personen-, familie- en erfrecht

VAKnieuws

Afwijzing verzoek gesloten jeugdplaatsing wegens gebrek juiste plek

Nr: 21009 Rechtbank Noord-Nederland, 25-11-2020 ECLI:NL:RBNNE:2020:4707 Jurisprudentie Geschilbeslechting Jeugdrecht 6.1.2 lid 2 Jeugdwet

Rechtsvraag

Dient de machtiging gesloten jeugdplaatsing te worden verleend nu de jeugdige niet op een geschikte plek zit, stagneert in ontwikkeling en daar overduidelijk niet gelukkig is?

Overweging

De kinderrechter overweegt dat er veel zorgen zijn over [minderjarige] . [minderjarige] heeft persoonlijke problematiek (onder meer autisme en functioneren op een laag sociaal-emotioneel niveau) en er is sprake van risicovol gedrag. [minderjarige] kan namelijk agressief zijn, heeft onveilige seksuele contacten met oudere mannen en heeft een risicovol sociaal netwerk waar ook drugs wordt gebruikt. Vanwege de grote zorgen en het onttrekken aan de behandeling verblijft [minderjarige] al langere tijd bij Woodbrookers. Daar krijgt hij een grote mate van vrijheid vanwege de kans op escalaties indien er een strikter regime geldt. Deze aanpak is wellicht te rechtvaardigen, maar heeft niet geleid tot een verbetering van de situatie voor [minderjarige] . [minderjarige] is ongelukkig bij Woodbrookers en niet gemotiveerd voor behandeling. Hierdoor vlucht hij vaak weg bij Woodbrookers. De zorgen over [minderjarige] zijn het afgelopen jaar toen hij bij Woodbrookers verbleef geenszins verminderd. Behandeling komt voorts niet of nauwelijks van de grond. Een verblijf bij Woodbrookers helpt hem dan ook niet verder.  

Het college erkent dit en is al lange tijd op zoek naar een passende vervolgplek voor [minderjarige] die aansluit bij zijn zorgbehoefte, maar het blijkt erg lastig te zijn om deze plek te vinden. De kinderrechter is van oordeel dat het wachten op een passende vervolgplek niet langer een noodzaak kan zijn voor een langer gesloten verblijf. Ook in de geslotenheid onttrekt [minderjarige] zich aan de behandeling en wordt geen resultaat geboekt, zodat het opnieuw verlengen van de gesloten plaatsing niet langer voldoet aan het bepaalde in artikel 6.1.2, tweede lid, Jeugdwet. Nu een gesloten plaatsing een inbreuk maakt op de rechten van [minderjarige] dient hier immers terughoudend mee omgegaan te worden. Ook de RvdK heeft aangegeven dat een gesloten plaatsing niet noodzakelijk is voor [minderjarige] , maar dat hij wel behoefte heeft aan een passende plek. Dit betekent dat de kinderrechter het verzoek grotendeels zal afwijzen.

Cursussen binnenkort:

4

Scheidingscongres 2025

12-12-2025
Lees verder
 

Behoeftigheid en luxe leefstijl door nieuwe partner

Nr: 20152 Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 24-11-2020 ECLI:NL:GHARL:2020:9745 Jurisprudentie Geschilbeslechting Alimentatie 1:156 BW, 1:401 BW

Rechtsvraag

In hoeverre heeft een luxe leefstijl dankzij een nieuwe partner invloed op de behoeftigheid van de vrouw?

