VAKnieuws

Prejudiciële vragen over reikwijdte belanghebbendenbegrip in bewindzaken

Nr: 20164 Gerechtshof Den Haag, 02-12-2020 ECLI:NL:GHDHA:2020:2330 Jurisprudentie Rechtsontwikkeling Curatele, bewind en mentorschap 798 Rv, 1:448 BW, 1:432 BW

Rechtsvraag

Zijn zaken waarin beslist moet worden op een verzoek om ontslag van de bewindvoerder of mentor (artikel 1:448 lid 1 onder e BW resp. artikel 461 lid 1 onder e BW) mede begrepen onder de in artikel 798 lid 2 Rv bedoelde zaken van onderbewindstelling of mentorschap?

Overweging

Het hof zal derhalve aan de Hoge Raad de volgende vragen stellen:

1. Is bij verzoeken tot ontslag van een bewindvoerder of een mentor (en benoeming van een andere) artikel 798 lid 2 Rv van toepassing?

2. Maakt het daarbij verschil of de bewindvoerder/mentor van wie het ontslag wordt verzocht behoort tot de in artikel 1:435 lid 4 BW en artikel 1:452 lid 4 BW bedoelde personen uit de eigen kring van de rechthebbende/betrokkene, dan wel een ander (veelal een professionele bewindvoerder/mentor)?

3. Is voor de beantwoording van de eerste vraag van belang of het verzoek tot ontslag wordt gedaan door de bewindvoerder/mentor zelf of door een van de andere personen, bedoeld in artikel 1:448 lid 2 BW en artikel 1:461 lid 2 BW?

4. Is voor de beantwoording van de eerste vraag van belang of het verzoek strekt tot benoeming van een andere bewindvoerder die behoort tot de in artikel 1:435 lid 4 BW en artikel 1:452 lid 4 BW bedoelde personen uit de eigen kring van de rechthebbende/betrokkene, dan wel een ander (veelal een professionele bewindvoerder/mentor)?

5. In hoeverre geldt voor verzoeken tot ontslag van een curator op grond van artikel 1:385 lid 1 onder d BW hetzelfde?

Cursussen binnenkort:

Lees verder
 

Geen extra beloning bewindvoerder voor extra werk uit afwikkeling erfenis

Nr: 21004 Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 01-12-2020 ECLI:NL:GHARL:2020:10189 Jurisprudentie Geschilbeslechting Curatele, bewind en mentorschap 1:447 BW

Rechtsvraag

Komen de door de bewindvoerder in het kader van de afwikkeling van een erfenis verrichte werkzaamheden in aanmerking voor een extra beloning?

Overweging

Volgens de bewindvoerder bestonden de extra werkzaamheden in het kader van de afwikkeling van de nalatenschap (verspreid over een periode van ongeveer 10 maanden) onder meer uit het vragen van een verklaring van erfrecht, het onderhouden van contacten met de makelaar over de verkoop van de woning, het verzenden van kennisgevingen, het opzeggen van abonnementen, het bezoeken van de woning samen met de rechthebbende, het vaststellen van het vermogen, contact met de RDW (over het opnieuw aanvragen van alle overschrijvingspapieren en kentekenkaart), het verkopen van de auto (het zoeken van een koper en beëindiging van de verzekering), het regelen van de uitvaart (en wensen op papier zetten), het opstellen van een boedeloverzicht, het indienen van een verzoek tot ontheffing terinzageleggingen (boedelbeschrijving, eind-rekening en verantwoording en de uitdelingslijst) en het doen van de aangifte erfbelasting. De bewindvoerder heeft verklaard dat hiermee 32 (extra) uren waren gemoeid. 

Samen met de rechtbank is het hof van oordeel dat er in de onderhavige zaak niet is gebleken van een uitzonderlijke situatie als bedoeld in de Regeling. Onvoldoende is gebleken dat ten aanzien van de door de bewindvoerder verrichte werkzaamheden sprake is van dermate uitzonderlijke omstandigheden dat die werkzaamheden een extra vergoeding rechtvaardigen.

