VAKnieuws
16147
Rapport Staatscommissie Herijking Ouderschap07-12-2016, bron: Kamerstukken II 2016/17, 33032 Regelgeving - Gezag en omgangEchtscheiding Huwelijksvermogensrecht Procesrecht Jeugdrecht Samenvatting Op 7 december heeft de Minister van Veiligheid en Justitie namens het kabinet het rapport 'Kind en ouder in de 21 e eeuw' aan van de Staatscommissie Herijking Ouderschap onder voorzitterschap van de heer A. Wolfsen aan de Staten-Generaal aangeboden. Naar aanleiding van maatschappelijke en medisch-technologische ontwikkelingen in de afgelopen decennia heeft de staatscommissie in opdracht van de regering advies uitgebracht over het ouderschap. De commissie heeft in totaal 68 aanbevelingen gedaan die betrekking hebben op algemene aspecten, het juridische ouderschap, het gezag, en draagmoederschap. Inzake het juridisch ouderschap springt er uit dat de commissie aanbeveelt een juridisch meerouderschap (met bijbehorend gezag) voor meer dan twee ouders wettelijk mogelijk te maken. Wat betreft het gezag acht de commissie het onder meer van belang dat in de wet wordt vastgelegd dat voor de registratie van gezamenlijk gezag de schriftelijke toestemming is vereist van het kind dat de leeftijd van acht jaar heeft bereikt. Daarnaast beveelt de commissie aan een wettelijke regeling op te nemen voor draagmoederschap.
Binnenkort:
Verdelen door de rechter |
|
Gezamenlijke vakanties in Suriname vallen onder kosten huishoudingRechtsvraagHoren de kosten van de gezamenlijke vakanties naar Suriname tot kosten voor de huishouding? OverwegingJa. Het hof heeft ter zitting aan partijen vragen gesteld met betrekking tot de door partijen genoten vakanties, onder andere naar Suriname. Het hof heeft ter zitting vastgesteld dat het spaargeld van de vrouw is besteed aan deze vakanties. Het hof heeft voorts kunnen vaststellen dat de vakanties van partijen naar Suriname gebruikelijk waren, aangezien de man uit Suriname komt en aldaar nog familie heeft. Om deze reden kwalificeert het hof de met deze vakanties gemoeide kosten als kosten van de huishouding in de zin van artikel 3 van de partnerschapsvoorwaarden.
Dit artikel bepaalt dat de kosten van de huishouding voor rekening van de partners komen naar verhouding van hun inkomsten uit arbeid en, als die ontoereikend zijn, de kosten ten laste komen van hun vermogens naar evenredigheid daarvan. De man heeft ter zitting verklaard dat hij geen vermogen had ten tijde van het geregistreerd partnerschap, hetgeen de vrouw niet heeft betwist. Uit vaste jurisprudentie van de Hoge Raad met betrekking tot artikel 1:84 BW volgt dat de onderlinge afrekening van huishoudkosten periodiek dient plaats te vinden, na het verstrijken van ieder kalenderjaar. Als dit niet is geschied leidt dit tot rechtsverwerking.
Aangezien partijen op dit punt geen afwijkende regeling hebben getroffen, heeft deze jurisprudentie ook gelding voor de uitleg van artikel 3 van de partnerschapsvoorwaarden van partijen. De laatste vakantie van partijen naar Suriname heeft in ieder geval enkele jaren geleden plaatsgevonden. Niet is komen vast te staan dat de vrouw van de man in het kader daarvan een bijdrage heeft gevorderd. Het hof is dan ook van oordeel dat het recht van de vrouw om het deel van de kosten van de vakanties dat de man verhoudingsgewijs voor zijn rekening had moeten nemen, terug te vorderen, is komen te vervallen. Cursussen binnenkort:Al onze cursussenCentrum Permanente Educatie biedt hoogwaardige juridische cursussen, afgestemd op de praktijk en verzorgd met enthousiasme en expertise. Bekijken |
|
81 RO, gestelde renovatiekosten aan gezamenlijke woning niet te controlerenRechtsvraagHeeft het hof ten onrechte geoordeeld dat onvoldoende is bewezen of de door de vrouw aangegane leningen zijn gebruikt voor renovatie van de niet-echtelijke gezamenlijke woning? OverwegingHR: verwerping beroep op grond van art. 81 lid 1 RO. A-G: Het debat in hoger beroep betrof niet zozeer de vraag of de leningen zijn aangegaan, maar spitste zich toe op de vraag of de desbetreffende leningen zijn gebruikt voor onderhoud of renovatie van deze woning, zoals de vrouw had gesteld. Volgens het hof is de juistheid van die stelling ‘in het geheel niet te controleren’. Deze waardering van het door de vrouw te leveren bewijsmateriaal is voorbehouden aan de rechter die over de feiten oordeelt.