Overweging

De relatie van de alimentatiegerechtigde met een nieuwe partner kan een rol spelen bij de behoeftigheid. Daarbij kan het hof ook rekening houden met omstandigheden van niet financiële aard; deze kunnen meebrengen dat het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is om van de alimentatieplichtige ex-echtgenoot een (volledige) bijdrage in het levensonderhoud te verlangen. De man stelt dat de nieuwe partner van de vrouw voor een groot deel in de behoefte van de vrouw voorziet, doordat de nieuwe partner luxe vakanties, uitjes, etentjes, een nieuwe auto en benzinekosten voor de vrouw betaalt. Hoewel de vrouw door betalingen van haar nieuwe partner er een levensstijl op nahoudt met meer luxe dan zij tijdens het huwelijk van partijen gewend was, voorziet de nieuwe partner daarmee niet in de huwelijksgerelateerde behoefte van de vrouw. De luxe traktaties zijn extra’s en komen niet in de plaats van haar huwelijksgerelateerde behoefte. De man heeft ter zitting erkend dat partijen tijdens hun huwelijk dergelijke luxe vakanties niet hebben gehad. De door de partner aan de vrouw ter beschikking gestelde auto is vergelijkbaar met een leaseauto, waarvan de vrouw zelf de kosten betaalt. De vrouw profiteert weliswaar van de betalingen door haar nieuwe partner, maar de nieuwe partner voorziet daarmee niet in haar basis huwelijksgerelateerde behoefte. Om die reden ziet het hof geen aanleiding de betalingen van de nieuwe partner in mindering te brengen op de behoefte van de vrouw. Verder neemt het hof in aanmerking dat de nieuwe partner van de vrouw niet onderhoudsplichtig is voor de vrouw en niet kan worden gedwongen haar zaken te schenken en rekeningen voor haar te betalen. In de situatie waarin artikel 1:160 BW van toepassing is wordt de onderhoudsplicht van de ex-echtgenoot weliswaar doorbroken zonder dat daar een afdwingbare onderhoudsplicht van de nieuwe partner tegenover staat in het geval er (nog) geen sprake is van een huwelijk, maar zoals eerder beslist is bij de vrouw en haar nieuwe partner geen sprake van een samenwonen als waren zij gehuwd.

Cursussen binnenkort:

Lees verder

Al onze cursussen

Centrum Permanente Educatie biedt hoogwaardige juridische cursussen, afgestemd op de praktijk en verzorgd met enthousiasme en expertise.

Bekijken
 

GGZ: beroep tegen crisismaatregel, wijze van horen door burgemeester

Nr: 20151 Hoge Raad der Nederlanden, 20-11-2020 ECLI:NL:HR:2020:1806 Jurisprudentie Rechtseenheid GGZ 7:1, 7:6 Wvggz

Rechtsvraag

Heeft de rechtbank te zware eisen gesteld aan het horen door de burgemeester in het kader van een te nemen crisismaatregel nu de rechtbank heeft geoordeeld dat de burgemeester zich er zelf van had moeten vergewissen dat betrokkene niet kon of niet wilde worden gehoord?

Overweging

De rechtbank heeft te hoge eisen gesteld aan de vervulling van de hoorplicht door de burgemeester. De rechtbank heeft vastgesteld dat de burgemeester telefonisch contact heeft gehad met een psychiater van de accommodatie waar betrokkene reeds op vrijwillige basis verbleef, die hem meedeelde dat betrokkene in de separeercel was geplaatst en te agressief was om te kunnen worden gehoord. De burgemeester heeft dus van een op zijn taak berekende derde vernomen dat betrokkene op dat moment niet kon worden gehoord en op welke omstandigheden die vaststelling was gebaseerd. Aldus heeft de burgemeester voldaan aan zijn hiervoor in 4.2.5 omschreven verplichting. De hiervoor in 4.1 weergegeven klacht is dan ook gegrond. De Hoge Raad kan op dit punt zelf de zaak afdoen, door het beroep tegen de crisismaatregel in zoverre ongegrond te verklaren.

(zie rov. 4.2.1 t/m 4.2.5 voor uitgebreide toelichting op het horen door de burgemeester en rov. 2.4.2 voor het oordeel van de rechtbank).