Daartoe overweegt het hof dat het forfaitaire beloningsstelsel uit de Regeling voorop dient te staan, hetgeen meebrengt, zoals hierboven in rechtsoverweging 5.2 reeds is overwogen, dat niet voor alle werkzaamheden buiten het normale of gebruikelijke patroon een extra beloning kan worden gevraagd. Op zichzelf is te billijken dat de bewindvoerder de keuze heeft gemaakt om meer uren te maken dan de gemiddelde 17 uren waarop de jaarbeloning ziet, omdat daardoor in het belang van haar cliënte kosten zijn bespaard. Dit brengt echter niet automatisch mee dat de verrichte werkzaamheden zo uitzonderlijk zijn dat daar een extra vergoeding tegenover behoort te staan. Indien dit de bewindvoerder voor ogen heeft gestaan dan was het wellicht verstandig geweest, om van tevoren met de kantonrechter te bespreken/af te stemmen welke werkzaamheden onder het forfaitaire bedrag vallen.

Cursussen binnenkort:

Lees verder

Al onze cursussen

Centrum Permanente Educatie biedt hoogwaardige juridische cursussen, afgestemd op de praktijk en verzorgd met enthousiasme en expertise.

Bekijken
 

Beroepsaansprakelijkheid notaris en verjaringstermijn

Nr: 20150 Hoge Raad der Nederlanden, 27-11-2020 ECLI:NL:HR:2020:1887 Jurisprudentie Geschilbeslechting Algemeen 3:310 BW

Rechtsvraag

Heeft het hof terecht als aanvangsmoment van de verjaringstermijn met betrekking tot het niet inschrijven van de huwelijkse voorwaarden in het huwelijksgoederenregister door de notaris zes weken na het passeren van de voorwaarden aangehouden?

Overweging

Het hof heeft als aanvangstijdstip van de verjaringstermijn van twintig jaar aangeknoopt bij het moment waarop de notaris naar het oordeel van het hof tekortschoot in zijn inschrijf- en controleplicht, en dat de omstandigheid dat de notaris ook daarna nog gehouden was voor inschrijving van de akte van huwelijkse voorwaarden zorg te dragen, daaraan niet in de weg stond. Dat de notaris nog gedurende lange tijd na het moment waarop hij tekortschoot in de nakoming van de op hem rustende inschrijf- en controleplicht, had kunnen zorgdragen voor inschrijving van de akte van huwelijkse voorwaarden – en daarmee het intreden van schade had kunnen voorkomen – staat niet eraan in de weg dat het tijdstip waarop de gebeurtenis plaatsvond waardoor de schade is veroorzaakt, moet worden gesteld op het laatste moment waarop de notaris alsnog voor inschrijving van de akte had kunnen zorgdragen zonder tekort te schieten in de nakoming van de op hem rustende verbintenis. Het oordeel van het hof geeft dan ook geen blijk van een onjuiste rechtsopvatting en is niet onbegrijpelijk.

Lees verder
 

Onderbouwing draagkracht partneralimentatie en benoeming deskundige

Nr: 20162 Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 26-11-2020 ECLI:NL:GHSHE:2020:3647 Jurisprudentie Geschilbeslechting Alimentatie 1:156 BW, 1:401 BW

Rechtsvraag

Dient er een deskundige te worden benoemd ter vaststelling van een redelijk inkomen dan een directeur-grootaandeelhouder van een BV?

Overweging

Nee. De man is directeur grootaandeelhouder van [beheer] Beheer BV (hierna; de BV). Deze vennootschap houdt de aandelen van de werkmaatschappij [BV] B.V. Met betrekking tot de onderneming van de man heeft de vrouw de stelling van de man gemotiveerd weersproken. De vrouw heeft onder meer de stelling van de man dat de omzet in zijn onderneming sterk is gedaald en dat de man zich, gelet op de liquiditeiten in de onderneming, in ieder geval geen hoger DGA salaris kan toekennen van € 50.000,- per jaar, gemotiveerd weersproken. Ook heeft de vrouw gesteld dat de man ten onrechte een deel van zijn omzet onderbrengt in de eenmanszaak van zijn nieuwe partner.

