VAKnieuws

Herplaatsingsverplichting in concern

Nr: 19145 Gerechtshof Amsterdam, 20-08-2019 ECLI:NL:GHAMS:2019:3081 Jurisprudentie Rechtseenheid Arbeidsprocesrecht 7:669 BW

Rechtsvraag

Hoe ver reikt in een internationaal concern de herplaatsingsverplichting?

Overweging

Het hof stelt voorop dat Under Armour verplicht was om bij het door haar te verrichten onderzoek naar herplaatsingsmogelijkheden voor [geïntimeerde] mede arbeidsplaatsen in andere tot de UA-groep behorende ondernemingen te betrekken (artikel 9 lid 2 Ontslagregeling). Vast staat tussen partijen dat Under Armour dat niet heeft gedaan. Tevens staat vast dat Under Armour in het geheel niet met [geïntimeerde] heeft gesproken over potentiële herplaatsingsmogelijkheden. Van Under Armour had dit wel verwacht mogen worden, mede gelet op het feit dat [geïntimeerde] wereldwijd werkzaam is geweest zowel binnen als buiten de UA-groep. Aan Under Armour kan worden toegegeven dat de kans op herplaatsing van [geïntimeerde] in een passende functie binnen de UA-groep maar buiten Europa vermoedelijk gering was, terwijl Under Armour bovendien voldoende heeft onderbouwd dat zij herplaatsing van [geïntimeerde] in een eventuele passende functie binnen de UA-groep maar buiten Europa niet had kunnen afdwingen. Een en ander neemt niet weg dat [geïntimeerde] door de nalatigheid van Under Armour iedere kans op herplaatsing in een passende functie binnen de UA-groep is ontnomen. 

Lees verder
 

Is er sprake van contracting?

Nr: 19147 Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 20-08-2019 ECLI:NL:GHSHE:2019:3098 Jurisprudentie Rechtsontwikkeling Arbeidsovereenkomstenrecht 7:610 BW, Wet op de cao

Rechtsvraag

Is er sprake van contracting of een uitzendovereenkomst?

Overweging

Bij de beoordeling van de onderhavige zaak dient de wet tot uitgangspunt, in het bijzonder de wettelijke definitie van de uitzendovereenkomst. De vorderingen van FNV zijn er immers op gebaseerd dat [geïntimeerde 1] weliswaar stelt dat haar bedrijfsvoering gekwalificeerd dient te worden als aanneming van werk c.q. contracting, maar dat er daadwerkelijk sprake is van een pure uitzendrelatie. In artikel 7:690 BW is de uitzendovereenkomst gedefinieerd als de arbeidsovereenkomst waarbij de werknemer door de werkgever, in het kader van de uitoefening van het beroep of bedrijf van de werkgever, ter beschikking wordt gesteld van een derde om krachtens een door deze aan de werkgever verstrekte opdracht arbeid te verrichten onder toezicht en leiding van de derde.
Van beslissende betekenis acht het hof in dit geval of de werknemers van [geïntimeerde 1] in de controleperiode in de kippenslachterij van [geïntimeerde 2] in [plaats 2] hun arbeid verrichtten onder toezicht en leiding van [geïntimeerde 2] .Naar het oordeel van het hof heeft FNV met het rapport van ISZW niet aangetoond dat in de controleperiode sprake was van werkgeversgezag van [geïntimeerde 2] als opdrachtgever over de werknemers van [geïntimeerde 1] dat van dien aard is dat deze werknemers de arbeid verrichten onder toezicht en leiding van deze opdrachtgever in de zin van artikel 7:690 BW. Op grond van al het voorgaande komt het hof tot de conclusie dat er in het geval van [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] daadwerkelijk sprake was aanneming van werk en niet van uitzending.

Lees verder

Al onze cursussen

Centrum Permanente Educatie biedt hoogwaardige juridische cursussen, afgestemd op de praktijk en verzorgd met enthousiasme en expertise.

Bekijken
 

Horizontale en verticale verstoring van de arbeidsverhouding

Nr: 19130 Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 12-08-2019 ECLI:NL:GHARL:2019:6480 Jurisprudentie Rechtsontwikkeling Ontslag en ontbinding 7:669 BW

Rechtsvraag

Mag een rechter een horizontale verstoring van de arbeidsverhouding ook onder de g-grond scharen?

