VAKnieuws 2021
sorteer op datum sorteer op nummer | |
---|---|
21068
GGZ: schadevergoeding wegens door de officier te laat ingediend verzoekRechtbank Noord-Holland, 29-04-2021 ECLI:NL:RBNHO:2021:4082 Jurisprudentie - GeschilbeslechtingGGZ 10:12, 6:6 Wvggz Rechtsvraag Is er reden schadevergoeding toe te kennen nu de officier gelet op artikel 6:6 Wvggz te laat een verzoek om een opvolgende zorgmachtiging heeft ingediend, maar betrokkene niet zonder een titel in de accommodatie heeft verbleven? OverwegingOp 24 september 2020 is door de rechtbank Noord-Holland een zorgmachtiging verleend, die geldig was tot en met 24 maart 2021. Een verzoekschrift voor een aansluitende zorgmachtiging had daarom op grond van artikel 6:6 Wvggz uiterlijk op 24 februari moeten zijn ingediend. De officier van justitie heeft op 5 maart 2021 een verzoekschrift zorgmachtiging aansluitend op zorgmachtiging ingediend. De rechtbank stelt vast dat de officier van justitie het verzoek negen dagen te laat heeft ingediend. De rechtbank is van oordeel dat verzoekster voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat zij schade heeft geleden. Dat verzoekster vanwege de door haar gestelde feiten en omstandigheden schade heeft geleden, is door de officier van justitie niet betwist. Verzoekster heeft daarom recht op schadevergoeding. De rechtbank houdt bij de vaststelling van de hoogte van de schadevergoeding rekening met de ernst van de normschending en de gevolgen hiervan voor verzoekster. Daarbij kan onderscheid worden gemaakt tussen onder meer de volgende situaties: a. opneming in een accommodatie zonder geldige titel; b. andere verplichte zorg zonder geldige titel; c. een termijnoverschrijding ingeval van rechtmatig gedwongen verblijf in een accommodatie; d. een termijnoverschrijding ingeval van verblijf buiten een accommodatie of op basis van een vrijwillig verblijf in een accommodatie. De hoogte van de schadevergoeding kan variëren al naar gelang de situatie die zich voordoet, waarbij tevens van belang kan zijn of de normschending op andere wijze is gecompenseerd, bijvoorbeeld door een evenredige verkorting van de termijn waarvoor een (aansluitende) zorgmachtiging is verleend of door instemming van betrokkene met een overschrijding van de termijn. In de hiervoor onder a genoemde situatie ligt het meer dan in de andere situaties voor de hand om aansluiting te zoeken bij de standaardbedragen die in het strafrecht worden toegekend voor ten onrechte ondergane voorlopige hechtenis. Die situatie deed zich in dit geval echter niet voor en de rechtbank volgt verzoekster daarom niet in haar standpunt ten aanzien van de hoogte van de vergoeding. Verzoekster verbleef in de accommodatie op grond van een nog geldige zorgmachtiging. Niet gebleken is dat verzoekster heeft ingestemd met een overschrijding van de termijn of van een compensatie van de normschending op andere wijze. Onder die omstandigheden acht de rechtbank een vergoeding van € 10,- per dag billijk en de rechtbank zal daarom een vergoeding van in totaal € 90,- toekennen. |
|
21025
Proceskostenveroordeling wegens nodeloos procederenRechtbank Noord-Holland, 11-02-2021 ECLI:NL:RBNHO:2021:1414 Jurisprudentie - GeschilbeslechtingProcesrecht 223, 822 Rv Rechtsvraag Is er ruimte voor een proceskostenveroordeling gelet op de aanhangige 223 Rv-procedure en de lopende echtscheidingsprocedure? OverwegingDe vrouw heeft tijdig vóór de zitting van 25 januari 2021 het verweerschrift tevens zelfstandige verzoek van de man ontvangen. Daarin is, onder vermelding van de recente jurisprudentie van de Hoge Raad zoals hierboven geciteerd en literatuur, aangegeven dat de vrouw gedurende de bodemprocedure echtscheiding geen verzoek op grond van artikel 223 Rv kan doen. Desondanks heeft de advocaat van de vrouw de onderhavige procedure toch doorgezet, zonder dat hij met andersluidende jurisprudentie c.q. literatuur is gekomen, waaruit zou blijken dat het wel mogelijk zou zijn om in een echtscheidingsprocedure verhoging van alimentatie te verzoeken op grond van artikel 223 Rv. Ter zitting heeft de advocaat van de vrouw aangegeven dat het niet de bedoeling is om met dit verzoek ‘verkapt’ hoger beroep in te stellen van de beschikking van 12 november 2020 omdat dit immers niet mogelijk is van een beschikking op grond van artikel 822 Rv. Nu het voor de advocaat van de vrouw duidelijk had moeten zijn dat de onderhavige verzoeken geen kans van slagen hadden, had het de advocaat gepast om - in ieder geval na ontvangst en bestudering van het verweerschrift van de advocaat van de man - de voorlopige voorzieningen op grond van artikel 223 Rv in te trekken voor de mondelinge behandeling. Op grond hiervan is de rechtbank van oordeel dat de vrouw de onderhavige procedure heeft geëntameerd en heeft voortgezet terwijl een (goede) juridische grond ontbrak. Naar het oordeel van de rechtbank is er in casu aan de zijde van de vrouw sprake van misbruik van procesrecht (HR 6 april 2012, ECLI:NL:HR:2012:BV7828, NJ 2012/233). De advocaat van de vrouw had op voorhand moeten begrijpen dat de onderhavige verzoeken geen kans van slagen hadden. Naar het oordeel van de rechtbank is er sprake van het nodeloos in rechte betrekken van de man. De rechtbank ziet voldoende aanleiding om af te wijken van compensatie van proceskosten zoals gebruikelijk in familiezaken en zal het verzoek van de man tot veroordeling van de vrouw in zijn werkelijke proceskosten zoals gespecificeerd in het verweerschrift dan ook toewijzen tot na te melden bedrag.
Binnenkort:
Scheidingscongres 2024 |
|
21029
Ontslag op staande voet bagateldelict, geen zero tolerance?Rechtbank Noord-Holland, 05-01-2021 ECLI:NL:RBNHO:2021:158 Jurisprudentie - GeschilbeslechtingArbeidsovereenkomstenrecht 7:673 BW, 7:677 BW Rechtsvraag Is het drinken van een pakje drinken bij een klant voldoende reden voor ontslag op staande voet? OverwegingTer zitting is duidelijk geworden dat [werknemer] een pakje drinken uit de koelkast in het vliegtuig van Emirates heeft gepakt en op- gedronken. Dat geen sprake was van een geseald pakje drinken, maar van een overgebleven product dat waarschijnlijk zou worden weggegooid, zoals [werknemer] ter zitting heeft gesteld, doet niet ter zake. De kantonrechter is met [werknemer] van oordeel – mede gelet op zijn persoonlijke omstandigheden – dat Direct Maintenance in de onderhavige situatie had kunnen volstaan met een minder verstrekkende maatregel dan ontslag op staande voet, omdat Direct Maintenance het zero tolerance beleid waarop zij zich beroept onvoldoende duidelijk kenbaar heeft gemaakt en onvoldoende consequent toepast. |