Het hof constateert dat de man met betrekking tot zijn financiële situatie en die van zijn onderneming slechts heeft overgelegd:

- de geconsolideerde jaarrekeningen 2015 tot en met 2017 van [beheer] Beheer BV;

- een geconsolideerd kasstroomoverzicht 2016;

- de jaarrekening 2017 van de werkmaatschappij [BV] BV;

- de aangifte Inkomstenbelasting 2015;

- de concept aangifte Inkomstenbelasting 2016.

Het hof constateert dat recente verifieerbare financiële gegevens geheel ontbreken. Zo zijn onder meer niet overgelegd (geconsolideerde) jaarstukken 2018 en 2019 van [beheer] Beheer BV, dan wel de definitieve cijfers, dan wel de voorlopige. Ook ontbreken kwartaal-cijfers 2020 en de prognose 2021. Aangiften Omzetbelasting ontbreken voorts geheel, evenals aangiften en aanslagen Vennootschapsbelasting. Recente aangiften Inkomstenbelasting en aanslagen Inkomstenbelasting ontbreken eveneens.

Gelet op het voorgaande is het hof van oordeel dat de man zijn stelling dat hij onvoldoende draagkracht heeft om de door de vrouw verzochte partneralimentatie te betalen in het geheel niet, althans onvoldoende heeft onderbouwd, hetgeen gelet op de gemotiveerde betwisting van de vrouw, zeker in dit hoger beroep, wel op zijn weg had gelegen. De man heeft het hof geheel niet, althans onvoldoende in de gelegenheid gesteld zijn inkomenspositie en daarmee zijn beschikbare draagkracht naar behoren te beoordelen, hetgeen wel op zijn weg had gele-gen. Dit dient geheel voor rekening en risico van de man te komen.

Cursussen binnenkort:

Lees verder
 

Afwijzing verzoek gesloten jeugdplaatsing wegens gebrek juiste plek

Nr: 21009 Rechtbank Noord-Nederland, 25-11-2020 ECLI:NL:RBNNE:2020:4707 Jurisprudentie Geschilbeslechting Jeugdrecht 6.1.2 lid 2 Jeugdwet

Rechtsvraag

Dient de machtiging gesloten jeugdplaatsing te worden verleend nu de jeugdige niet op een geschikte plek zit, stagneert in ontwikkeling en daar overduidelijk niet gelukkig is?

Overweging

De kinderrechter overweegt dat er veel zorgen zijn over [minderjarige] . [minderjarige] heeft persoonlijke problematiek (onder meer autisme en functioneren op een laag sociaal-emotioneel niveau) en er is sprake van risicovol gedrag. [minderjarige] kan namelijk agressief zijn, heeft onveilige seksuele contacten met oudere mannen en heeft een risicovol sociaal netwerk waar ook drugs wordt gebruikt. Vanwege de grote zorgen en het onttrekken aan de behandeling verblijft [minderjarige] al langere tijd bij Woodbrookers. Daar krijgt hij een grote mate van vrijheid vanwege de kans op escalaties indien er een strikter regime geldt. Deze aanpak is wellicht te rechtvaardigen, maar heeft niet geleid tot een verbetering van de situatie voor [minderjarige] . [minderjarige] is ongelukkig bij Woodbrookers en niet gemotiveerd voor behandeling. Hierdoor vlucht hij vaak weg bij Woodbrookers. De zorgen over [minderjarige] zijn het afgelopen jaar toen hij bij Woodbrookers verbleef geenszins verminderd. Behandeling komt voorts niet of nauwelijks van de grond. Een verblijf bij Woodbrookers helpt hem dan ook niet verder.  