Lees verder
 

Kwalificeren van DNA-materiaal

Nr: 20154 Rechtbank Noord-Nederland, 17-11-2020 ECLI:NL:RBNNE:2020:3925 Jurisprudentie Geschilbeslechting Erfrecht 3:1 BW

Rechtsvraag

Is DNA-materiaal van een overleden persoon een goed in de zin van 3:1 BW dat in een nalatenschap valt?

Overweging

Nee. Het is voor de rechter onduidelijk op grond van welke rechtsverhouding het weefsel door een ziekenhuis onder zich wordt gehouden en of die rechtsverhouding het mogelijk maakt om het weefsel vrij te geven voor het door de vrouw beoogde doel. Als dat weefsel is afgenomen op grond van een behandelovereenkomst met de vooroverleden echtgenoot is zonder nadere toelichting die niet is gegeven, niet begrijpelijk waarom het ziekenhuis dat weefsel aan een derde kan afstaan voor welk onderzoek dan ook. De executeur noch de erfgenaam kunnen daarvoor in ieder geval toestemming geven.

Dat zou alleen anders zijn als dat weefstel een goed is in de zin van artikel 3:1 BW dat uiteindelijk in de nalatenschap van erflaatster is gevallen of, wellicht, als het weefsel zich feitelijk in de macht van de executeur bevindt. In dat geval kan de executeur daarover beschikken.

Feiten of rechtsgronden die tot de conclusie kunnen leiden dat het afgenomen weefsel een goed is, zijn niet gesteld. Dat klemt, te meer omdat de executeur ook heeft toegelicht waarom hij het afgenomen weefsel niet als een goed beschouwt dat deel uitmaakt van de nalatenschap van erflaatster.

Lees verder
 

Ouderstrijd via wijziging van de geslachtsnaam

Nr: 20163 Rechtbank Limburg, 16-11-2020 ECLI:NL:RBLIM:2020:8910 Jurisprudentie Geschilbeslechting Gezag en omgang 1:253a BW

Rechtsvraag

Dient het verzoek van de moeder om vervangende toestemming tot wijziging van de geslachtsnaam van de dochter te worden toegewezen gelet op de het verstoorde beeld dat de dochter van vader heeft en het negatieve raadsadvies?

Overweging

Alles afwegende komt de rechtbank, mede gelet op de nadere opmerkingen van de raad tijdens de laatste zitting, tot het oordeel dat het in het belang van [minderjarige] is om nu rust voor haar te realiseren. Die rust kan alleen maar worden bereikt door het verzoek van de moeder toe te wijzen, zodat deze kwestie [minderjarige] nog niet 3 jaar langer bezig houdt en haar afhoudt van het nadenken over wie zij is en van wie zij afkomt en of zij haar nieuwsgierigheid daarnaar kan en moet blijven tegenhouden.

De vader heeft oprecht moeite met deze beslissing omdat hij vindt dat daarmee de laatste band met zijn dochter wordt doorgesneden ten koste van zijn dochter [minderjarige] . De rechtbank heeft oog voor dit standpunt en heeft dat ook bij de beoordeling laten meewegen. De rechtbank realiseert zich dat de vader al heel het leven van [minderjarige] niet de kans heeft gekregen om aan [minderjarige] te laten zien wie hij is en wat hij voor haar voelt en voor haar wenst te betekenen. De vader heeft in zijn reactie laten weten dat hij weet dat een afwijzing van het verzoek niet gaat betekenen dat daarin verandering gaat komen. Zo ziet de rechtbank dat ook en dat maakt niet dat de beslissing nu anders moet uitvallen. Veel belangrijker is dat de vader bij de raad heeft gezegd dat hij [minderjarige] niet zal afwijzen mocht zij zijn achternaam niet meer dragen omdat hij begrijpt dat en waarom [minderjarige] zich achter het verzoek van haar moeder schaart. De vader heeft ook kunnen lezen dat [minderjarige] bij de raad heeft gezegd dat haar vader moet wachten totdat zij zelf in de verre toekomst mogelijk zelf contact zoekt.

