VAKnieuws 2019
Detentie en ontslagRechtsvraagIs detentie voldoende grondslag voor ontslag? OverwegingDe kantonrechter stelt voorop dat uit artikel 7:671b lid 1 jo 7:669 lid 1 BW volgt dat de arbeidsovereenkomst alleen kan worden ontbonden indien daar een redelijke grond voor is als bedoeld in artikel 7:669 lid 3 sub c tot en met h BW en herplaatsing van de werknemer binnen een redelijke termijn niet mogelijk is of niet in de rede ligt. Het feit dat een werknemer gedetineerd is hoeft op zichzelf geen reden te zijn om het dienstverband te beëindigen. De detentie moet van dien aard zijn dat van de werkgever in redelijkheid niet kan worden gevergd de arbeidsovereenkomst te laten voortduren. Gekeken moet worden naar de concrete omstandigheden van het geval. Cursussen binnenkort: |
|
Registratie overurenRechtsvraagHoe moeten werkgevers de arbeidstijd van werknemers registreren? OverwegingVooraf moet in herinnering worden geroepen dat het recht van iedere werknemer op een beperking van de maximumarbeidsduur en op dagelijkse en wekelijkse rusttijden niet alleen een bijzonder belangrijk voorschrift van sociaal recht van de Unie is, maar ook uitdrukkelijk is verankerd in artikel 31, lid 2, van het Handvest, waaraan artikel 6, lid 1, VEU dezelfde juridische waarde toekent als aan de Verdragen. Om de naleving van dat fundamentele recht te garanderen, mogen de bepalingen van richtlijn 2003/88 met name niet restrictief worden uitgelegd ten koste van de rechten die de werknemer aan die richtlijn ontleent. Ter beantwoording van de gestelde vragen moet bij de uitlegging van richtlijn 2003/88 dan ook rekening worden gehouden met het belang van het fundamentele recht van iedere werknemer op een beperking van de maximumarbeidsduur en op dagelijkse en wekelijkse rusttijden. Om de volle werking van richtlijn 2003/88 te verzekeren, moeten de lidstaten derhalve ervoor zorgen dat die minimale rusttijden in acht worden genomen en elke overschrijding van de maximale wekelijkse arbeidstijd voorkomen. Het is juist dat de artikelen 3 en 5 en artikel 6, onder b), van richtlijn 2003/88 niet concreet aangeven hoe de lidstaten de handhaving van de daarin neergelegde rechten moeten waarborgen. Zoals uit de bewoordingen van die bepalingen volgt, wordt het aan de lidstaten overgelaten om een concrete regeling uit te werken en daartoe „de nodige maatregelen” te treffen. Op basis van die algemene overwegingen moet worden nagegaan of, en in hoeverre, vereist is dat een systeem wordt opgezet waarmee de dagelijkse arbeidstijd van iedere werknemer wordt geregistreerd, om ervoor te zorgen dat de maximale wekelijkse arbeidstijd en de dagelijkse en de wekelijkse minimumrusttijd daadwerkelijk in acht worden genomen. In dit verband moet worden geconstateerd, zoals de advocaat-generaal in de punten 57 en 58 van zijn conclusie heeft gedaan, dat indien er geen dergelijk systeem is, niet objectief en betrouwbaar kan worden vastgesteld hoeveel uren de werknemer heeft gewerkt en op welke tijdstippen, en hoeveel overuren er bovenop de normale arbeidstijd zijn gemaakt. In die omstandigheden is het voor werknemers buitengewoon moeilijk, zo niet in de praktijk onmogelijk om de rechten af te dwingen die zij hebben op grond van artikel 31, lid 2, van het Handvest en richtlijn 2003/88, teneinde daadwerkelijk gebruik te maken van de in die richtlijn vervatte beperking van de wekelijkse arbeidstijd en de in de richtlijn genoemde dagelijkse en wekelijkse minimumrusttijd. Om het nuttig effect van de in richtlijn 2003/88 opgenomen rechten en van het in artikel 31, lid 2, van het Handvest verankerde fundamentele recht te verzekeren, moeten de lidstaten aan werkgevers dan ook de verplichting opleggen om een objectief, betrouwbaar en toegankelijk systeem op te zetten waarmee de dagelijkse arbeidstijd van iedere werknemer wordt geregistreerd. Cursussen binnenkort:Al onze cursussenCentrum Permanente Educatie biedt hoogwaardige juridische cursussen, afgestemd op de praktijk en verzorgd met enthousiasme en expertise. Bekijken |