Overweging

Het voorgaande neemt niet weg dat de kantonrechter terecht heeft opgemerkt dat de ontslaggronden van art. 7:669 lid 3 BW ontleend zijn aan het Ontslagbesluit en dat uit de parlementaire geschiedenis is af te leiden dat beoogd is de ontslagcriteria van het Ontslagbesluit en de daarop gebaseerde Beleidsregels Ontslagtaak UWV in de wet op te nemen. Dat heeft ertoe geleid dat het algemeen geformuleerde criterium van artikel 7:685 BW is vervangen door meerdere specifieke criteria, waaronder de g-grond. Uit de wetsgeschiedenis is echter niet af te leiden dat beoogd is de ruimte die de rechter onder het oude recht ook ten aanzien van die, in de algemene formulering van artikel 7:685 BW (oud) besloten liggende, g-grond had in te perken. Het gevolg is dat de rechter een op de g-grond gebaseerd ontbindingsverzoek zal hebben te toetsen op basis van het bepaalde in artikel 7:669 lid 3 BW tegen de achtergrond van de totstandkoming van dat artikel, maar overigens daarbij gebruik mag maken van de beoordelingsvrijheid die hem na 1 juli 2015 (invoering Wwz) onverminderd is blijven toekomen. Overigens sloten de Beleidsregels Ontslagtaak UWV het ontslag wegens een horizontaal verstoorde arbeidsverhouding niet uit.

Cursussen binnenkort:

5

De zieke werknemer

11-11-2025
Lees verder
 

Identiteitsbewijs en inschrijving van akte erkenning kind

Nr: 19142 Rechtbank Midden-Nederland, 01-08-2019 ECLI:NL:RBMNE:2019:3531 Jurisprudentie Geschilbeslechting Algemeen 10:95 BW; 10:16 BW; 1:27 BW

Rechtsvraag

Heeft de ambtenaar van de burgerlijke stand terecht geweigerd de akte erkenning kind in te schrijven gezien de overgelegde buitenlandse identiteitsbewijzen?

Overweging

Voor de erkenning van de kinderen is het noodzakelijk dat de identiteit van de man kan worden vastgesteld. Verzoekers en de kinderen hebben dan ook een groot belang bij vaststelling van de identiteit van de man. In dit kader weegt de rechtbank mee dat het biologische vaderschap van de man niet ter discussie staat, dat verzoekers en de kinderen als een gezin samenleven en dat de vrouw instemt met de erkenning van de kinderen. 

Er zijn geen aanwijzingen dat in deze zaak sprake zou kunnen zijn van een zogenaamde schijnerkenning die enkel in verband met de verblijfsstatus van de man wordt aangevraagd. Gelet hierop moet het bepaalde in artikel 8 EVRM en de artikelen 3 en 7 van het IVRK meewegen bij de beslissing. 

Vaststaat dat alle informatie over de identiteit(sbewijzen) van de man is verkregen, voor zover mogelijk. Op basis van deze informatie moet de rechtbank beoordelen of de identiteit van de man kan worden vastgesteld. De rechtbank is van oordeel dat dit kan en gaat hierbij uit van de persoonsgegevens van de man conform het (verouderd) origineel Eritrees binnenlands paspoort. 

De redenen hiervoor zijn dat het een echt document is, dat door een bevoegde instantie is afgegeven en dat de foto op het document zeer waarschijnlijk de man betreft. Daarnaast is tijdens de zitting gebleken dat alle belanghebbenden ervan uitgaan dat dit identiteitsbewijs de juiste persoonsgegevens van de man vermeldt. De man heeft dit ook consequent verklaard bij alle instanties. Het document is echter geen brondocument in de zin van de Basisregistratie Personen. De ambtenaar van de burgerlijke stand heeft daarom het standpunt ingenomen dat niet de ambtenaar van de burgerlijke stand, maar de rechter de identiteit van de man kan vaststellen. De rechtbank zal dit doen, maar zal daarbij niet de nationaliteit van de man vaststellen. De ambtenaar van de burgerlijke stand heeft voldoende aangetoond dat zonder een brondocument de nationaliteit van een persoon niet kan worden vastgesteld.