Kortom, het verzoek wordt toegewezen omdat, alles afwegende, nu die beslissing het beste is voor [minderjarige] en het meest in haar belang is.

Cursussen binnenkort:

4

Scheidingscongres 2025

12-12-2025
Lees verder
 

Gezag over vierjarig kind van moeder naar vader wegens ontbreken omgang

Nr: 20153 Rechtbank Rotterdam, 11-11-2020 ECLI:NL:RBROT:2020:10264 Jurisprudentie Geschilbeslechting Gezag en omgang 1:253n BW

Rechtsvraag

Is het verzoek van de vader om eenhoofdig gezag over de vierjarige dochter vanwege het ontbreken van omgang toewijsbaar?

Overweging

Ja. Volgens de raad is het in het belang van de minderjarige dat zij met beide ouders regelmatig contact heeft en dat, gelet op de weigerachtige houding van de vrouw om mee te werken aan een zorgregeling, het in het belang van de minderjarige is de man alleen met het ouderlijk gezag over haar te belasten. Dit is een begrijpelijk advies. Hoewel er al vaker een zorgregeling tussen de man en de minderjarige is afgesproken en door de rechtbank is vastgesteld, wordt die, ook na het tot tweemaal toe opleggen van dwangsommen, door toedoen van de vrouw niet nagekomen. Ook tijdens deze mondelinge behandeling verschijnt de vrouw niet. Volgens de man zijn gerechtelijke uitspraken voor de vrouw geen reden om contact tussen de man en de minderjarige tot stand te laten komen. De man onderbouwt zijn stelling met productie 14; een e-mail waarin de vrouw aangeeft dat zij ‘niet schrikt van boetes of uitspraken van de rechter’. De vrouw verwijst in deze e-mail bovendien naar ‘de uitspraken van de rechter boven ons’, waarmee zij niet de Nederlandse rechtspraak bedoelt. Inmiddels is de vrouw niet meer bereikbaar voor de man op de hem bekende vaste verblijfplaats van de vrouw. Ogenschijnlijk is dit een extra poging van de vrouw om omgang tussen de man en de minderjarige onmogelijk te maken.

Daartegenover stelt de man gemotiveerd dat hij ook bij eenhoofdig gezag, nog steeds omgang tussen de vrouw en minderjarige zal laten plaatsvinden.  

Daarnaast heeft de man verklaard dat hij al onderzoek heeft gedaan naar een school voor de minderjarige bij hem in de buurt en dat zijn familie bereid is de minderjarige op te vangen wanneer dat nodig is. Er is dus niet gebleken van de situatie dat de ontwikkeling van de minderjarige in het gedrang komt door eenhoofdig gezag bij de man en daarop volgend, een wijziging van zijn hoofdverblijfplaats.  

Het verzoek zal dan ook worden toegewezen.

Cursussen binnenkort:

4

Scheidingscongres 2025

12-12-2025
Lees verder
 

GGZ: mate van motivering inbewaringstellingsbeslissing burgemeester en schadevergoeding

Nr: 20148 Rechtbank Rotterdam, 06-11-2020 ECLI:NL:RBROT:2020:9822 Jurisprudentie Geschilbeslechting GGZ 29, 44 Wzd

Rechtsvraag

Is er reden tot schadevergoeding nu uit de beschikking van de burgemeester tot inbewaringstelling niet blijkt dat er sprake was van verzet?