|
Rechtsgrond van vergoeding investering in woning ex-samenwonerRechtsvraagGeldt tussen samenwoners het algemene verbintenissenrecht of is het vergoedingsrecht van titel 7 boek 3 BW van toepassing? De vrouw had geïnvesteerd in de woning van haar ex-partner en wil de investering terugkrijgen. OverwegingHet hof heeft daarom terecht geoordeeld dat het beroep van de vrouw op overeenkomstige toepassing van art. 1:87 BW niet opgaat, en dat aan de hand van het algemene verbintenissenrecht (waarmee het hof kennelijk het oog heeft op de in Boek 6 BW geregelde rechtsfiguren) beoordeeld moet worden of de vrouw ter zake van haar investering in de woning een vergoedingsrecht jegens de man geldend kan maken. Daarbij ligt het in de rede te onderzoeken of tussen informeel samenlevenden een overeenkomst bestaat die, mede in aanmerking genomen de in art. 6:248 lid 1 BW bedoelde aanvullende werking van de redelijkheid en billijkheid, (ook) de vermogensrechtelijke aspecten van hun samenleving regelt (art. 6:213 BW). Van een dergelijke overeenkomst kan sprake zijn doordat de informeel samenlevenden met betrekking tot de vraag voor wiens rekening de kosten van hun samenleving of van specifieke uitgaven moeten komen, een schriftelijke samenlevingsovereenkomst zijn aangegaan, of uitdrukkelijke dan wel stilzwijgende afspraken hebben gemaakt. (...) Het voorgaande laat evenwel onverlet dat tussen informeel samenlevenden een rechtsverhouding bestaat die mede door de redelijkheid en billijkheid wordt beheerst. Dat informeel samenlevenden ervan hebben afgezien een wettelijk geregelde vorm van samenleving (huwelijk of geregistreerd partnerschap) aan te gaan of over de vermogensrechtelijke aspecten van hun samenleving uitdrukkelijke of stilzwijgende afspraken te maken, staat daaraan niet in de weg. De afspraak om te gaan samenleven, raakt in de praktijk onvermijdelijk ook hun vermogensrechtelijke verhouding. Ook als ter zake van bepaalde uitgaven niet een vergoedingsrecht van de ene samenlevende jegens de andere samenlevende kan worden aangenomen op grond van een tussen partijen gesloten overeenkomst of op grond van de overige in Boek 6 BW geregelde rechtsfiguren, kan zo’n vergoedingsrecht in verband met de bijzondere omstandigheden van het geval voortvloeien uit de in art. 6:2 lid 1 BW bedoelde eisen van redelijkheid en billijkheid. Cursussen binnenkort: |
|
Wat is een passende functie?RechtsvraagVoor de beoordeling van een passende functie is niet enkel het salaris doorslaggevend. OverwegingDe herplaatsingsplicht, zoals neergelegd in artikel 7:669 lid 1, BW, betekent voor een werkgever een inspanningsplicht en niet een prestatieplicht. Het is voor een werkgever dus niet verplicht om de werknemer ook daadwerkelijk ergens te herplaatsen, zolang de werkgever kan aantonen dat hij zich voldoende heeft ingespannen om de werknemer te herplaatsen. In de Ontslagregeling zijn nadere regels vastgesteld met betrekking tot herplaatsing van werknemers. Zo is in artikel 9 van de Ontslagregeling nader uitgewerkt wanneer een functie als ‘passend’ kan worden aangemerkt. Zo moet het volgens dat artikel onder meer gaan om een functie of een vacature die aansluit bij de werknemer op basis van zijn opleiding, ervaring en capaciteiten.