Lees verder
 

Ontslag op staande voet en de ontslagreden

Nr: 19131 Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 29-07-2019 ECLI:NL:GHARL:2019:6164 Jurisprudentie Rechtsontwikkeling Arbeidsprocesrecht 7:669 BW, 7:671b BW

Rechtsvraag

Is het gedeeltelijk komen vast te staan van de opgegeven ontslagreden toereikend voor ontslag op staande voet?

Overweging

Het vaststaande gedeelte van de opgegeven ontslaggrond kan, op zich zelf beschouwd, als een dringende reden voor ontslag op staande voet worden aangemerkt. Door te handelen zoals hij heeft gedaan heeft [verzoeker] het gezag van zijn werkgever op grove wijze miskend. Het feit dat [verzoeker] , zoals deze stelt, boos was is geen reden hem zijn gedrag minder zwaar aan te rekenen. Ook bij boosheid mag van een werknemer worden verlangd dat hij het gezag van de werkgever respecteert en zich (dus) inhoudt. Het enkele feit dat de heer [B], zoals [verzoeker] aanvoert, dicht bij hem stond is daarvoor evenmin reden. In dat verband is van belang dat [verzoeker] niet gemotiveerd heeft gesteld dat de nabijheid van de heer [B] en/of diens gedrag overigens voor hem zodanig bedreigend was dat het geven van de duw daarop een gerechtvaardigde reactie was.

Lees verder
 

Vergoeding van proceskosten

Nr: 19132 Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 25-07-2019 ECLI:NL:GHSHE:2019:2822 Jurisprudentie Geschilbeslechting Arbeidsprocesrecht 96 Rv

Rechtsvraag

Wanneer is een integrale toewijzing van proceskosten aan de orde?

Overweging

De Hoge Raad heeft in eerdere uitspraken aangegeven dat een afwijking van deze tarieven mogelijk is onder buitengewone omstandigheden waaronder misbruik van omstandigheden of onrechtmatig handelen. De stelling van de advocaat van [verweerder] dat [appellante] tegen beter weten in heeft geprocedeerd en dat [verweerder] het idee heeft dat [appellante] slechts aan het testen is geweest hoe ver en hoe lang hij het nog zou trekken, zijn stellingen die zijn betwist en niet nader onderbouwd. Deze stellingen komen in rechte dus niet vast te staan. Ook het enkele feit dat in een soortgelijke procedure van [appellante] tegen een collega-werknemer al uitspraak door het hof was gedaan voordat het hoger beroep in de onderhavige zaak diende, is onvoldoende om als een buitengewone omstandigheid te worden gekwalificeerd. De stellingen en weren in de beide procedures behoeven immers niet gelijkluidend te zijn.

Lees verder
 

Daling draagkracht directeur-grootaandeelhouder onvoldoende aangetoond

Nr: 19136 Gerechtshof Den Haag, 24-07-2019 ECLI:NL:GHDHA:2019:2397 Jurisprudentie Geschilbeslechting Alimentatie 1:401 BW

Rechtsvraag

Heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat de man – directeur-grootaandeelhouder - onvoldoende heeft aangetoond dat hij onvoldoende draagkracht heeft voor kinderalimentatie?

