VAKnieuws

81 RO, erfrecht: dagvaardings- of verzoekschriftprocedure?

Nr: 16112 Hoge Raad der Nederlanden, 30-09-2016 ECLI:NL:PHR:2016:522 Jurisprudentie Geschilbeslechting Erfrecht
Procesrecht
81 RO, 4:15 BW, 69 Rv

Rechtsvraag

Heeft het hof miskend dat art. 4:15 lid 2 BW onmiddellijke werking heeft, en had de voorgeschreven verzoekschriftenprocedure gevolgd moeten worden?

Overweging

HR: verwerping beroep op grond van art. 81 lid 1 RO.

A-G: Nee, de wettelijke verdeling van art. 4:13 BW werkt slechts indien de nalatenschap is opengevallen na de inwerkingtreding van het nieuwe erfrecht. Dit heeft in beginsel tot gevolg dat ook een vraag omtrent de toepassing van de wettelijke verdeling, zoals die is geregeld in art. 4:15 BW, pas relevant kan zijn indien de nalatenschap is opengevallen na de inwerkingtreding van het nieuwe erfrecht. Dat doet zich hier niet voor, zodat art. 4:15 BW niet van toepassing is en de daar voorgeschreven verzoekschriftprocedure in beginsel niet gevolgd kan worden.
In de lagere rechtspraak is aan de orde gekomen dat onder omstandigheden art. 4:15 BW ook kan worden toegepast op een ouderlijke boedelverdeling die is opengevallen vóór 1 januari 2003. In de betreffende procedure bij de rechtbank Alkmaar hadden verzoekers hun verzoek echter expliciet gebaseerd op art. 4:15 BW. In de onderhavige procedure is dat níet het geval.

Lees verder
 

Behoeftigheid van jongmeerderjarigen is niet relevant voor onderhoudsplicht ouders

Nr: 16113 Hoge Raad der Nederlanden, 30-09-2016 ECLI:NL:HR:2016:2234 Jurisprudentie Geschilbeslechting Alimentatie 1:392 lid 2 BW, 1:395a BW

Rechtsvraag

Heeft het hof, voor zover het heeft bedoeld te oordelen dat de jongmeerderjarige vanaf juli 2015 niet (meer) behoeftig is, miskend dat op grond van art. 1:392 lid 2 BW behoeftigheid van jongmeerderjarigen niet is vereist?

Overweging

Ja. Het hof heeft geoordeeld over de behoeftigheid van de jongmeerderjarige. Op grond van art. 1:392 lid 2 BW in verbinding met art. 1:395a BW speelt de behoeftigheid van de jongmeerderjarige geen rol bij het vaststellen van de onderhoudsplicht van de ouders. Ouders zijn immers onderhoudsplichtig jegens hun kinderen die jonger zijn dan 21 jaar, ook als die kinderen niet behoeftig zijn doordat zij in hun eigen levensonderhoud zouden kunnen voorzien, bijvoorbeeld door te werken. De klacht is dus gegrond.

Lees verder

Al onze cursussen

Centrum Permanente Educatie biedt hoogwaardige juridische cursussen, afgestemd op de praktijk en verzorgd met enthousiasme en expertise.

Bekijken
 

81 RO: verdeling bewijslast bij geschil over ouderlijk gezag

Nr: 16114 Hoge Raad der Nederlanden, 30-09-2016 ECLI:NL:PHR:2016:550 Jurisprudentie Geschilbeslechting Gezag en omgang
Procesrecht
81 RO, 1:251a lid 1 BW, 1:253c BW, 150 Rv

Rechtsvraag

Heeft het hof miskend dat het in kwesties over ouderlijk gezag gaat om een afweging van de betrokken belangen, waarbij elke partij haar eigen belang moet stellen en aannemelijk moet maken?

Overweging

HR: verwerping beroep op grond van art. 81 lid 1 RO.

A-G: Nee. In de aangevallen overweging heeft het hof tot uitgangspunt genomen dat een gezamenlijk gezag van beide ouders in het belang van de kinderen dient te worden geacht. Het hof acht een eenhoofdig gezag alleen noodzakelijk indien het klem-criterium van toepassing is (het bepaalde onder a) of om een andere reden in het belang van het kind noodzakelijk moet worden geacht dat de ouders niet gezamenlijk het gezag uitoefenen (het bepaalde onder b). Dat oordeel geeft niet blijk van een onjuiste rechtsopvatting. In de onderhavige zaak is de moeder degene die zich op de uitzondering onder a en/of onder b heeft beroepen. Het hof heeft daarom mogen oordelen dat op haar de plicht rust om deze stelling te onderbouwen en, bij tegenspraak, aannemelijk te maken. De stelling van de moeder was niet onweersproken.