Het college erkent dit en is al lange tijd op zoek naar een passende vervolgplek voor [minderjarige] die aansluit bij zijn zorgbehoefte, maar het blijkt erg lastig te zijn om deze plek te vinden. De kinderrechter is van oordeel dat het wachten op een passende vervolgplek niet langer een noodzaak kan zijn voor een langer gesloten verblijf. Ook in de geslotenheid onttrekt [minderjarige] zich aan de behandeling en wordt geen resultaat geboekt, zodat het opnieuw verlengen van de gesloten plaatsing niet langer voldoet aan het bepaalde in artikel 6.1.2, tweede lid, Jeugdwet. Nu een gesloten plaatsing een inbreuk maakt op de rechten van [minderjarige] dient hier immers terughoudend mee omgegaan te worden. Ook de RvdK heeft aangegeven dat een gesloten plaatsing niet noodzakelijk is voor [minderjarige] , maar dat hij wel behoefte heeft aan een passende plek. Dit betekent dat de kinderrechter het verzoek grotendeels zal afwijzen.

Cursussen binnenkort:

Lees verder
 

Behoeftigheid en luxe leefstijl door nieuwe partner

Nr: 20152 Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 24-11-2020 ECLI:NL:GHARL:2020:9745 Jurisprudentie Geschilbeslechting Alimentatie 1:156 BW, 1:401 BW

Rechtsvraag

In hoeverre heeft een luxe leefstijl dankzij een nieuwe partner invloed op de behoeftigheid van de vrouw?

Overweging

De relatie van de alimentatiegerechtigde met een nieuwe partner kan een rol spelen bij de behoeftigheid. Daarbij kan het hof ook rekening houden met omstandigheden van niet financiële aard; deze kunnen meebrengen dat het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is om van de alimentatieplichtige ex-echtgenoot een (volledige) bijdrage in het levensonderhoud te verlangen. De man stelt dat de nieuwe partner van de vrouw voor een groot deel in de behoefte van de vrouw voorziet, doordat de nieuwe partner luxe vakanties, uitjes, etentjes, een nieuwe auto en benzinekosten voor de vrouw betaalt. Hoewel de vrouw door betalingen van haar nieuwe partner er een levensstijl op nahoudt met meer luxe dan zij tijdens het huwelijk van partijen gewend was, voorziet de nieuwe partner daarmee niet in de huwelijksgerelateerde behoefte van de vrouw. De luxe traktaties zijn extra’s en komen niet in de plaats van haar huwelijksgerelateerde behoefte. De man heeft ter zitting erkend dat partijen tijdens hun huwelijk dergelijke luxe vakanties niet hebben gehad. De door de partner aan de vrouw ter beschikking gestelde auto is vergelijkbaar met een leaseauto, waarvan de vrouw zelf de kosten betaalt. De vrouw profiteert weliswaar van de betalingen door haar nieuwe partner, maar de nieuwe partner voorziet daarmee niet in haar basis huwelijksgerelateerde behoefte. Om die reden ziet het hof geen aanleiding de betalingen van de nieuwe partner in mindering te brengen op de behoefte van de vrouw. Verder neemt het hof in aanmerking dat de nieuwe partner van de vrouw niet onderhoudsplichtig is voor de vrouw en niet kan worden gedwongen haar zaken te schenken en rekeningen voor haar te betalen. In de situatie waarin artikel 1:160 BW van toepassing is wordt de onderhoudsplicht van de ex-echtgenoot weliswaar doorbroken zonder dat daar een afdwingbare onderhoudsplicht van de nieuwe partner tegenover staat in het geval er (nog) geen sprake is van een huwelijk, maar zoals eerder beslist is bij de vrouw en haar nieuwe partner geen sprake van een samenwonen als waren zij gehuwd.

Cursussen binnenkort:

Lees verder
 

GGZ: beroep tegen crisismaatregel, wijze van horen door burgemeester

Nr: 20151 Hoge Raad der Nederlanden, 20-11-2020 ECLI:NL:HR:2020:1806 Jurisprudentie Rechtseenheid GGZ 7:1, 7:6 Wvggz

Rechtsvraag

Heeft de rechtbank te zware eisen gesteld aan het horen door de burgemeester in het kader van een te nemen crisismaatregel nu de rechtbank heeft geoordeeld dat de burgemeester zich er zelf van had moeten vergewissen dat betrokkene niet kon of niet wilde worden gehoord?

