VAKnieuws
Bopz: lichamelijke schade onvoldoende om psychische stoornis in verband met alcoholgebruik te constaterenRechtsvraagHeeft de rechtbank in het licht van HR 23 september 2005, ECLI:NL:HR:2005:AU0372, NJ 2007/230 terecht geoordeeld dat sprake is van een psychische stoornis bij afhankelijkheid van alcohol? OverwegingDe geneeskundige verklaring houdt onder meer in dat bij betrokkene sprake is van ernstige alcoholafhankelijkheid en dat betrokkene ten gevolge daarvan een zenuwaandoening, een evenwichtsaandoening en een slecht functionerende lever heeft opgelopen. Betrokkene blijft hulp voor haar verslaving afwijzen, waardoor haar aandoeningen verslechteren. Dit betekent volgens de geneeskundige verklaring “dat de verslaving betrokkene in haar macht heeft”. De ter zitting gehoorde psychiater heeft onder meer verklaard dat bij betrokkene sprake is van ernstige lichamelijke schade, dat de cognitieve schade moet worden onderzocht en dat daarom een opname noodzakelijk is. De rechtbank heeft met haar oordeel dat de geneeskundige verklaring en de verklaring van de psychiater ter zitting de conclusie rechtvaardigen dat sprake is van een psychische stoornis als hiervoor vermeld, blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting. Die verklaringen houden concreet niet meer in dan dat bij betrokkene sprake is van lichamelijke schade. De enkele passage in de geneeskundige verklaring “dat de verslaving betrokkene in haar macht heeft” is in het licht van de overige inhoud van de geneeskundige verklaring en van de verklaring van de psychiater ter zitting niet toereikend om het oordeel te rechtvaardigen dat sprake is van een psychische stoornis als zojuist bedoeld. Het onderdeel is dus gegrond. |
|
81 RO: kinderalimentatie en rechtsverwerking door lang geen aanspraak te maken op betalingRechtsvraagHeeft het hof terecht geoordeeld dat geen sprake is van bijzondere omstandigheden die ertoe leiden dat de vrouw haar bevoegdheid om de alimentatie over de voorliggende periode van vijf jaar te innen naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid niet meer zou mogen uitoefenen? OverwegingHR: verwerping beroep op grond van art. 81 lid 1 RO. A-G: Ja, de afspraak dat de vrouw de alimentatie niet zou opeisen zolang dat niet nodig was, verklaart waarom zij gedurende vele jaren niet tot inning overging. De omstandigheid, dat partijen in die periode regelmatig contact hadden, maakt dat niet anders. Datzelfde geldt voor het feit dat de vrouw de verschuldigde alimentatie niet verrekende met bedragen die de man van haar tegoed had. Dit past immers binnen de gemaakte afspraak. Deze omstandigheden zijn dan ook geen bijzondere omstandigheden op grond waarvan de man er gerechtvaardigd op mocht vertrouwen dat de vrouw haar aanspraak niet meer geldend zou maken, ze vloeiden immers voort uit de gemaakte afspraak. Die afspraak impliceert tevens dat de man er rekening mee moest houden dat hij de verschuldigde bijdrage alsnog moest betalen als de financiële situatie van de vrouw zou wijzigen. Het oordeel van het hof dat er, gelet op deze afspraak, geen sprake is van bijzondere omstandigheden op grond waarvan het naar redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is dat de vrouw haar aanspraak alsnog geldend maakt, is dan ook niet onbegrijpelijk en evenmin onvoldoende gemotiveerd. Cursussen binnenkort:Al onze cursussenCentrum Permanente Educatie biedt hoogwaardige juridische cursussen, afgestemd op de praktijk en verzorgd met enthousiasme en expertise. Bekijken |
|