Hof: Het hof oordeelt dat de vrouw in elk geval niet is geslaagd in het bewijs dat zij in totaal voor een bedrag van € 112.725,78 aan onderhouds- en renovatiekosten en voor een bedrag van € 69.611,15 aan rente- en financieringskosten ten behoeve van de woning heeft betaald. Uit de stukken die zij ten bewijze van haar stelling heeft overgelegd kan weliswaar worden geconcludeerd dat zij kosten heeft gemaakt ten behoeve van de woning, maar die stukken en hetgeen zij heeft verklaard zijn ten aanzien van veel van de opgevoerde posten geen duidelijk voor de man en het hof te controleren verantwoording van uitgaven ten behoeve van de woning. De man heeft in zijn antwoordakte na getuigenverhoor een greep gedaan uit de financiële stukken die de vrouw heeft overgelegd en daarop gereageerd. Het hof sluit zich aan bij de stelling van de man dat deze oncontroleerbaar zijn. Voor de leningen is naar het oordeel van het hof op grond van de stukken in het geheel niet te controleren of deze zijn gebruikt voor de financiering van onderhoud of renovatie van de woning. Cursussen binnenkort: |
|
Stiefkinderen niet betrokken bij verdeling draagkracht van kinderalimentatieRechtsvraagHeeft de rechtbank terecht de draagkracht van de man mede verdeeld over de twee stiefkinderen? OverwegingNee. Voor de beoordeling van de omstandigheden van het geval is in deze zaak een factor van betekenis dat de man nog maar sinds kort, namelijk sinds zijn huwelijk in 2016, stiefouder is geworden van de twee stiefkinderen. Een factor van gelijke orde is dat zijn echtgenote pas kort geleden is gescheiden van de biologische vader van de betreffende stiefkinderen. Nu gelet op deze omstandigheden het stiefouderschap van de man nog vers is en zijn onderhoudsplicht jegens hen nog maar kort bestaat, dienen, gezien de bijzondere verhouding waarin de man daardoor tot hen staat, naar het oordeel van het hof de biologische ouders van de kinderen vóór de man als primair onderhoudsplichtigen een aandeel in hun behoefte te dragen. Cursussen binnenkort: |
|
Bopz: spanningsveld tussen mate van bewegingsvrijheid en verblijf in instellingRechtsvraagIs sprake van verblijf in een ziekenhuis als betrokkene overdag niet in het ziekenhuis verblijft en slechts in het ziekenhuis overnacht? OverwegingHR: verwerping beroep op grond van art. 81 lid 1 RO. A-G: De omstandigheid dat betrokkene overdag niet in het ziekenhuis aanwezig is, betekent volgens de arts niet dat een machtiging tot voortgezet verblijf niet meer noodzakelijk is. Uit de geneeskundige verklaring en de wettelijke aantekeningen blijkt dat het verblijf in het ziekenhuis vooral gericht is op de toediening van de medicatie en het controleren van de bloedspiegel. De arts heeft ter zitting toegelicht dat in het verleden is gebleken dat bij het toestaan van meer vrijheden de inname van medicatie fout gaat en dat betrokkene zelfs eens met een lithiumintoxicatie is teruggekeerd. Uit het voortgangsverslag blijkt dat er met betrokkene geen goede afspraken te maken zijn en dat hij niet meer dan 48 uur mag wegblijven van de afdeling. Onder deze omstandigheden is niet onbegrijpelijk noch rechtens onjuist dat de rechtbank tot de slotsom is gekomen dat betrokkene in het psychiatrisch ziekenhuis verblijft in de zin van art. 15 Wet Bopz, ook al geniet hij een betrekkelijk grote bewegingsvrijheid, en dat het de bedoeling is dat het verblijf in het ziekenhuis wordt voortgezet, waartoe de rechtbank de gevraagde machtiging tot voortgezet verblijf heeft verleend. |
|
Bevoegdheid Nederlandse rechter ten aanzien van Marokkaanse bruidsgaveRechtsvraagIs de Nederlandse rechter bevoegd te oordelen over een Marokkaanse bruidsgave? OverwegingJa. Het hof overweegt ten aanzien van de bevoegdheid als volgt. De Nederlandse rechter komt met betrekking tot de echtscheiding rechtsmacht toe op grond van artikel 3 lid 1 onder a eerste streepje en onder b Brussel IIbis. Op grond van artikel 4 lid 3 Rv komt de Nederlandse rechter rechtsmacht toe ten aanzien van daarmee verband houdende nevenvoorzieningen. Het hof is van oordeel dat de verzochte voorziening met betrekking tot de bruidsgave als nevenvoorziening in de zin van artikel 827 lid 1 onder f Rv heeft te gelden, aangezien deze voorziening voldoende samenhang vertoont met het verzoek tot echtscheiding. Immers, de door de vrouw verzochte voorziening tot voldoening van het resterende deel van de bruidsgave aan haar sluit aan bij de regeling van de gevolgen van de echtscheiding. De mate waarin de bruidsgave verschilt van de Nederlandse rechtsfiguren doet hier naar het oordeel van het hof niet aan af. Cursussen binnenkort: |