Overweging

De rechtbank heeft te hoge eisen gesteld aan de vervulling van de hoorplicht door de burgemeester. De rechtbank heeft vastgesteld dat de burgemeester telefonisch contact heeft gehad met een psychiater van de accommodatie waar betrokkene reeds op vrijwillige basis verbleef, die hem meedeelde dat betrokkene in de separeercel was geplaatst en te agressief was om te kunnen worden gehoord. De burgemeester heeft dus van een op zijn taak berekende derde vernomen dat betrokkene op dat moment niet kon worden gehoord en op welke omstandigheden die vaststelling was gebaseerd. Aldus heeft de burgemeester voldaan aan zijn hiervoor in 4.2.5 omschreven verplichting. De hiervoor in 4.1 weergegeven klacht is dan ook gegrond. De Hoge Raad kan op dit punt zelf de zaak afdoen, door het beroep tegen de crisismaatregel in zoverre ongegrond te verklaren.

(zie rov. 4.2.1 t/m 4.2.5 voor uitgebreide toelichting op het horen door de burgemeester en rov. 2.4.2 voor het oordeel van de rechtbank).

Lees verder
 

Kwalificeren van DNA-materiaal

Nr: 20154 Rechtbank Noord-Nederland, 17-11-2020 ECLI:NL:RBNNE:2020:3925 Jurisprudentie Geschilbeslechting Erfrecht 3:1 BW

Rechtsvraag

Is DNA-materiaal van een overleden persoon een goed in de zin van 3:1 BW dat in een nalatenschap valt?

Overweging

Nee. Het is voor de rechter onduidelijk op grond van welke rechtsverhouding het weefsel door een ziekenhuis onder zich wordt gehouden en of die rechtsverhouding het mogelijk maakt om het weefsel vrij te geven voor het door de vrouw beoogde doel. Als dat weefsel is afgenomen op grond van een behandelovereenkomst met de vooroverleden echtgenoot is zonder nadere toelichting die niet is gegeven, niet begrijpelijk waarom het ziekenhuis dat weefsel aan een derde kan afstaan voor welk onderzoek dan ook. De executeur noch de erfgenaam kunnen daarvoor in ieder geval toestemming geven.

Dat zou alleen anders zijn als dat weefstel een goed is in de zin van artikel 3:1 BW dat uiteindelijk in de nalatenschap van erflaatster is gevallen of, wellicht, als het weefsel zich feitelijk in de macht van de executeur bevindt. In dat geval kan de executeur daarover beschikken.

Feiten of rechtsgronden die tot de conclusie kunnen leiden dat het afgenomen weefsel een goed is, zijn niet gesteld. Dat klemt, te meer omdat de executeur ook heeft toegelicht waarom hij het afgenomen weefsel niet als een goed beschouwt dat deel uitmaakt van de nalatenschap van erflaatster.

Cursussen binnenkort:

Lees verder
 

Ouderstrijd via wijziging van de geslachtsnaam

Nr: 20163 Rechtbank Limburg, 16-11-2020 ECLI:NL:RBLIM:2020:8910 Jurisprudentie Geschilbeslechting Gezag en omgang 1:253a BW

Rechtsvraag

Dient het verzoek van de moeder om vervangende toestemming tot wijziging van de geslachtsnaam van de dochter te worden toegewezen gelet op de het verstoorde beeld dat de dochter van vader heeft en het negatieve raadsadvies?

Overweging

Alles afwegende komt de rechtbank, mede gelet op de nadere opmerkingen van de raad tijdens de laatste zitting, tot het oordeel dat het in het belang van [minderjarige] is om nu rust voor haar te realiseren. Die rust kan alleen maar worden bereikt door het verzoek van de moeder toe te wijzen, zodat deze kwestie [minderjarige] nog niet 3 jaar langer bezig houdt en haar afhoudt van het nadenken over wie zij is en van wie zij afkomt en of zij haar nieuwsgierigheid daarnaar kan en moet blijven tegenhouden.