Overweging

Uit de beschikking van de burgemeester blijkt niet dat sprake was van verzet. De advocaat stelt dat in de medische verklaring ook geen toelichting van het verzet is opgenomen, behalve het aankruisen van het verzetscriterium. Ook voert de advocaat aan dat de noodzakelijkheid, geschiktheid en het gebrek aan minder ingrijpende mogelijkheden om het ernstig nadeel af te wenden niet worden genoemd in de beschikking van de burgemeester. De rechtbank overweegt als volgt. Artikel 29 lid 3 Wzd schrijft voor dat in de beschikking van de burgemeester wordt ingegaan op het verzet en de andere criteria voor het nemen van een inbewaringstelling, die worden genoemd in artikel 29 lid 2 Wzd. In de medische verklaring wordt beschreven dat bij verzoekster geen sprake is van ziekte-inzicht en ziektebesef, dat medicatie wordt geweigerd, dat inzet van de thuiszorg en casemanagement niet voldoende was en dat eerder is geprobeerd om verzoekster op te laten nemen met een rechterlijke machtiging. Ook is beschreven dat een opname binnen 24 uur noodzakelijk is, dat thuis het vallen, het gedrag en de verwaarlozing opnieuw zouden plaatsvinden en er geen minder ingrijpende mogelijkheden zijn. Daaruit blijkt voldoende dat voldaan was aan de criteria voor de burgemeester om een beschikking tot inbewaringstelling te kunnen geven. Hoewel de beschikking van de burgemeester als zodanig onvolledig is, dient die beschikking in samenhang te worden gelezen met de medische verklaring, waarin wel is beschreven dat is voldaan aan de criteria van artikel 29 leden 2 en 3 Wzd. Daarom volgt de rechtbank verzoekster niet in haar betoog ter onderbouwing van haar verzoek tot schadevergoeding.

Lees verder
 

81 RO: Ondercuratelegestelde mag zelfstandig contract met advocaat sluiten

Nr: 20147 Hoge Raad der Nederlanden, 05-11-2020 ECLI:NL:PHR:2020:873 Jurisprudentie Geschilbeslechting Curatele, bewind en mentorschap 81 RO; 1:381 lid 6 BW

Rechtsvraag

Brengt de procesbekwaamheid van een ondercuratelegestelde mee dat de ondercuratelegestelde bekwaam is om een overeenkomst van opdracht te sluiten met de advocaat?

Overweging

HR: verwerping beroep op grond van art. 81 lid 1 RO.

A-G: De Hoge Raad heeft bij arrest van 28 januari 1994, NJ 1994/687 overwogen dat de curandus het recht heeft zelfstandig in rechte op te treden hetgeen tevens betekent dat hij aan zijn advocaat in een dergelijk geval een opdracht kan geven. 

In de onderhavige zaak staat niet ter discussie dat de vier door [verweerder] voor de vader gevoerde procedures zaken van curatele betreffen in de zin van art. 1:381 lid 6 BW. Niet gebleken is dat de curator het vrij verkeer met de advocaat heeft verboden omdat dit onverantwoord werd geacht met het oog op de gezondheid van de curandus. In cassatie is dan ook het uitgangspunt dat de vader zelfstandig in rechte kon optreden.

Cursussen binnenkort:

Lees verder
 

Raad voor de kinderbescherming: extreme partnerstrijd is vorm van kindermishandeling

Nr: 20146 Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 05-11-2020 ECLI:NL:GHSHE:2020:3442 Jurisprudentie Geschilbeslechting Gezag en omgang 1:253a BW

Rechtsvraag

Hoe dient de zorgregeling voor de kinderen te worden vastgesteld nu ouders aanhoudend en voortdurend in strijd met elkaar blijven?