|
Toestemming verhuizing mogelijk zonder vastgelegde ouderschapsregelingRechtsvraagHeeft het hof terecht aan de vrouw toestemming verleend om met de minderjarige naar Israël te verhuizen zonder een ouderschapsregeling in het dictum vast te leggen? OverwegingJa. Blijkens zijn overwegingen heeft het hof het, mede gelet op het belang van het kind, wenselijk geacht de door de vrouw verzochte toestemming te verlenen. Gezien de overwegingen heeft het hof daarbij voldaan aan zijn verplichting erop toe te zien dat in de situatie die na de verhuizing van het kind zal ontstaan zoveel mogelijk recht wordt gedaan aan het gelijkwaardig ouderschap van de man en de vrouw, en heeft het geoordeeld dat daarvan in de omstandigheden van het geval kan worden uitgegaan. Het hof mocht immers ervan uitgaan dat ten minste de door de vrouw voorgestelde regeling tot stand zou komen. Nu vaststelling van de ouderschapsregeling evenwel onderwerp was gebleven van de procedure bij de rechtbank, behoefde het hof de door de vrouw voorgestelde regeling niet in het dictum van zijn beslissing op te nemen. Cursussen binnenkort: |
|
Bopz: reikwijdte verlengingsmogelijkheid machtiging voortgezet verblijfRechtsvraagHeeft de rechtbank miskend dat verlenging van de machtiging voortgezet verblijf mogelijk was nu aan betrokkene voorwaardelijk ontslag is verleend en de geldingsduur van de machtiging voortgezet verblijf inmiddels is verstreken? OverwegingVerlenging van de machtiging voortgezet verblijf is niet mogelijk als aan de betrokkene ontslag uit het ziekenhuis is verleend, of als een voorwaardelijk verleend ontslag door het verstrijken van de geldigheidsduur van de lopende machtiging niet meer kan worden ingetrokken. In een dergelijk geval verblijft de betrokkene immers niet meer in het psychiatrisch ziekenhuis, zodat een machtiging tot voortgezet verblijf ingevolge art. 15 Wet Bopz niet meer kan worden verleend. Wel kan de officier van justitie dan ingevolge art. 2 Wet Bopz een voorlopige machtiging verzoeken. |
|
Bewijsnood bij verdeling gemeenschap van goederenRechtsvraagDient de man schriftelijke bewijsmiddelen in geding te brengen inzake de gemeenschap van goederen van partijen? OverwegingNee. De vrouw vordert op basis van 843a Rv en 22Rv dat de man een groot aantal schriftelijke bewijsmiddelen in het geding moet brengen. Het hof stelt voorop dat artikel 843a Rv betrekking heeft op de bijzondere exhibitieplicht in en buiten rechte. Het biedt een partij de mogelijkheid kennis te nemen van een schriftelijk bewijsmiddel dat haar in beginsel wel bekend is, maar niet in haar bezit is. Het Nederlandse recht kent geen algemene exhibitieplicht voor partijen, in die zin dat partijen jegens elkaar of ten opzichte van de rechter verplicht zijn en gedwongen kunnen worden tot het verschaffen van informatie en documenten. Artikel 843a Rv biedt niet de mogelijkheid voor het opvragen van documenten waarvan de wederpartij indicaties heeft of vermoedt dat de wederpartij over die stukken beschikt en waarvan hij vermoedt die zij wel eens steun kunnen geven aan zijn of haar stelling. De gevraagde bescheiden moeten voldoende bepaald zijn. De in artikel 22 Rv gegeven bevoegdheid aan de rechter om op de zaak betrekking hebbende bescheiden op te vragen is een discretionaire bevoegdheid van de rechter en niet van de vrouw. Cursussen binnenkort: |
|