De vader heeft oprecht moeite met deze beslissing omdat hij vindt dat daarmee de laatste band met zijn dochter wordt doorgesneden ten koste van zijn dochter [minderjarige] . De rechtbank heeft oog voor dit standpunt en heeft dat ook bij de beoordeling laten meewegen. De rechtbank realiseert zich dat de vader al heel het leven van [minderjarige] niet de kans heeft gekregen om aan [minderjarige] te laten zien wie hij is en wat hij voor haar voelt en voor haar wenst te betekenen. De vader heeft in zijn reactie laten weten dat hij weet dat een afwijzing van het verzoek niet gaat betekenen dat daarin verandering gaat komen. Zo ziet de rechtbank dat ook en dat maakt niet dat de beslissing nu anders moet uitvallen. Veel belangrijker is dat de vader bij de raad heeft gezegd dat hij [minderjarige] niet zal afwijzen mocht zij zijn achternaam niet meer dragen omdat hij begrijpt dat en waarom [minderjarige] zich achter het verzoek van haar moeder schaart. De vader heeft ook kunnen lezen dat [minderjarige] bij de raad heeft gezegd dat haar vader moet wachten totdat zij zelf in de verre toekomst mogelijk zelf contact zoekt.

Kortom, het verzoek wordt toegewezen omdat, alles afwegende, nu die beslissing het beste is voor [minderjarige] en het meest in haar belang is.

Cursussen binnenkort:

Lees verder
 

Gezag over vierjarig kind van moeder naar vader wegens ontbreken omgang

Nr: 20153 Rechtbank Rotterdam, 11-11-2020 ECLI:NL:RBROT:2020:10264 Jurisprudentie Geschilbeslechting Gezag en omgang 1:253n BW

Rechtsvraag

Is het verzoek van de vader om eenhoofdig gezag over de vierjarige dochter vanwege het ontbreken van omgang toewijsbaar?

Overweging

Ja. Volgens de raad is het in het belang van de minderjarige dat zij met beide ouders regelmatig contact heeft en dat, gelet op de weigerachtige houding van de vrouw om mee te werken aan een zorgregeling, het in het belang van de minderjarige is de man alleen met het ouderlijk gezag over haar te belasten. Dit is een begrijpelijk advies. Hoewel er al vaker een zorgregeling tussen de man en de minderjarige is afgesproken en door de rechtbank is vastgesteld, wordt die, ook na het tot tweemaal toe opleggen van dwangsommen, door toedoen van de vrouw niet nagekomen. Ook tijdens deze mondelinge behandeling verschijnt de vrouw niet. Volgens de man zijn gerechtelijke uitspraken voor de vrouw geen reden om contact tussen de man en de minderjarige tot stand te laten komen. De man onderbouwt zijn stelling met productie 14; een e-mail waarin de vrouw aangeeft dat zij ‘niet schrikt van boetes of uitspraken van de rechter’. De vrouw verwijst in deze e-mail bovendien naar ‘de uitspraken van de rechter boven ons’, waarmee zij niet de Nederlandse rechtspraak bedoelt. Inmiddels is de vrouw niet meer bereikbaar voor de man op de hem bekende vaste verblijfplaats van de vrouw. Ogenschijnlijk is dit een extra poging van de vrouw om omgang tussen de man en de minderjarige onmogelijk te maken.

Daartegenover stelt de man gemotiveerd dat hij ook bij eenhoofdig gezag, nog steeds omgang tussen de vrouw en minderjarige zal laten plaatsvinden.  

Daarnaast heeft de man verklaard dat hij al onderzoek heeft gedaan naar een school voor de minderjarige bij hem in de buurt en dat zijn familie bereid is de minderjarige op te vangen wanneer dat nodig is. Er is dus niet gebleken van de situatie dat de ontwikkeling van de minderjarige in het gedrang komt door eenhoofdig gezag bij de man en daarop volgend, een wijziging van zijn hoofdverblijfplaats.  

Het verzoek zal dan ook worden toegewezen.

Cursussen binnenkort:

Lees verder
 

Omvang van collectief ontslag

Nr: 20155 Hof van Justitie Europese Unie, 11-11-2020 ECLI:EU:C:2020:898 Jurisprudentie Rechtseenheid Arbeidsovereenkomstenrecht 7:669 BW

Rechtsvraag

Wanneer is sprake van een collectief ontslag en welke ontslagen moeten meegerekend worden?