81 RO: rechtmatigheid integriteitsverklaring door werkgeverRechtsvraagHeeft het hof voldoende gemotiveerd dat eiser er niet gerechtvaardigd op mocht vertrouwen dat ABN AMRO de integriteitsverklaring zou verstrekken en hem zou steunen bij het zoeken van een andere baan? OverwegingHR: verwerping beroep op grond van art. 81 lid 1 RO. A-G: Ja. Het verwijzingshof is ingegaan op het traject dat heeft geleid tot de beëindigingsovereenkomst en het verstrekte getuigschrift. Het verwijzingshof is tot het oordeel gekomen dat het eiser ten tijde van de beëindiging van de arbeidsovereenkomst duidelijk moet zijn geweest dat de bank hem serieuze verwijten maakte op het gebied van integriteit. Naar ’s hofs oordeel kunnen derden door het getuigschrift op het verkeerde been worden gezet. Volgens het verwijzingshof betekent dit echter niet dat eiser – tegen beter weten in – vertrouwen aan het getuigschrift kan ontlenen. (...) In dat licht mist de klacht over het passeren van de stelling over gerechtvaardigd vertrouwen feitelijke grondslag. |
|
Transitievergoeding na einde tijdelijke arbeidsovereenkomst en na aanbieding nieuwe functiesRechtsvraagIs werkgever een transitievergoeding verschuldigd nu de tijdelijke arbeidsovereenkomst is geëindigd en er vervangende functies zijn aangeboden? OverwegingJa. Bij brief van 5 juli 2016 is door werkgeefster Wiertz aan verzoekster aangezegd dat de arbeidsovereenkomst tussen partijen van rechtswege zou eindigen op 14 november 2016 en dat er nog slechts een ‘eindgesprek’ zou volgen, zodat verzoekster hiervan mocht uitgaan. Mitsdien moet ervan uit worden gegaan dat het initiatief tot beëindiging van de arbeidsovereenkomst kwam van Wiertz. Alhoewel er via e-mailbericht inderdaad drie functies aan verzoekster zijn ‘aangeboden’, brengt dat niet mee dat daardoor het initiatief tot het einde van de arbeidsovereenkomst bij verzoekster is komen te liggen. Op geen enkele wijze is namelijk geconcretiseerd welke omvang deze functies hadden, met ingang van welke datum betrokkene daar aan de slag kon gaan én tot welke datum die functies (nog) beschikbaar zouden zijn en welke andere voorwaarden werden gesteld. Zelfs wanneer rekening wordt gehouden met het feit dat het hier uitzendwerk betreft waarvoor volgens Wiertz geen bijzondere kwalificaties vereist zijn, had die nadere concretisering van Wiertz mogen worden gevergd. Voorts – en dat heeft de kantonrechter ook ter zitting aan partijen voorgehouden – heeft het in de brief van 5 juli 2016 aangekondigde eindgesprek nimmer plaatsgevonden. Dat intercedente dit gesprek als eindgesprek aanduidt, is eveneens een zwaarwegend argument om aan te nemen dat het initiatief tot het einde van de arbeidsovereenkomst van Wiertz uitging. Tussen partijen staat vast dat dit eindgesprek – om redenen die niet zijn komen vast te staan – geen doorgang heeft gevonden. Wiertz kan niet worden gevolgd in haar stelling dat dit eindgesprek feitelijk geen eindgesprek was, maar een gesprek was waarin mogelijkheden zouden worden besproken om de arbeidsovereenkomst met verzoekster te continueren. Wegens de ziekmelding van verzoekster op 6 juli 2016, de niet overgelegde verslagen van de bezoeken van verzoekster aan de bedrijfsarts nadien én de erkenning van Wiertz dat verzoekster in ieder geval tot de einddatum 14 november 2016 (ook in de visie van de bedrijfsarts) nog niet tot werken in staat was, had van Wiertz een schriftelijke onderbouwing van die stelling mogen worden verwacht. Dit heeft zij evenwel nagelaten, zodat ervan uit moet worden gegaan dat het geplande gesprek op 14 oktober 2016 ook daadwerkelijk het karakter van een eindgesprek moest hebben. Transitievergoeding toewijsbaar. |
|
WWZ: verwijtbaarheid ontbinding arbeidsovereenkomst (Asscher-escape)RechtsvraagHeeft de kantonrechter de arbeidsovereenkomst ten onrechte ontbonden omdat werkgever Dopharma een situatie heeft gecreëerd die heeft geleid tot een verstoring van de arbeidsrelatie? OverwegingHet hof acht in beginsel niet van belang aan wie de verstoring van de arbeidsrelatie te wijten is, maar slechts of de verstoring ernstig en duurzaam is. Dat kan anders zijn, wanneer de verstoring van de verhoudingen is gecreëerd met het uitsluitende doel een ontbinding van de arbeidsovereenkomst te forceren op de g-grond. Een dergelijke situatie mag behoudens uitzonderlijke omstandigheden niet ‘beloond’ worden door toekenning van een dergelijk verzoek. Kort gezegd