Cursussen binnenkort:

Lees verder
 

80a RO, bopz: mate van motivering omtrent vrijwilligheid

Nr: 16115 Hoge Raad der Nederlanden, 30-09-2016 ECLI:NL:PHR:2016:913 Jurisprudentie Geschilbeslechting Bopz 80a lid 1 RO, 15 Wet bopz

Rechtsvraag

Heeft de rechtbank ten onrechte het verweer verworpen dat de gevraagde machtiging niet mag worden verleend omdat betrokkene bereid is vrijwillig in het psychiatrisch ziekenhuis te verblijven?

Overweging

HR: niet-ontvankelijk op grond van art. 80a lid 1 RO.

A-G: De rechtbank mag volstaan met een summiere motivering – d.w.z. met een verwijzing naar gedingstukken en de tijdens de mondelinge behandeling verkregen informatie − indien deze voldoende sprekend zijn om voor de lezer duidelijk te maken op welke grond de rechtbank het verweer heeft verworpen. In dit geval is door of namens betrokkene niet betwist dat een serieuze kans op een terugval bestaat. De discussie in eerste aanleg ging over de vraag of betrokkene meer gemotiveerd is wanneer hij vrijwillig in het ziekenhuis zou verblijven dan bij een onvrijwillig verblijf. Het is niet onbegrijpelijk dat de rechtbank op dit punt zich bij het oordeel van de behandelend psychiater heeft aangesloten; nadere motivering was daarvoor niet nodig.

Lees verder
 

IPR: prorogatie aan de echtscheidingsrechter internationaal aanvaard

Nr: 16107 Hoge Raad der Nederlanden, 28-09-2016 ECLI:NL:HR:2016:2184 Jurisprudentie Rechtseenheid IPR
Procesrecht
Brussel IIbis, Haags Kinderbeschermingsverdrag 1996

Rechtsvraag

Is prorogatie aan de echtscheidingsrechter een naar internationale normen algemeen aanvaardbare bevoegdheidsgrond?

Overweging

Ja, nu zowel de Verordening Brussel IIbis, als het Haags Kinderbeschermingsverdrag 1996 de bevoegdheid van de echtscheidingsrechter voor procedures betreffende de ouderlijke verantwoordelijkheid op grond van prorogatie door de ouders erkent, mits een van de ouders in het betrokken land zijn gewone verblijfplaats heeft en ouderlijke verantwoordelijkheid over het kind heeft en het belang van het kind ermee is gediend, moet prorogatie onder deze voorwaarden worden aangemerkt als een bevoegdheidsgrond die naar internationale normen algemeen aanvaardbaar is.

Cursussen binnenkort:

Lees verder
 

81 RO: ontheffing uit ouderlijk gezag na ruim twee jaar in pleeggezin

Nr: 16110 Hoge Raad der Nederlanden, 23-09-2016 ECLI:NL:PHR:2016:504 Jurisprudentie Geschilbeslechting Gezag en omgang 81 RO, 1:266 BW, 8 EVRM

Rechtsvraag

Heeft het hof terecht geoordeeld dat de ouders uit het ouderlijk gezag zijn ontheven na tweeëneenhalf jaar van uithuisplaatsing?

Overweging

HR: verwerping beroep op grond van art. 81 lid 1 RO.

A-G: Ja, in het onderhavige geval betreft het, naar de vaststelling van het hof, ernstig beschadigde kinderen met bijbehorende bijzondere opvoedingsbehoeften. Onder omstandigheden mag de rechter die over de feiten oordeelt voorrang geven aan het belang van het kind bij een ongestoorde voortgezette hechting in het pleeggezin, zonder onzekerheid over de jaarlijkse verlenging van de ondertoezichtstelling, boven het belang van de ouder bij behoud van het gezag. Naar mate het kind langer in het pleeggezin verblijft, is het meer in het belang van het kind om daar te blijven, nu ingrijpende wijzigingen schadelijk kunnen zijn voor de ontwikkeling van het kind. De belangen van de ouder, in de zin van art. 8 EVRM en art. 3 en 20 IVRK, wegen in dat geval minder zwaar.

Cursussen binnenkort:

Lees verder
 

Verzoek om gezamenlijk gezag kan onder omstandigheiden enkel worden ingediend door niet-gezaghebbende

Nr: 16117 Rechtbank Oost-Brabant, 23-09-2016 ECLI:NL:RBOBR:2016:5819 Jurisprudentie Geschilbeslechting Gezag en omgang 1:253t BW, 6, 8 EVRM

Rechtsvraag

Leidt het wettelijke vereiste dat een verzoek om gezamenlijk gezag gezamenlijk met de gezagouder dient te worden ingediend tot een ontoelaatbare inmenging oplevert in het family life dat door het EVRM wordt beschermd?