Overweging

De volle werking van deze richtlijn zou, in strijd met de ermee nagestreefde doelstelling, worden beperkt indien zij aldus werd uitgelegd dat de nationale rechterlijke instanties geen rekening kunnen houden met ontslagen vóór of na de datum van het betwiste individuele ontslag om vast te stellen of er al dan niet sprake is van een collectief ontslag in de zin van die richtlijn.

Bijgevolg is, zoals de Europese Commissie in haar schriftelijke opmerkingen heeft aangegeven, de periode die moet worden onderzocht die waarin het betwiste individuele ontslag heeft plaatsgevonden en waarin zich het grootste aantal ontslagen door de werkgever heeft voorgedaan om één of meer redenen die geen betrekking hebben op de persoon van de werknemer in de zin van artikel 1, lid 1, eerste alinea, onder a), van richtlijn 98/59.

Gelet op een en ander dient op de gestelde vragen te worden geantwoord dat artikel 1, lid 1, eerste alinea, onder a), van richtlijn 98/59 aldus moet worden uitgelegd dat, teneinde te beoordelen of een betwist individueel ontslag deel uitmaakt van een collectief ontslag, de in deze bepaling bedoelde referentieperiode om vast te stellen of er sprake is van een collectief ontslag moet worden berekend door elke periode van 30 of 90 opeenvolgende dagen waarin dit individuele ontslag heeft plaatsgevonden en waarin zich het grootste aantal ontslagen door de werkgever heeft voorgedaan om één of meer redenen die geen betrekking hebben op de persoon van de werknemer in de zin van deze bepaling, in aanmerking te nemen.

Lees verder
 

GGZ: mate van motivering inbewaringstellingsbeslissing burgemeester en schadevergoeding

Nr: 20148 Rechtbank Rotterdam, 06-11-2020 ECLI:NL:RBROT:2020:9822 Jurisprudentie Geschilbeslechting GGZ 29, 44 Wzd

Rechtsvraag

Is er reden tot schadevergoeding nu uit de beschikking van de burgemeester tot inbewaringstelling niet blijkt dat er sprake was van verzet?

Overweging

Uit de beschikking van de burgemeester blijkt niet dat sprake was van verzet. De advocaat stelt dat in de medische verklaring ook geen toelichting van het verzet is opgenomen, behalve het aankruisen van het verzetscriterium. Ook voert de advocaat aan dat de noodzakelijkheid, geschiktheid en het gebrek aan minder ingrijpende mogelijkheden om het ernstig nadeel af te wenden niet worden genoemd in de beschikking van de burgemeester. De rechtbank overweegt als volgt. Artikel 29 lid 3 Wzd schrijft voor dat in de beschikking van de burgemeester wordt ingegaan op het verzet en de andere criteria voor het nemen van een inbewaringstelling, die worden genoemd in artikel 29 lid 2 Wzd. In de medische verklaring wordt beschreven dat bij verzoekster geen sprake is van ziekte-inzicht en ziektebesef, dat medicatie wordt geweigerd, dat inzet van de thuiszorg en casemanagement niet voldoende was en dat eerder is geprobeerd om verzoekster op te laten nemen met een rechterlijke machtiging. Ook is beschreven dat een opname binnen 24 uur noodzakelijk is, dat thuis het vallen, het gedrag en de verwaarlozing opnieuw zouden plaatsvinden en er geen minder ingrijpende mogelijkheden zijn. Daaruit blijkt voldoende dat voldaan was aan de criteria voor de burgemeester om een beschikking tot inbewaringstelling te kunnen geven. Hoewel de beschikking van de burgemeester als zodanig onvolledig is, dient die beschikking in samenhang te worden gelezen met de medische verklaring, waarin wel is beschreven dat is voldaan aan de criteria van artikel 29 leden 2 en 3 Wzd. Daarom volgt de rechtbank verzoekster niet in haar betoog ter onderbouwing van haar verzoek tot schadevergoeding.

Lees verder