|
|
Nihilstelling van kinderalimentatie op grond van redelijkheid en billijkheidRechtsvraagBestaat er grond de kinderalimentatie op nihil te stellen, gezien de schulden van de man? OverwegingUit de stukken en ter zitting is gebleken dat de man in de loop der jaren een enorme schuldenlast heeft opgebouwd. Om die reden is per 27 februari 2019 ten aanzien van hem ook een beschermingsbewind van kracht. Volgens opgave van de bewindvoerder ter zitting bedragen de tot nu toe bekende schulden van de man (en zijn partner) in totaal al € 120.000,-. De man, zijn partner en baby zijn onlangs zelfs hun huis uitgezet wegens het niet meer betalen van de huur. Jeugdzorg heeft de borg voor de nieuwe woning voorgeschoten, hetgeen ook gelijk weer een nieuwe schuld oplevert. De man en zijn gezin krijgen van de bewindvoerder € 80,- per week aan leefgeld. Het tekort wordt aangevuld door de Voedselbank. Kortom, de financiële situatie van de man is ronduit zorgelijk. De bewindvoerder heeft ter zitting nadrukkelijk aangegeven dat het budgetplan zelfs geen ruimte laat voor een minimale bijdrage van € 25,- per maand. Bij deze stand van zaken ziet het hof, zoals ook ter zitting reeds besproken, naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid geen reële mogelijkheden om ten laste van de man enige bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarige te bepalen. De kinderalimentatie wordt daarom met ingang van 29 mei 2017 op nihil gesteld. Cursussen binnenkort: |
|
Ontslag op staande voet en billijke vergoedingRechtsvraagIs de rechter gehouden altijd een billijke vergoeding toe te kennen bij ontslag op staande voet? OverwegingIn geval een ontslag op staande voet niet rechtsgeldig is gegeven kan, op grond van artikel 7:681 lid 1 BW aan de werknemer een billijke vergoeding worden toegekend. De hoogte daarvan dient bepaald te worden aan de hand van de door de Hoge Raad in het arrest New Hairstyle (HR 30 juni 2017, ECLI:NL:HR:2017:1187) weergegeven gezichtspunten. De vergoeding dient aan te sluiten bij de uitzonderlijke omstandigheden van het geval. Daarbij spelen onder meer de mate van verwijtbaarheid van de werkgever, de verwachte duur van de arbeidsovereenkomst (inkomen) indien geen ontslag zou zijn gegeven, of de werknemer ander werk heeft gevonden, welke inkomsten de werknemer in de toekomst redelijkerwijs kan verwerven, de reden die de werknemer geeft om te opteren voor een billijke vergoeding in plaats van vernietiging van de opzegging met wedertewerkstelling, de rol van de werknemer bij het onterecht gegeven ontslag op staande voet en de vraag of de werknemer aanspraak op een transitievergoeding en/of vergoeding wegens onregelmatige opzegging heeft een rol. Nu het ontslag op staande voet alleen als gevolg van te weinig voortvarend onderzoek naar de verweten gedragingen geen stand houdt en daarmee de verwijtbaarheid van Coop 'laag' is, de rol van [naam verzoeker] bij het ontslag als gevolg van zijn handelen, dat een dringende reden oplevert, groot is, de arbeidsovereenkomst zonder ontslag op staande voet naar verwachting middels ontbinding op de e-grond op korte termijn zou zijn geëindigd, [naam verzoeker] jong is en een goede arbeidsmarktpositie heeft en 'last but not least' recht heeft op de gefixeerde schadevergoeding is voor toekenning van enige billijke vergoeding geen plaats. Nu de rechter gelet op artikel 7:681 lid 1 BW een billijke vergoeding kan toekennen en dus niet hoeft toe te kennen, zal, gelet op de hiervoor genoemde omstandigheden de verzochte billijke vergoeding worden afgewezen c.q. zal die op nihil worden gesteld. |
|
Ontslagvergoeding tijdens ouderschapsverlofRechtsvraagHeeft een werknemer ook tijdens deeltijd ouderschapsverlof aanspraak op een voltijd ontslagvergoeding? OverwegingHet is juist dat een in het kader van een voltijdse arbeidsovereenkomst in dienst genomen werknemer tijdens zijn deeltijds ouderschapsverlof niet evenveel uren werkt als een werknemer die voltijds werkt. Deze omstandigheid betekent evenwel niet dat de twee werknemers in een andere situatie verkeren wat hun aanvankelijke arbeidsovereenkomst met hun werkgever betreft (arrest van 22 oktober 2009, Meerts, C‑116/08, EU:C:2009:645, punt 51). Zoals het Hof reeds heeft geoordeeld, moet bij een werknemer die in het kader van een voltijdse arbeidsovereenkomst in dienst is genomen en die deeltijds ouderschapsverlof opneemt, de eenzijdige verbreking door de werkgever immers worden geacht betrekking te hebben op de voltijdse arbeidsovereenkomst (zie in die zin arrest van 22 oktober 2009, Meerts, C‑116/08, EU:C:2009:645, punt 55). In die omstandigheden heeft het Hof voor recht verklaard dat clausule 2, punten 6 en 7, van de raamovereenkomst inzake ouderschapsverlof aldus moet worden uitgelegd dat zij eraan in de weg staat dat, wanneer een werkgever de arbeidsovereenkomst van een voor onbepaalde tijd voltijds in dienst genomen werknemer tijdens diens deeltijds ouderschapsverlof zonder dringende reden of zonder inachtneming van de wettelijk bepaalde opzeggingstermijn eenzijdig beëindigt, de aan de werknemer te betalen vergoeding wordt bepaald op basis van het verminderde loon dat hij ontvangt op het tijdstip van het ontslag (arrest van 22 oktober 2009, Meerts, C‑116/08, EU:C:2009:645, punt 56).