Overweging

In dit geval wel. De rechtbank is van oordeel dat in deze zaak voorbijgegaan moet worden aan het formele wettelijke vereiste dat het verzoek om de man gezamenlijk met de vrouw te belasten over minderjarige Y door partijen gezamenlijk moet worden gedaan en verklaart de man ontvankelijk in zijn verzoek.

Ook al staat onbetwist vast dat de man niet in een familierechtelijke betrekking tot minderjarige Y staat, is tussen hen wel sprake van ‘familiy life’ zoals bedoeld in artikel 8 EVRM. Dit blijkt onder meer uit de volgende omstandigheden dat de man de minderjarige sinds hij een jaar was mede heeft opgevoed, de geslachtsnaam is gewijzigd in die van de man, de minderjarige tot voor kort niet anders heeft gedacht dan dat de man zijn biologische vader was, en dat partijen in hun huwelijk, echtscheiding en co-ouderschapsplan geen onderscheid hebben willen maken tussen de beide minderjarigen.

De uit artikel 1:253t BW voortvloeiende regel dat alleen op gezamenlijk verzoek het gezamenlijk gezag kan worden toegekend is naar het oordeel van de rechtbank in dit geval een ongeoorloofde beperking van het door artikel 6, lid 1 EVRM gegarandeerde recht van de man op toegang tot de rechter ter vaststelling van het aan artikel 8, lid 1 EVRM ontleende (burger-)recht op 'eerbiediging van het recht op een gezinsleven'.

Cursussen binnenkort:

Lees verder
 
16106

Uitfasering pensioen in eigen beheer

20-09-2016, bron: Kamerstukken II 2016/17, 34555, nrs. 1-3
Regelgeving - Fiscale aspecten

Samenvatting

Op 20 september 2016 is bij de Tweede Kamer een wetsvoorstel ingediend dat strekt tot de uitfasering van het zogenoemde pensioen in eigen beheer voor de directeur-grootaandeelhouder.

De mogelijkheid van opbouw van een pensioen in eigen beheer wordt afgeschaft, gecombineerd met een tijdelijke maatregel die voorziet in de mogelijkheid van een fiscaal gefaciliteerde afkoop van het reeds opgebouwde pensioen in eigen beheer. Het wetsvoorstel voorziet in de voorwaarde dat die partner uitdrukkelijk moet instemmen met de door de dga beoogde beëindiging van het pensioen in eigen beheer. Met deze voorwaarde worden primair de rechten van de partner beschermd terwijl tegelijkertijd wordt zekergesteld dat de partner zich bewust is van de gevolgen van het afstempelen van de pensioenaanspraak, gevolgd door een afkoop of een omzetting in een oudedagsverplichting. Voor het partnerpensioen is in de Wet verevening pensioenrechten bij scheiding reeds geregeld dat een dga hierover geen afspraken kan maken zonder toestemming van de partner.


 

Onderbouwing stelling dat gelden van erflater zijn weggesluisd

Nr: 16108 Hoge Raad der Nederlanden, 16-09-2016 ECLI:NL:HR:2016:2093 Jurisprudentie Rechtseenheid Erfrecht 81 RO, 150 Rv, 4:1 BW

Rechtsvraag

Is er sprake van een onbegrijpelijk oordeel van het hof dat verzoekers hun stelling onvoldoende hebben onderbouwd dat zij schade hebben geleden doordat verweerder opzettelijk gelden van erflater heeft weggesluisd?

Overweging

Ja, verzoekers hebben op de in de klacht aangehaalde vindplaatsen in de memorie van grieven en de pleitnota in hoger beroep uiteengezet dat zij schade lijden doordat verweerder, misbruik makend van zijn zeggenschap in de rechtspersonen Zorg en Hoop en Cashtra, aan erflater zonder enige aanwijsbare reden of rechtsgrond het grootste deel van zijn vermogen heeft ontfutseld, waaronder USD 1.000.000,-- in contanten, dat Cashtra geen verhaal biedt en dat het bedrag van USD 1.400.000,-- aan verweerder ten goede is gekomen. Niet valt in te zien dat zij hiermee hun stelling dat zij schade hebben geleden, onvoldoende hebben onderbouwd.