Overweging

Ja. De man is directeur-grootaandeelhouder van B.BV (verder: de BV). Hij stelt dat hij a) minder opdrachten heeft, en b) niet langer in staat is om dezelfde capaciteit te leveren zoals in het verleden, waardoor de omzet van de BV is gedaald. Het hof is van oordeel dat de man dit onvoldoende heeft aangetoond. Zo heeft de man ook in hoger beroep, terwijl de rechtbank dit uitdrukkelijk heeft overwogen, nagelaten zijn aangiften en aanslagen inkomstenbelasting 2016 en 2017 over te leggen. Ook de aangiften en aanslagen vennootschapsbelasting 2016 en 2017, alsmede aangiftes omzetbelasting 2016, 2017 en 2018, heeft de man niet overgelegd. Weliswaar heeft de man jaarstukken van de BV overgelegd over 2016 en 2017, en stukken over de periode van januari tot en met augustus 2018, maar deze zijn net zo min als in eerste aanleg nader te verifiëren omdat de daarmee verband houdende aangiften en aanslagen vpb en omzetbelasting niet zijn overgelegd. Ook de aangiftes inkomstenbelasting over 2016, 2017 en 2018 zijn wederom niet overgelegd. Daarbij heeft de man ook in hoger beroep geen afdoende verklaring kunnen geven over de omzetdaling en de daling van de resultaten die uit de overgelegde jaarrekeningen en de stukken over de achtmaandperiode valt op te maken. Zo is de inhuur van derden in de tussentijdse cijfers 2018 (€ 63.346,-) bijna gelijk aan de omzet van de BV (€ 63.590,-), terwijl dat bedrag in eerdere jaren hooguit de helft van de omzet was. Ter zitting heeft het hof de man om nadere toelichting daarover gevraagd. De man heeft daarop geantwoord dat de inhuur van derden in de periode van 1 januari 2018 tot en met 31 augustus 2018 zo hoog is omdat ook de inhuur van derden in 2017 daaronder valt, aangezien er pas gefactureerd mag worden door de derden nadat het UWV daar toestemming voor heeft gegeven. Waarom dit in eerdere jaren anders was dan wel toch tot veel hogere resultaten leidde, is niet duidelijk geworden. Omdat de aangiftes en aanslagen inkomstenbelasting over 2016, 2017 en 2018 niet zijn overgelegd, kan het hof zich geen oordeel vormen over het al dan niet ontbreken van de draagkracht van de man. Daarnaast acht het hof onvoldoende aangetoond dat de man thans vanwege psychische/medische klachten niet meer werkzaamheden kan verrichten en aangewezen zou zijn op uitbesteding van opdrachten aan derden. De enkele verklaring van de huisarts dat de man een praktijkondersteuner bezoekt, is daartoe onvoldoende.

Cursussen binnenkort:

Lees verder
 

Ernstige verwijtbaarheid bij niet opvolgen advies bedrijfsarts?

Nr: 19174 Gerechtshof Amsterdam, 23-07-2019 ECLI:NL:GHAMS:2019:2694 Jurisprudentie Rechtsontwikkeling Arbeidsovereenkomstenrecht 7:669 BW

Rechtsvraag

Is er sprake van ernstige verwijtbaarheid als de werkgever het advies van de bedrijfsarts tot mediation niet opvolgt?

Overweging

Op grond van de Arbeidsomstandighedenwet is de werkgever verplicht zich voor de uitoefening van zijn verplichtingen inzake de verzuimbegeleiding te laten bijstaan door een gecertificeerde arbodienst of bevoegde bedrijfsarts. Met het oog op een adequate verzuimbegeleiding dient de werkgever de adviezen van deze bevoegde professionals dus te betrekken bij de verzuimaanpak. In het advies van de bedrijfsarts van 20 september 2017 werd mediation, in tegenstelling tot het advies van 9 augustus 2017, niet meer expliciet genoemd. La Bastille leidde daaruit af dat mediation niet meer nodig was en zij heeft vervolgens op basis van die aanname gehandeld. [appellant] gaf herhaaldelijk aan La Bastille te kennen dat hij het initiële advies van de bedrijfsarts wenste te volgen, zijnde eerst mediation en dan re-integratie. Nu het advies van de bedrijfsarts van 20 september 2017 niet ondubbelzinnig was en partijen twistten over de juiste uitleg daarvan, had het op de weg van La Bastille gelegen om hierover duidelijkheid te vragen aan de bedrijfsarts. La Bastille heeft dat nagelaten. La Bastille heeft ter zitting weliswaar verklaard dat zij haar voorstel aan de bedrijfsarts had voorgelegd, maar daar is geen reactie op gekomen. Dat de directeur van ARBO365 ( [H] ) op 4 oktober 2010 bevestigde dat mediation niet langer nodig was, kan La Bastille niet baten, nu gesteld noch gebleken is dat [H] bedrijfsarts is. Om dezelfde reden mocht La Bastille ook niet afgaan op het oordeel van de casemanager van ARBO365 van 8 september 2017. La Bastille heeft aldus lange tijd volhard in haar aanname dat het probleem van [appellant] zou zijn opgelost als hij op een andere locatie zou gaan werken, terwijl [appellant] zich daartegen verzette en de aanname van La Bastille niet was gebaseerd op enige medische expertise.