Cursussen binnenkort: |
|
Partneralimentatie en bewijslast ondernemerRechtsvraagHeeft de man voldoende aangetoond recht op partneralimentatie te hebben aangezien hij onvoldoende inkomsten genereert uit zijn onderneming? OverwegingNee. Gelet op de gemotiveerde betwisting van de vrouw had het naar het oordeel van het hof op de weg van de man gelegen om zijn stellingen nader met stukken te onderbouwen. Zo had de man inzichtelijk kunnen maken wat hij precies doet als ondernemer door bijvoorbeeld een ondernemingsplan te overleggen. Ook had hij jaarstukken kunnen overleggen en/of prognoses van de te verwachten omzet van zijn onderneming. Het enkel overleggen van een eigen kopie van de aangiften Omzetbelasting over 2018 is naar het oordeel van het hof onvoldoende om de hoogte van zijn inkomen en in het bijzonder zijn gestelde ontoereikende verdiencapaciteit aan te tonen. Verder heeft de man, desgevraagd door het hof, ter zitting volmondig te kennen gegeven dat hij niet solliciteert om aan een (andere) baan en inkomen te komen, noch is gebleken dat de man een uitkering heeft aangevraagd waarmee hij (gedeeltelijk) in zijn levensonderhoud kan voorzien. Gelet hierop is het hof van oordeel dat de man niet, althans onvoldoende inzichtelijk heeft gemaakt dat hij een dusdanig laag inkomen geniet dat hij niet in staat is om volledig in zijn eigen levensonderhoud te voorzien. Het hof heeft hierbij tevens in aanmerking genomen dat de man ter zitting bij het hof heeft gesteld dat hij ten tijde van het huwelijk wel een inkomen had en ook heeft bijgedragen aan de kosten van het gezin. Cursussen binnenkort: |
|
WerkgeversaansprakelijkheidRechtsvraagHoe ver reikt de werkgeversaansprakelijkheid als geen informatie van de inlener wordt verkregen? OverwegingPort Montage heeft weliswaar haar stelling, inhoudende dat zij als uitlener haar zorgplicht is nagekomen voldoende geconcretiseerd, doch ten aanzien van de zorgplicht van ITA en/of Vancom heeft zij volstaan met de stelling dat zij bij gebrek aan informatie niet kan uitsluiten dat ITA en/of Vancom aan hun zorgplicht hebben voldoen en zij de stelling van [verzoeker] , inhoudende dat niet aan de zorgplicht is voldaan, bij gebrek aan wetenschap betwist. Naar het oordeel van de kantonrechter heeft Port Montage gelet op het voorgaande weliswaar betwist dat zij haar zorgplicht niet is nagekomen, doch zij heeft die betwisting onvoldoende gemotiveerd. Dat aan de zorgplicht is voldaan mag op grond van de hiervoor bedoelde rechtspraak niet snel worden aangenomen. Door geen informatie te geven over de toedracht van het ongeval, dan wel te concretiseren op welke wijze aan de zorgplicht is voldaan, door met name ITA en/of Vancom, wordt aan de stellingen van Port Montage onvoldoende handen en voeten gegeven. Aan (nadere) bewijslevering wordt, nog daargelaten de vraag of daarvoor in een deelgeschilprocedure überhaupt plaats is, dan ook niet toegekomen. In rechte moet er dan ook vanuit gegaan worden dat Port Montage niet aan haar zorgplicht heeft voldaan. |
|
Geen ondertoezichtstelling voor een omgangsregelingRechtsvraagZijn de gronden voor een ondertoezichtstelling nog aanwezig, ook gezien het resultaat van ingeschakelde hulpverlening, en het enige resterende knelpunt is de omgangsregeling met vader? OverwegingNee. Mede door de inzet van de hulpverlening van Tzorg en In Verbinding is er sindsdien echter wel zicht gekomen op de thuissituatie van de moeder, alsmede op haar opvoedvaardigheden en haar beschikbaarheid voor de minderjarige. Beide instanties hebben de hulpverlening beëindigd nadat bleek dat de noodzaak daartoe niet meer aanwezig was omdat de moeder over voldoende opvoedcapaciteiten beschikt. In het evaluatieverslag van februari 2019 stelt de persoonlijk begeleider van Tzorg dat de moeder in zeer grote mate in staat is haar leven zelfstandig in te vullen. Ook met de minderjarige gaat het goed. Dat de minderjarige