Cursussen binnenkort:

Lees verder
 

81 RO: termijnoverschrijding bij indiening verzoek verlenging ondertoezichtstelling

Nr: 16109 Hoge Raad der Nederlanden, 16-09-2016 ECLI:NL:PHR:2016:495 Jurisprudentie Geschilbeslechting Jeugdrecht
Procesrecht
81 RO, Procesreglement Civiel Jeugdrecht

Rechtsvraag

Heeft het hof heeft miskend dat de termijn is geschonden voor indiening van een verzoek tot verlenging uithuisplaatsing en dat het verzoek daarom niet-ontvankelijk is?

Overweging

HR: verwerping beroep op grond van art. 81 lid 1 RO.

A-G: Nee, in de onderhavige zaak is het desbetreffende verzoekschrift ingediend in de zesde week (en niet in de achtste week) vóór het verstrijken van de duur van de reeds verleende machtiging. Het hof heeft overwogen dat de moeder niet in haar belangen is geschaad nu zij ruimschoots in de gelegenheid is geweest haar bezwaren tegen het verzoek naar voren te brengen. Het hof is kennelijk van oordeel geweest dat het verzoek zorgvuldig kan worden behandeld. Het oordeel van het hof acht ik niet onbegrijpelijk. Dat art. 2.4.10 sub b van het Procesreglement bepaalt dat een verlengingsverzoek dat wordt ingediend na afloop van de geldigheidsduur van de machtiging tot uithuisplaatsing niet-ontvankelijk is, maakt dit niet anders.

Lees verder
 
16105

Rapport Inspectie Jeugdzorg inzake gezinshuizen

12-09-2016, bron: Kamerstukken II 2015/16, 31839 nr. 541
Regelgeving - Jeugdrecht

Samenvatting

De inspectie Jeugdzorg heeft in 2015/2016 tien gezinshuizen bezocht en heeft daarover gerapporteerd. Dit rapport 'Verantwoorde hulp voor jeugd in gezinshuizen' is op 12 september 2016 aan de Tweede Kamer aangeboden. De inspectie is op grond van haar bevindingen van mening dat het werkveld een Kwaliteitskader Gezinshuizen dient op te stellen. De genoemde verbeterpunten en aandachtspunten dienen een plek krijgen in dit Kwaliteitskader.

De inspectie verwacht dat in het Kwaliteitskader Gezinshuizen richtlijnen worden gegeven voor:

  de verantwoorde werktoedeling, waaronder het werken met SKJ geregistreerde professionals en 
de vervanging tijdens afwezigheid van gezinshuisouders; 


  het gewenste deskundigheidsniveau van gezinshuisouders; 


  het opstellen van en omgaan met (huis)regels; 


  de wijze waarop gezinshuizen kunnen voldoen aan de Veilige principes in de medicatieketen; 


  de matchingsprocedure bij de plaatsing van kinderen in een gezinshuis;

  het systematisch inschatten van de veiligheidsrisico’s van kinderen; 


  het voldoende borgen van de cliëntenpositie, waaronder de toegang tot een onafhankelijke 
vertrouwenspersoon en een onafhankelijke klachtencommissie. 


Daarnaast dient in het Kwaliteitskader een concrete en eenduidige definitie van gezinshuizen te worden gegeven, die waarborgt dat er sprake is van een gezinsgerichte situatie. 


 

Erfrecht: bewijsaanbod mogelijke dementie erflater

Nr: 16100 Hoge Raad der Nederlanden, 09-09-2016 ECLI:NL:HR:2016:2047 Jurisprudentie Rechtseenheid Erfrecht
Procesrecht
4:42 e.v. BW, 149 e.v. Rv

Rechtsvraag

Heeft het hof voldoende gemotiveerd dat het testament niet (ver)nietig(baar) is vanwege mogelijke dementering van erflater?

Overweging

Nee, door (ook in hoger beroep) uitdrukkelijk bewijs aan te bieden dat erflater dementerend was, ten gevolge waarvan hij niet meer tot vrije wilsvorming in staat was, hebben de dochters tevens aan de op hen rustende stelplicht voldaan. Het hof heeft daarom van een onjuiste rechtsopvatting blijk gegeven, of zijn oordeel onvoldoende gemotiveerd, door in de gegeven omstandigheden het bewijsaanbod van de dochters stilzwijgend te passeren (zie ook HR 18 april 2008, ECLI:NL:HR:2008:BC9861, NJ 2008/243). Daaraan doet niet af dat het in hoger beroep gedane bewijsaanbod, op zichzelf gelezen, niet van een nadere toelichting was voorzien. De door de dochters in eerste aanleg gegeven toelichting op het bewijsaanbod, waarnaar zij in hoger beroep hebben verwezen, was immers voldoende.

Lees verder