Overweging

De raad heeft tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep aangegeven dat de ouders een verbod zouden moeten krijgen om over de kinderen te procederen. Het wordt tijd dat de ouders hun verantwoordelijkheden als ouders gaan nemen. De ouders zijn alleen maar bezig met ex-partnerproblematiek. Zij zoeken de oplossing niet bij zichzelf, maar voortdurend bij de ander en laten daarbij geen zelfreflectie zien. Volgens de raad hebben de ouders eerst persoonlijke hulp nodig. Het gaat bij beide ouders over de belangen van hen zelf en niet over die van de kinderen. Dit is een vorm van kindermishandeling. Het is dankzij de kracht van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] dat deze kinderen nog geen problemen hebben. Op enig moment is het op; de ouders krijgen als de kinderen ouder worden de rekening gepresenteerd. De raad adviseert de ouders dringend om het boek van Vanessa Maes “Blijven staan ondanks de storm” te lezen. Er is geen sprake van kindeigen problematiek bij de kinderen. Op pedagogisch gebied is er met de ouders niets mis. [minderjarige 1] en [minderjarige 2] zijn veilig aan hun moeder en vader gehecht. Over de verzochte regelingen, kan de raad niet adviseren. Het hof moet er een klap op geven. De vrees bestaat dat er desondanks toch ruzie en discussie zal komen, als de ouders niet inzetten op verandering van hun eigen gedrag.

(...)

Het hof is van oordeel dat de regeling van de rechtbank in beginsel voldoende tegemoet komt aan de belangen van de kinderen. De vader heeft wekelijks contact met overnachting(en) met de kinderen en de vakanties zijn bij helfte gedeeld. De ouders kunnen echter de verantwoordelijkheid niet aan om de door de rechtbank getroffen regeling in onderling overleg met elkaar verder in te vullen. Het hof ziet dit bevestigd in de wijze waarop zij zich in de processtukken hebben uitgedrukt en de zeer getailleerde verzoeken die zij beiden ter beoordeling van het hof hebben voorgelegd. Illustratief hiervoor is ook de wijze waarop de ouders uitvoering hebben gegeven aan dit onderdeel van de rechtbankbeslissing “de ouder bij wie het kind op de verjaardag niet verblijft, kan het kind op de verjaardag om 10.00 uur bellen”. Dit heeft op de verjaardag van [minderjarige 2] tot zoveel problemen geleid dat zelfs de advocaten hierbij werden betrokken. Het is bedroevend dat de ouders zelfs niet in staat zijn om er samen voor te zorgen dat hun kind op zijn verjaardag een onbelast belcontact kan hebben met de andere ouder. Het hof ziet bij beide ouders een gebrek aan fatsoenlijke communicatie, samenwerking en constructief overleg. Het hof hecht waarde aan de visie van de raad op het gezinssysteem en maakt zich zorgen over wat het effect hiervan is, dan wel zal zijn, op [minderjarige 2] en [minderjarige 1] . Het kan niet anders dan dat zij last gaan krijgen van de manier hoe de ouders nu met elkaar omgaan. Het is aan de ouders om hiervoor nu individueel hulp te accepteren. Beide ouders hebben het hof verzocht om een meer gedetailleerde regeling vast te leggen, waaraan het hof zal voldoen. Het hof zal om die reden de bestreden beschikking vernietigen en de zorgregeling in het belang van de kinderen vaststellen op een wijze die het hof juist acht, waarbij het hof waar nodig tijden en details zal vastleggen.

Cursussen binnenkort:

4

Scheidingscongres 2025

12-12-2025
Lees verder
 

Draagkrachtvaststelling bij overgang van VOF naar BV

Nr: 20145 Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 03-11-2020 ECLI:NL:GHARL:2020:9045 5.10 Jurisprudentie Geschilbeslechting Alimentatie 1:156 BW, 1:401 BW

Rechtsvraag

Dient het inkomen van de man op een andere manier te worden vastgesteld dan door de rechtbank vastgesteld, namelijk op basis van de gewijzigde structuur van VOF naar BV-constructie met een vast directeurssalaris?

Overweging

Het hof constateert dat de VOF is omgezet in een BV-structuur, bestaande uit meerdere B.V.'s. De accountant van de man verklaart hierover dat de man en zijn broer als voormalige firmanten ieder een eigen persoonlijke holding hebben en participeren in een vastgoed BV (tussenholding) met daaronder een dochter BV (werkmaatschappij) die de activiteiten van de VOF voortzet. Verder legt de accountant uit hoe een eventuele dividenduitkering in zijn werk gaat en geeft de accountant aan dat de vrij uitkeerbare reserves op 1 januari 2018 nihil zijn.  