Eerst in december 2017, nadat ook de tweede bedrijfsarts had aangedrongen op mediation, is mediation opgestart. De verhoudingen waren toen al verstoord geraakt. Bovendien heeft La Bastille, tegen het advies van de bedrijfsarts in, de druk bij [appellant] opgevoerd door tot twee keer toe een loonopschorting aan te kondigen en door te voeren en zelfs een loonstop aan te kondigen toen [appellant] op grond van het initiële advies van de bedrijfsarts bij zijn standpunt van de te volgen mediation bleef in plaats van te tekenen voor het door La Bastille voorgestelde plan van aanpak.

Deze aanpak van La Bastille, waarin zij haar re-integratieverplichtingen bij ziekte ernstig heeft veronachtzaamd, heeft geleid tot een verstoorde arbeidsverhouding. Dat valt La Bastille ernstig te verwijten en bovendien heeft die handelwijze ertoe geleid dat de arbeidsovereenkomst is ontbonden, zodat een billijke vergoeding zoals bedoeld in artikel 7:671b lid 8 onder c BW op zijn plaats is. Het incidenteel appel faalt in zoverre.

Lees verder
 

IPR: bewijskracht Spaanse erfakte

Nr: 19125 Hoge Raad der Nederlanden, 19-07-2019 ECLI:NL:HR:2019:1239 Jurisprudentie Rechtseenheid IPR
Erfrecht
225, 227, 418 Rv, 59 Erfrechtverordening

Rechtsvraag

Kunnen de zonen van de overledene aan de hand van een akte van een Spaanse notaris bewijzen dat zij erfgenaam zijn en daarmee de ingestelde cassatieprocedure overnemen?

Overweging

Op grond van art. 59 lid 1 van de Europese Erfrechtverordening (hierna: EEV) heeft een in Spanje verleden authentieke akte in Nederland in beginsel dezelfde bewijskracht als in Spanje. De echtheid van een dergelijke akte kan blijkens art. 59 lid 2 EEV alleen voor een gerecht van de lidstaat van herkomst worden aangevochten. De in de authentieke akte vastgelegde rechtshandelingen of rechtsbetrekkingen kunnen op grond van art. 59 lid 3 EEV uitsluitend worden aangevochten voor de krachtens de EEV bevoegde gerechten. Deze gerechten zijn in het onderhavige geval op grond van art. 4 EEV de gerechten van Spanje, nu gesteld noch gebleken is dat een van de andere in de EEV neergelegde bevoegdheidsgronden van toepassing is. Dat betekent dat verweerders de echtheid van de akte of van de in de akte vastgelegde rechtsbetrekkingen alleen in Spanje kunnen aanvechten. Gesteld noch gebleken is dat zij van deze mogelijkheid gebruik hebben gemaakt. In de onderhavige procedure dient dan ook te worden uitgegaan van de juistheid van de in Spanje opgemaakte akte, waarin wordt geconstateerd dat de zonen van overledene op grond van de wet als enige erfgenamen van overledene moeten worden aangemerkt.

Cursussen binnenkort:

Lees verder
 

Bopz: overplaatsing naar andere vestiging van zorginstelling vergt nieuwe behandelbeoordeling

Nr: 19127 Hoge Raad der Nederlanden, 19-07-2019 ECLI:NL:HR:2019:1277 Jurisprudentie Rechtseenheid Bopz 38c Wet Bopz

Rechtsvraag

Is de overplaatsing van de kliniek te Heerenveen naar de kliniek te Franeker (beide vallend onder dezelfde GGZ-instelling) een overplaatsing naar een ander psychiatrisch ziekenhuis?

Overweging

Na overplaatsing van een patiënt naar een ander psychiatrisch ziekenhuis moet de behandelaar van die patiënt in dat andere ziekenhuis dan ook (opnieuw) beoordelen of aannemelijk is dat zonder dwangbehandeling het gevaar dat de stoornis van de geestvermogens betrokkene doet veroorzaken, niet binnen een redelijke termijn kan worden weggenomen. Bij een bevestigende beantwoording van die vraag moet de behandelaar in dat andere ziekenhuis een schriftelijke beslissing tot (voortzetting van de) dwangbehandeling nemen op de voet van art. 38c lid 2 Wet Bopz. Is voldaan aan de voorwaarden van art. 38c lid 3 Wet Bopz dan geschiedt de (voortzetting van de) dwangbehandeling slechts krachtens een schriftelijke beslissing van de geneesheer-directeur van dat andere ziekenhuis. (...)