komt het betoog van appellant erop neer dat Dopharma heeft getracht hem arbeidsongeschikt te houden, zodat zij hem na twee jaar arbeidsongeschiktheid kon ontslaan, althans hem niet langer het loon hoefde te betalen. Volgens appellant heeft Dopharma tijdens het gesprek op 26 augustus 2015 in niet mis te verstane bewoordingen en toonzetting tegen hem gezegd dat hij niet meer terug kon in zijn eigen functie. Voorts heeft Dopharma zijn loonwaarde op 55% gesteld, zodat hij niet geschikt kon worden geacht voor de bedongen arbeid, aldus appellant. Het hof acht van ondergeschikt belang of Dopharma heeft getracht appellant als arbeidsongeschikt te blijven aanmerken, omdat, als daar al sprake van is geweest, dat is achterhaald door hetgeen feitelijk heeft plaatsgevonden. Immers, appellant heeft zich op 27 oktober 2015 hersteld gemeld, hetgeen uiteindelijk, na een deskundigenoordeel van het UWV op 2 december 2015, door Dopharma is geaccepteerd. Dopharma heeft appellant ook toegelaten tot het verrichten van de bedongen arbeid. (...) Het hof acht eveneens van ondergeschikt belang dat Dopharma gedurende lange tijd de loonwaarde op 55% heeft gesteld. Dopharma heeft deze ‘loonwaarde’ bepaald om een bedrag vast te stellen waarmee zij het loon aanvulde waarop appellant tijdens ziekte recht had. Het ging daarbij dus om een bedrag bovenop 70% van het loon. Appellant heeft niet gesteld dat of waarom hij recht had op een aanvulling op het wettelijk recht van 70% van het loon tijdens ziekte. |
|
Gezag man is niet vast te stellen, geen kinderontvoeringRechtsvraagHad de (Egyptische) man op het moment van overbrenging van de minderjarige naar Nederland vanuit Tsjechië door de vrouw gezag? OverwegingHet Haags Kinderbeschermingsverdrag 1996 kent in artikel 16 een erkenningsregel voor van rechtswege ontstane gezagsverhoudingen in die zin dat de gezagsverhouding die van rechtswege voortvloeit uit de interne wet van de Staat waar het kind aanvankelijk zijn gewone verblijfplaats had, van rechtswege erkend wordt in alle Verdragsstaten. Dit betekent voor de onderhavige zaak dat de vraag of de man, de vrouw dan wel partijen gezamenlijk (van rechtswege) ouderlijke verantwoordelijkheid hebben gekregen, eerst naar Egyptisch recht moet worden beantwoord. Vast staat dat in ieder geval de man de Egyptische nationaliteit heeft en moslim is en dat derhalve het hanefitische systeem van toepassing is. Aangezien het hof niet kan vaststellen dat tussen partijen sprake is (geweest) van een huwelijk tussen partijen naar Egyptisch recht, is evenmin vast te stellen dat naar het hanefitische recht tussen de minderjarige en de man een afstammingsrelatie is ontstaan. Hieruit vloeit voort dat niet is komen vast te staan dat de man belast is met het gezag over de minderjarige. Nu de gewone verblijfplaats van de minderjarige Tsjechië is dient op grond van het bepaalde in artikel 16 lid 3 en 4 HKV 1996 ook naar Tsjechisch recht te worden bezien of de man dan wel partijen nadien gezamenlijk ouderlijke verantwoordelijkheid hebben gekregen. Nu de afstammingsrelatie tussen de man en de minderjarige niet vaststaat, er geen sprake is van een erkenning van de minderjarige door de man, het vaderschap van de man niet gerechtelijk is vastgesteld en ook geen sprake is van een vaderschap van de man over de minderjarige op de overige in de Tsjechische wetgeving opgesomde gronden, is de man ook naar Tsjechisch recht niet met het (gezamenlijk) gezag over de minderjarige belast. Cursussen binnenkort: |
|
17052
Novelle Wet uitfasering pensioen in eigen beheer door Eerste Kamer aangenomen07-03-2017, bron: Kamerstukken I 2016/17 34662, A en 34555, A Regelgeving - AlgemeenSamenvatting Op 7 maart 2017 heeft de Eerste Kamer de novelle Wet uitfasering pensioen in eigen beheer en overige fiscale pensioenmaatregelen aangenomen. Deze novelle creëert alsnog een mogelijkheid tot aftrek van de lasten van de toekomstige indexatie van de pensioenaanspraken of van de pensioenuitkeringen. Het wetsvoorstel uitfasering pensioen in eigen beheer maakt een einde aan de opbouw van eigen pensioen voor directeur groot-aandeelhouders, met name vanwege de matige financiële voordelen, het gebrek aan flexibiliteit en de hoge administratieve lasten. Via een tijdelijke maatregel komt er een mogelijkheid van een fiscaal gefaciliteerde afkoop van het al opgebouwde pensioen gedurende drie jaar. |