De man heeft geen jaarstukken van de besloten vennootschappen ingediend. Hierover heeft de man verklaard dat zijn broer bezwaar heeft tegen het in het geding brengen van deze financiële gegevens. Dit is echter geen verklaring voor het feit dat de man ook geen financiële stukken van zijn persoonlijke holding heeft overgelegd. Nu het hof geen beschikking heeft over stukken van de persoonlijke holding en de andere BV’s kan het hof niet beoordelen of de man over een hoger inkomen kan beschikken dan uitsluitend het voornoemde DGA-salaris van € 45.000,-, terwijl de man de voorliggende jaren toen de onderneming nog een VOF was een hoger inkomen heeft genoten. De bewijsstukken van grote uitgaven die de man als productie 16 in hoger beroep in het geding heeft gebracht en de rekening-courantschuld van de man zijn daarvoor onvoldoende.

Cursussen binnenkort:

Lees verder
 

Bewijslevering via getuigenverhoor, rechterswisseling en mededelingsplicht

Nr: 20140 Hoge Raad der Nederlanden, 30-10-2020 ECLI:NL:HR:2020:1711 Jurisprudentie Rechtsontwikkeling Procesrecht 155 RvHeeft het hof heeft miskend dat art. 155 Rv ook voor het hoger beroep voorschrijft dat de raadsheer-commissaris ten overstaan van wie bewijs is bijgebracht, zoveel als mogelijk meewerkt aan het wijzen van de einduitspraak en dat eiser, bij gebr

Rechtsvraag

Heeft het hof heeft miskend dat art. 155 Rv ook voor het hoger beroep voorschrijft dat de raadsheer-commissaris ten overstaan van wie bewijs is bijgebracht, zoveel als mogelijk meewerkt aan het wijzen van de einduitspraak en dat eiser, bij gebreke van een mededeling van een rechterswisseling, daarvan mocht uitgaan? 

Overweging

Nee. Hoewel, voor zover het gaat om bewijsgaring ter zitting, ook aan de regel van art. 155 lid 1 Rv het onmiddellijkheidsbeginsel ten grondslag ligt, is het belang daarvan voor dat geval niet zozeer gelegen in het daadwerkelijk kunnen meewegen in de uitspraak van de mondelinge interactie tussen partijen en de rechter ter zitting, maar veeleer in het bevorderen van waarheidsvinding. Art. 155 Rv bevat voor het geval bewijslevering plaatsvindt ten overstaan van een rechter, een uitwerking van de eisen van een behoorlijke rechtspleging waarmee in de rechterlijke organisatie rekening moet worden gehouden, maar die bepaling geeft een partij geen aanspraak op beslissing van de zaak of waardering van het bewijs door de rechter ten overstaan van wie het bewijs is geleverd. Dat in dat kader aan het onmiddellijkheidsbeginsel geen absolute gelding toekomt, volgt niet alleen uit de regeling van art. 155 Rv, maar ook uit de rechtspraak van het EHRM. De omstandigheid dat een uitspraak wordt gedaan door een rechter die niet heeft deelgenomen aan de getuigenverhoren, leidt volgens die rechtspraak op zichzelf niet tot de conclusie dat geen sprake is geweest van een eerlijk proces als bedoeld in art. 6 EVRM. Of sprake is geweest van een eerlijk proces dient te worden beoordeeld voor de procedure als geheel. Daarbij is onder meer de vastlegging van het verzamelde bewijs van belang.

Daaruit volgt dat het hof niet gehouden was om voorafgaand aan het wijzen van het eindarrest aan partijen mee te delen dat de raadsheer-commissaris ten overstaan van wie de getuigenverhoren waren gehouden, niet aan het wijzen van het eindarrest zou meewerken.