Onder een psychiatrisch ziekenhuis wordt ingevolge art. 1, aanhef en onder h, Wet Bopz verstaan: een door de minister als ‘psychiatrisch ziekenhuis’ aangemerkte zorginstelling of afdeling daarvan. De op dit voorschrift gebaseerde Regeling aanmerking psychiatrisch ziekenhuis Bopz bepaalt in art. 1 lid 1 dat als zodanig worden aangemerkt “de zorginstellingen en afdelingen van zorginstellingen, opgenomen in bijlage 1 bij deze regeling”. In de per 1 april 2018 geldende bijlage is zowel de kliniek van GGZ Friesland te Heerenveen als de kliniek van GGZ Friesland te Franeker opgenomen. Deze klinieken zijn dus afzonderlijk aangemerkt als ‘psychiatrisch ziekenhuis’. Dat beide klinieken tot dezelfde ‘instelling’ als bedoeld in art. 1, onder k, Wet Bopz behoren, maakt dat niet anders.

Lees verder
 

Moment van toetsing opzegverbod

Nr: 19128 Hoge Raad der Nederlanden, 19-07-2019 ECLI:NL:HR:2019:1234 Jurisprudentie Rechtsontwikkeling Arbeidsprocesrecht 7:670BW

Rechtsvraag

Mag een werknemer zich voor het eerst in hoger beroep beroepen op het opzegverbod?

Overweging

Bij de beoordeling van dit onderdeel wordt vooropgesteld dat in cassatie geen klacht is gericht tegen het oordeel van de hof dat de juistheid van de door de kantonrechter uitgesproken ontbinding dient te worden beoordeeld naar de toestand ten tijde van diens beslissing (‘ex tunc’). Dit oordeel brengt mee dat geen rekening mag worden gehouden met feiten en omstandigheden die zich na de beslissing van de kantonrechter hebben voorgedaan.


Het onderdeel klaagt echter terecht dat een dergelijke ‘ex tunc-beoordeling’ niet afdoet aan de herkansingsfunctie van het hoger beroep. Het stond de werknemer dan ook vrij om voor het eerst in appel een beroep te doen op feiten en omstandigheden die zich hebben voorgedaan vóór de beslissing in eerste aanleg, en daarvan zo nodig bewijs te leveren. Het hof heeft derhalve ten onrechte geoordeeld dat de beoordeling ‘ex tunc’ meebrengt dat het de werknemer niet vrijstond om voor het eerst in hoger beroep, dus na de beslissing van de kantonrechter, alsnog een beroep te doen op het opzegverbod (rov. 5.2) en op de uitkomst van het neuropsychologisch onderzoek als second opinion (rov. 5.2 en 5.3).

Lees verder
 

Meervoudige behandeling van een comparitie

Nr: 19129 Hoge Raad der Nederlanden, 19-07-2019 ECLI:NL:HR:2019:1281 Jurisprudentie Rechtseenheid Arbeidsprocesrecht Procesreglement gerechtshoven

Rechtsvraag

Dient bij een meervoudige behandeling van de zaak ook altijd een meervoudige comparitie gehoude

Overweging

Indien een zaak meervoudig wordt beslist, geldt als hoofdregel dat een aan de beslissing voorafgaande mondelinge behandeling die mede tot doel heeft dat de rechter partijen in de gelegenheid stelt hun stellingen toe te lichten, in beginsel dient plaats te vinden ten overstaan van de drie rechters of raadsheren die de beslissing zullen nemen. Van deze hoofdregel mag worden afgeweken als uiterlijk bij de oproeping van partijen voor de mondelinge behandeling (schriftelijk of elektronisch) aan hen is medegedeeld dat is bepaald dat de mondelinge behandeling zal worden gehouden ten overstaan van een rechter-commissaris of raadsheer-commissaris. Aan partijen dient gelegenheid te worden gegeven om te verzoeken dat de mondelinge behandeling zal worden gehouden ten overstaan van de meervoudige kamer die de beslissing zal nemen, voor welk verzoek een termijn kan worden gesteld. Zodanig verzoek zal in beginsel moeten worden ingewilligd en kan alleen worden afgewezen op zwaarwegende gronden, die in de uitspraak moeten worden vermeld.

Lees verder