Bevoegdheid Nederlandse rechter en toepasselijk recht bij gezagsverzoek over kind dat in Spanje isRechtsvraagIs de Nederlandse rechter bevoegd, en zo ja, welk recht is van toepassing bij verzoek om gezamenlijk gezag waarbij gezaghebbende ouder en minderjarige zich in Spanje bevinden? Overweging(Ten aanzien van de bevoegdheid:) Op 3 december 2015 is de vrouw met de minderjarige naar Spanje afgereisd. Partijen verschillen van mening onder welke omstandigheden de vrouw is vertrokken. De man voert aan dat de vrouw samen met minderjarige op vakantie naar Spanje is gegaan, dan wel in verband met een time-out in de relatie tussen de man en de vrouw. De vrouw geeft aan dat zij met goedkeuring van de man is teruggegaan naar Spanje toen bleek dat de situatie niet verbeterde. minderjarige en de vrouw verblijven sindsdien in Spanje. Deze feiten en omstandigheden, in onderling verband bezien, duiden er niet op dat de vrouw en minderjarige al zodanig geworteld waren in Spanje, dat de gewone verblijfplaats van minderjarige inmiddels in Spanje was. Hij was op dat moment immers 9 maanden oud en nog geen 3 weken in Spanje. De rechtbank acht zich derhalve bevoegd. (Ten aanzien van het toepasselijke recht:) Uitgangspunt in het Haags Kinderbeschermingsverdrag 1996 is, kort gezegd, dat de bevoegde rechter zijn interne recht toepast (artikel 15 lid 1). Op dit uitgangspunt worden vervolgens een aantal uitzonderingen gemaakt. De rechtbank is van oordeel dat gezien het tijdsverloop vanaf 22 december 2015 tot heden en het feit dat de vrouw kenbaar heeft gemaakt dat haar verblijf in Spanje duurzaam is en daarnaar ook gehandeld heeft, hetgeen ook niet langer door de man wordt betwist, thans de gewone verblijfplaats van de minderjarige naar Spanje is verplaatst. Dit maakt dat Spaans recht van toepassing is. Cursussen binnenkort: |
|
Niet opeisen van alimentatie levert geen grond op voor kwijtschelding alimentatieschuldRechtsvraagHeeft de rechtbank terecht het verzoek van de man tot kwijtschelding van de resterende alimentatieschuld afgewezen? OverwegingJa, het hof overweegt dat het verzoek van de man om de vóór de ingangsdatum van de wijziging ontstane alimentatieschuld “kwijt te schelden” niet op de wet is gebaseerd en dus niet kan worden toegewezen. Artikel 1:401 BW biedt de alimentatierechter geen ruimte om ongewijzigde, en dus verschuldigd gebleven alimentatietermijnen kwijt te schelden (vgl. HR 2 januari 1953, NJ 1953, 148). Voor zover de man met zijn verzoek om kwijtschelding een beroep doet op rechtsverwerking, faalt dit. Wat er zij van zijn stelling dat de vrouw gedurende een periode van zes jaren sinds de beschikking van 29 april 2009 nimmer om betaling van kinderalimentatie heeft gevraagd, enkel stilzitten of enkel tijdsverloop levert volgens vaste rechtspraak geen toereikende grond op voor het aannemen van rechtsverwerking. De man heeft verder geen feiten of omstandigheden gesteld en te bewijzen aangeboden die daartoe zouden kunnen nopen. Cursussen binnenkort: |
|
Toegang tot appelrechter blijft bestaan bij verzuim van hof om verzet te zuiverenRechtsvraagIs het strijdig met fundamentele rechtsbeginselen (zoals effectieve toegang tot de rechter en het vertrouwensbeginsel) dat een partij die zich laat leiden door foute aanwijzingen van het hof en daardoor op het verkeerde been wordt gezet, niet-ontvankelijk wordt verklaard? OverwegingJa. Door eisers in het verzet niet-ontvankelijk te achten op de grond dat herstel van het processuele verzuim aan de zijde van het hof , niet mogelijk is volgens de regels (art. 353 lid en en 142 Rv), is de toegang tot de appelrechter in de kern aangetast. Onder dergelijke omstandigheden leidt onverkorte toepassing van die regels tot een resultaat dat niet voldoet aan de eisen van een eerlijk proces als bedoeld in art. 6 EVRM. Dat wordt in dit geval niet anders doordat eisers zelf hadden kunnen verzoeken in de gelegenheid te worden gesteld proceshandelingen te verrichten. Daarom had het hof in dit bijzondere geval aanleiding behoren te zien het verzet ontvankelijk te achten, met als gevolg dat de appelinstantie werd heropend, waarbij de verzetdagvaarding heeft te gelden als memorie van antwoord (vgl. HR 4 oktober 2013, ECLI:NL:HR:2013:CA3741, NJ 2014/142). Cursussen binnenkort: |