Lees verder
 

Invloed van de coalitie-ouder bij loyaliteitsconflict en ouderonthechting

Nr: 20141 Rechtbank Noord-Holland, 22-10-2020 ECLI:NL:RBNHO:2020:8551 Jurisprudentie Geschilbeslechting Gezag en omgang 1:377a BW; 254 Rv

Rechtsvraag

Is er aanleiding in kort geding te gelasten de vastgelegde omgangsregeling na te komen? Uitleg effect van coalitie-ouder.

Overweging

Vast is komen te staan dat de moeder al langdurig eenzijdig de omgangsregeling wijzigt en beperkt. Ook afspraken die door tussenkomst van hulpverlenende instanties waren gemaakt, heeft de moeder veranderd. Ter zitting heeft de moeder te kennen gegeven dat zij graag zou zien dat de omgang tussen de vader en [minderjarige] anders loopt. Op dit moment ziet zij echter nog steeds zorgelijke signalen bij [minderjarige] , die door de vader niet worden (h)erkend. 

In het kader van de beoordeling in deze procedure wijst de voorzieningenrechter ouders erop dat het volgende – in soortgelijke gevallen gesignaleerde – gedrag ernstige zorgen baart: vanuit een heftig loyaliteitsconflict kan door het kind op den duur voor één van de ouders gekozen worden en wordt de andere ouder buitengesloten, wat kan leiden tot ouderonthechting. De korte termijn gevolgen van ouderonthechting voor het kind (zoals onrust en stress, verschillende boodschappen over dezelfde kwestie of gebeurtenis aan de coalitie-ouder en de buitengesloten ouder, onhandelbaar gedrag, bespelen van ouder(s) en schuldgevoelens) en de lange termijn gevolgen van ouderonthechting (meer psychosomatische problemen, vaker depressie, angst en middelenmisbruik, onveilige hechting, minder zelfvertrouwen en vertrouwen in anderen, disfunctionele coping vaardigheden, minder carrière en een beschadigde identiteit) kunnen ernstig zijn. Anders gezegd: ouderonthechting heeft langdurige en (zeer) ernstige consequenties voor het kind en de latere volwassene.

Het coalitiegedrag (van de coalitieouder) dat tot de ouderonthechting leidt kan bewust en onbewust plaatsvinden en daarnaast zowel doelgericht als niet-doelgericht zijn. Er zijn coalitie-ouders die zich er bewust op richten om een zo close mogelijk ‘bondje’ met het kind te krijgen ‘waar de andere ouder niet meer tussen komt’ en coalitie-ouders die uit (te) grote liefde en zorg een nauwe band met hun kind nastreven zonder dat zij zich ervan bewust zijn dat de andere ouder daardoor nauwelijks meer een kans krijgt. Er zijn coalitie-ouders die doelgericht proberen de band tussen het kind en de andere ouder kapot te maken en coalitie-ouders, waarvan het gedrag ertoe leidt dat de band met de andere ouder wordt beschadigd zonder dat zij dat ook op het oog hadden. De voorzieningenrechter besteedt reeds nu, in dit vroege stadium, aandacht aan deze verschillen, omdat het begrip ouderonthechting in de samenleving snel wordt geassocieerd met het bewust en doelgericht kapot maken van de band van het kind met de buitengesloten ouder door de coalitie-ouder. Veelal echter zijn er bij ouderonthechting géén schuldigen en alleen maar verliezers, in de eerste plaats het kind en de buitengesloten ouder, maar uiteindelijk niet zelden ook de coalitie-ouder.

In het licht van de voorgaande rechtsoverwegingen concludeert de voorzieningenrechter dat de vader bij de gevraagde voorziening een dermate spoedeisend belang heeft dat van hem niet kan worden gevergd dat hij de bodemprocedure afwacht. 

(Volgt veroordeling van de moeder tot nakoming van de vastgelegde omgangsregeling inclusief een dwangsom.)

Cursussen binnenkort:

4

Scheidingscongres 2025

12-12-2025
Lees verder