zich goed ontwikkelt, wordt bevestigd door het consultatiebureau (in het voortgangsverslag van 6 februari 2019) en de huisarts (in een schriftelijke verklaring van 7 februari 2019). Naar het oordeel van het hof blijkt gezien het vorenstaande niet dat nog steeds sprake is van een concrete, ernstige ontwikkelingsbedreiging van de minderjarige. De enige zorg is gelegen in het feit dat de minderjarige en de vader al een jaar geen contact hebben en dat geen omgangsregeling tot stand komt. Nog daargelaten dat de enkele omstandigheid dat sinds 6 april 2018 geen omgangsregeling tussen de minderjarige en de vader tot stand is gekomen, onvoldoende grondslag vormt voor het opleggen van een ingrijpende maatregel als een ondertoezichtstelling, constateert het hof dat de moeder zich blijkens het evaluatieverslag van Tzorg positief heeft ontwikkeld. Nu zij bovendien, evenals de vader, ter zitting in hoger beroep herhaaldelijk heeft toegezegd mee te zullen werken aan begeleide omgang, gaat het hof ervanuit dat deze in het drangkader kan en zal worden opgestart. Gezien hetgeen hiervoor is overwogen, concludeert het hof dat de gronden voor een ondertoezichtstelling niet langer aanwezig zijn. Het hof zal het verzoek van de raad om de minderjarige onder toezicht te stellen voor zover dat ziet op de duur van de maatregel na heden, derhalve afwijzen. Cursussen binnenkort: |
|
Niet meewerken aan mediation tijdens ziekteRechtsvraagIs het niet meewerken aan een mediation ten tijde van ziekte reden voor het stopzetten van het loon? Overweging[gedaagde] heeft zelf aangegeven tijdens de mondelinge behandeling dat ook zij als werkgever verplicht was om mee te werken aan de re-integratie en dat zij om die reden het advies tot mediation niet zomaar naast zich neer kon leggen. Uit niets blijkt echter dat [gedaagde] de re-integratie van [eiseres] ook daadwerkelijk als reële optie heeft beschouwd en dat re-integratie het doel was van de mediation. Uit de mededelingen van [gedaagde] aan (de advocaat van) [eiseres] kan moeilijk anders geconcludeerd worden dan dat de mediation bedoeld was om te komen van tot een voortijdige beëindiging van zowel de arbeids- als de huurovereenkomst. Gelet op deze omstandigheden levert het feit dat [eiseres] niet bereid was om in het kader van mediation het gesprek met [gedaagde] aan te gaan, geen schending op van de op haar rustende re-integratieverplichting en kan dit geen grond zijn voor een loonstop. Dit zou mogelijk anders kunnen zijn geweest als [eiseres] geweigerd had om met [gedaagde] in gesprek te gaan over het verrichten van passende werkzaamheden, maar die situatie doet zich niet voor. |
|
Verplichting tot betaling achterstallig loon bij contractingRechtsvraagIn hoeverre zijn de arbeidsvoorwaarden van werkgever van toepassing in geval van toepassing van een contracting constructie bij PostNL. Overweging
Centraal staat de vraag hoe de samenwerking tussen PostNL en In Person Outsourcing B.V. moet worden gekwalificeerd. Volgens FNV is sprake van uitzending in de zin van artikel 7:690 BW en de Waadi. Zoals PostNL terecht heeft betoogd, ziet artikel 7:690 BW op de relatie tussen de werknemer en de werkgever, in casu de arbeidskrachten en In Person International B.V. en In Person Bemiddelingsbureau B.V. Omdat het geschil tussen FNV en PostNL zich toespitst op de relatie tussen PostNL en In Person Outsourcing B.V., dient beoordeeld te worden of sprake is van terbeschikkingstelling van arbeidskrachten in de zin van de Waadi (standpunt FNV) of van aanneming van werk in de zin van artikel 7:750 lid 1 BW dan wel een overeenkomst van opdracht als bedoeld in artikel 7:400 BW (standpunt PostNL). Voor de beoordeling van de vraag of sprake is van terbeschikkingstelling van arbeidskrachten in de zin van de Waadi, dient, gelet op het bepaalde in artikel 1 lid 1 onder c van de Waadi, aan vier cumulatieve voorwaarden te worden voldaan, te weten:
|