|
Samenwoning, uit elkaar, en eigendom roerende zakenRechtsvraagZijn de roerende zaken waarvan de man afgifte wenst eigendom van de man, de vrouw of van de ex-samenwoners gezamenlijk? OverwegingDe man heeft van een groot deel van de goederen op de lijst met nota’s en bankafschriften onderbouwd dat hij deze goederen heeft betaald. De nummers van goederen op de lijst zoals deze bij akte van 19 december 2014 in het geding is gebracht, corresponderen met nummers zoals vermeld op deze nota’s en bankafschriften. De nota’s en bankafschriften zijn op naam van de man gesteld. Tegenover deze overgelegde stukken heeft de vrouw nagenoeg niets gesteld en in het geding gebracht. De vrouw geeft aan dat zij de lijst niet per onderdeel kan weerleggen. Dat partijen er in hun onderlinge verhouding vanuit gingen dat – naar het hof begrijpt alle gekochte - zaken gezamenlijk werden aangeschaft – mede-eigendom-, en dat daarbij niet exact werd bijgehouden wie wat betaalde en aan wie formeel geleverd werd, zoals de vrouw stelt, is door de man gemotiveerd weersproken en door de vrouw niet nader onderbouwd. Uitgangspunt ten deze is dat eigenaar is degene aan wie de goederen geleverd zijn. Derhalve is niet alleen bepalend wie betaald heeft. Nu het in dit geval enkel roerende zaken betreft, gaat het hof er van uit dat de man, die heeft aangetoond dat hij de op de lijst genoemde zaken van zijn rekening(en) betaald heeft, ook eigenaar van deze goederen is geworden. Het hof neemt aan dat de man ook van de goederen op de lijst van productie 10 waarvan hij geen nota’s en/of bankrekeningen heeft overgelegd eigenaar is geworden, nu de vrouw een en ander naar het oordeel van het hof niet gemotiveerd heeft betwist. Het hof betrekt daarbij dat de vrouw ten aanzien van geen van de op de lijst genoemde goederen heeft gesteld dat deze (niet aan de man maar) aan de vrouw zijn geleverd in die zin dat zij het goed – na betaling door de man – bijvoorbeeld aan de deur in ontvangst heeft genomen. Cursussen binnenkort: |
|
Bindendheid Hoge Raadarrest inzake kindgebonden budgetRechtsvraagHeeft het hof blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting door te oordelen dat het niet redelijk is dat de vrouw een aandeel levert in de kosten van de minderjarige, dan wel dat het hof zijn oordeel met betrekking tot de draagkracht van de vrouw onvoldoende heeft gemotiveerd? OverwegingIngevolge de prejudiciële beslissing van de Hoge Raad dient het kindgebonden budget en de daarvan deel uitmakende alleenstaande ouderkop in aanmerking te worden genomen bij de berekening van de draagkracht van de ouder die het kindgebonden budget ontvangt. Tussen partijen is niet in geschil dat de vrouw degene is die het kindgebonden budget ontvangt, zodat het hof deze omstandigheid in aanmerking had moeten nemen bij het vaststellen van de draagkracht van de vrouw. Het hof is ten onrechte ervan uitgegaan dat de door de Hoge Raad in genoemde prejudiciële beslissing neergelegde regel slechts “in beginsel” geldt. Een zodanige beperking valt in de prejudiciële beslissing niet te lezen. Voor zover het oordeel van het hof dat het niet redelijk is dat de vrouw een aandeel levert in de kosten van de minderjarige, berust op zijn uitleg van de prejudiciële beslissing, geeft het blijk van een onjuiste rechtsopvatting. Voor zover dat oordeel berust op een berekening van de draagkracht van de vrouw, geeft het onvoldoende inzicht in de door het hof gevolgde gedachtegang, nu vaststaat dat de vrouw het kindgebonden budget ontvangt. Cursussen binnenkort: |
|
