa, anders dan het hof tot uitgangspunt heeft genomen, brengt de omstandigheid dat degenen die deelgenoten in een eenvoudige gemeenschap met elkaar zijn gehuwd, niet mee dat art. 3:173 BW toepassing mist. In dat verband is het volgende van belang.
Volgens art. 1:90 lid 1 BW is een echtgenoot bevoegd tot het bestuur van zijn eigen goederen en, volgens de regels van art. 1:97 BW, tot het bestuur van goederen van een huwelijksgemeenschap. Hij hoeft ter zake van dat bestuur geen rekening en verantwoording af te leggen aan de andere echtgenoot (art. 1:138 lid 1 BW en HR 3 december 1971, ECLI:NL:HR:1971:AB6790, NJ 1972/338). Dat geldt ten aanzien van het bestuur over de eigen goederen ook indien sprake is van huwelijkse voorwaarden die een verrekenbeding bevatten. Art. 1:133 (oud) BW bepaalde voor het wettelijk deelgenootschap in gelijke zin. Tussen de echtgenoot die het hem toekomend bestuur overlaat aan de andere echtgenoot en deze laatste, zijn echter de bepalingen omtrent opdracht van overeenkomstige toepassing, met inachtneming van de aard van de huwelijksverhouding en de aard van de goederen (art. 1:90 lid 3 BW). Indien een echtgenoot het hem toekomend bestuur overlaat aan de andere echtgenoot, is deze laatste dan ook in beginsel gehouden tot het afleggen van rekening en verantwoording over het gevoerde bestuur (art. 1:90 lid 3 BW in verbinding met art. 7:403 lid 2 BW). Hij kan wegens nalatigheid bij dat bestuur aansprakelijk zijn overeenkomstig de bepalingen omtrent opdracht dan wel, in geval van onrechtmatig bestuur, op grond van onrechtmatige daad (vgl. Parl. Gesch. BW Inv. 3, 5 en 6 Aanpassing BW 1991, p. 41). Gelet op het voorgaande kan in zoverre ook binnen het huwelijk sprake zijn van een verplichting tot het afleggen van rekening en verantwoording en schadeplichtigheid. De aard van de tussen de echtgenoten bestaande rechtsverhouding verzet zich dus niet ertegen dat op grond van art. 3:173 BW van een echtgenoot die mede voor de andere echtgenoot beheer heeft gevoerd over (diens aandeel in) het vermogen in een eenvoudige gemeenschap, rekening en verantwoording wordt gevorderd. Cursussen binnenkort: |
|
Verdeling draagkracht onderhoudsplicht bij kinderen in verschillende landenRechtsvraagHeeft het hof heeft art. 1:397 BW en art. 1:404 BW miskend door de beschikbare draagkracht van de man gelijkelijk te verdelen over de drie (later vier) kinderen van de man? OverwegingIndien sprake is van kinderen in verschillende landen, kan ook een verschil in kosten van levensonderhoud tussen die landen van belang zijn voor het bepalen van de behoefte van de kinderen. Voor de beantwoording van de vraag welk deel van de draagkracht van de man beschikbaar is voor de kinderen uit zijn eerste relatie, is derhalve van belang of de kinderen uit zijn tweede relatie een lagere behoefte hebben dan de kinderen uit zijn eerste relatie en of de nieuwe partner van de man een eigen inkomen heeft, zodat zij dient bij te dragen aan de behoefte van haar kinderen uit haar relatie met de man. Nu het hof heeft geoordeeld dat de draagkracht van de man gelijkelijk over de drie (later vier) kinderen moet worden verdeeld, zonder op de stellingen van de vrouw in te gaan, heeft het hof hetzij blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting, hetzij zijn oordeel onvoldoende gemotiveerd. De onderdelen slagen derhalve. Cursussen binnenkort: |
|
Miskenning bewijsvermoeden inzake afwikkeling niet uitgevoerd periodiek verrekenbedingRechtsvraagHeeft het hof de regel van het bewijsvermoeden van art. 1:141 lid 3 BW miskend voor zover het tot uitdrukking heeft willen brengen dat het aan de man is om aan te tonen dat de waarde van de woning is ontstaan uit te verrekenen inkomsten? OverwegingJa. Art. 1:141 lid 3 BW bepaalt dat indien bij het einde van het huwelijk aan een bij huwelijkse voorwaarden overeengekomen periodieke verrekenplicht, het dan aanwezige vermogen wordt vermoed te zijn gevormd uit hetgeen verrekend had moeten worden, tenzij uit de eisen van redelijkheid en billijkheid anders voortvloeit. Tot uitgangspunt moet worden genomen dat de man in het kader van de subsidiaire grondslag van zijn vordering een beroep heeft gedaan op het bewijsvermoeden van art. 1:141 lid 3 BW, geen van partijen zich heeft beroepen op de daarin vervatte uitzondering en het hof niet heeft overwogen aanleiding te zien voor toepassing van die uitzondering. Bij die stand van zaken was het aan de vrouw om te stellen en, zo nodig, aannemelijk te maken dat de waarde van de woning op de peildatum niet is gevormd uit hetgeen op de voet van de huwelijkse voorwaarden verrekend had moeten worden. Daarmee strookt niet de beslissing van het hof dat de man onvoldoende heeft gesteld om te kunnen concluderen dat de verbouwingen van de woning van de vrouw zijn gefinancierd met overgespaard inkomen. Cursussen binnenkort: |
|
Verdeling nalatenschap en gezag van gewijsde eerdere uitsprakenRechtsvraagDiende het hof, overeenkomstig het gezag van gewijsde van eerdere uitspraken van de rechtbank en het hof, ervan uit te gaan dat eisers ieder voor één derde in de nalatenschap waren gerechtigd en dat er derhalve een rechtsgrond bestond voor hun vorderingen? OverwegingJa, de klacht neemt terecht tot uitgangspunt dat aan de beslissingen die zijn vervat in de genoemde uitspraken van rechtbank en gerechtshof ‘s-Hertogenbosch gezag van gewijsde toekomt. De stukken van het geding laten geen andere conclusie toe dan dat eisers zich in de onderhavige procedure op dat gezag van gewijsde hebben beroepen met betrekking tot de beslissing dat zij mede-erfgenaam zijn. Het hof heeft dan ook in strijd met art. 236 Rv gehandeld door te oordelen dat eisers niet (meer) deelgenoten in de nalatenschap van erflaatster zijn. Aan het gezag van gewijsde van voormelde uitspraken kan niet afdoen dat is gebleken dat eisers voorafgaand aan die uitspraken hun aandeel in de nalatenschap hadden verworpen. De klaagt slaagt. Cursussen binnenkort: |
|
Bij beroep in cassatie van minderjarige inzake benoeming curator advocaat verplichtRechtsvraagKan een minderjarige beroep in cassatie instellen tegen een rechterlijke beslissing waarin een (informeel) verzoek om benoeming van een bijzondere curator niet is ingewilligd, dat zonder advocaat bij de Hoge Raad als procesvertegenwoordiger doen? OverwegingNee. De beslissing van HR 29 mei 2015, ECLI:NL:HR:2015:1409, NJ 2015/293, rov. 3.4.5, derde alinea, houdt niet in dat een minderjarige bij een verzoek als bedoeld in art. 1:250 BW zonder de wettelijk verplichte rechtsbijstand van een advocaat een rechtsmiddel kan aanwenden, maar uitsluitend dat de minderjarige dit kan zonder vertegenwoordigd te worden door een wettelijk vertegenwoordiger (ouder of voogd) . Cursussen binnenkort: |