81 RO: substantiëringsplicht Raad voor de Kinderbescherming in het kader van ondertoezichtstellingRechtsvraagHeeft het hof de Raad voor de Kinderbescherming ten onrechte ontvankelijk geacht in zijn inleidend verzoek tot ondertoezichtstelling van de dochter nu het inleidend verzoekschrift niet de concrete bedreigingen voor de ontwikkeling van de minderjarige bevat? OverwegingHR: verwerping beroep op grond van art. 81 lid 1 RO. A-G: Nee, Het algemene voorschrift in art. 278 Rv (in verbinding met art. 799 en 799a Rv) verplichtte de Raad voor de Kinderbescherming tot het opnemen in het verzoekschrift van een duidelijke omschrijving van het verzoek en de gronden waarop het berust. Dit voorschrift stelt eventuele belanghebbenden in staat de keuze te maken zich al dan niet in de procedure te mengen en verweer te voeren tegen het ingediende verzoek. Ook stelt dit voorschrift de rechter in staat een gemotiveerde beslissing op het verzoek en het verweer te nemen. Aan deze minimumeis is voldaan. Uit de – in cassatie onbestreden − samenvatting van het verweer in de bestreden beschikking van het hof blijkt dat de ouders in staat waren, verweer te voeren tegen de gronden waarop het verzoek van de Raad voor de Kinderbescherming berustte en dat zij van die mogelijkheid gebruik hebben gemaakt. Cursussen binnenkort: |
|
81 RO: grievenstelsel hof en wijze van presenteren incidenteel appel door bijzonder curatorRechtsvraagHad het hof de bijzondere curator niet-ontvankelijk moeten verklaren in haar incidentele appel omdat zij geen (voldoende) duidelijke grief heeft geformuleerd tegen de beschikking van de rechtbank? OverwegingHR: verwerping beroep op grond van art. 81 lid 1 RO. A-G: Nee, uit hetgeen is aangevoerd in het verweerschrift in hoger beroep tevens houdende incidenteel appel blijkt voldoende duidelijk dat en waarom de bijzondere curator bezwaren had tegen de beschikking van de rechtbank. Dat de bijzondere curator haar bezwaren in een lopend verhaal heeft vervat, waarin veel aandacht is besteed aan de verslaglegging van de gesprekken met betrokkenen, maakt dit niet anders. (...) In haar verweerschrift in hoger beroep tevens houdende incidenteel appel heeft de bijzondere curator verslag gedaan van de gesprekken met betrokkenen, haar advies toegelicht en haar incidenteel appel geformuleerd. Ten aanzien van het gezag over de dochter komt de bijzondere curator tot de conclusie dat het naar haar mening niet in het belang van de dochter is dat grootvader mede met het gezamenlijk gezag belast blijft. Belangrijkste reden is dat het gezag van de grootvader onderdeel dreigt te worden van een machtsstrijd met de vader. Op grond van die conclusie verzoekt de bijzondere curator het hof in incidenteel appel de beschikking van de rechtbank te vernietigen en het inleidende verzoek om de grootvader mede te belasten met het gezamenlijk gezag over de dochter, alsnog af te wijzen. Cursussen binnenkort: |
|
Schriftelijkheidseis relatiebeding is strikte normRechtsvraagHeeft het hof ten onrechte geoordeeld dat niet is voldaan aan de uit art. 7:653 lid 1 BW voortvloeiende eis dat het personeelsreglement met de arbeidsovereenkomst aan medewerker ter beschikking is gesteld en dat medewerker ook niet uitdrukkelijk heeft verklaard met het relatiebeding in te stemmen? OverwegingNee. De eisen uit het arrest HR 28 maart 2008, ECLI:NL:HR:2008:BC0384, NJ 2008/503 dienen strikt te worden uitgelegd. Voor zover het onderdeel een ruime uitleg of een verruiming van deze eisen bepleit, doet het dat (dus) tevergeefs. Aan die eisen is niet voldaan in de omstandigheden die het onderdeel vermeldt. Opmerking verdient dat de op 1 januari 2015 in werking getreden wijziging van art. 7:653 lid 1 BW voor een geval als het onderhavige geen verandering heeft gebracht in het bestaande recht, en dat ook de totstandkomingsgeschiedenis van deze wetswijziging geen aanknopingspunt biedt voor een versoepeling van de in het genoemde arrest gegeven eisen als door het onderdeel wordt bepleit. |