VAKnieuws
sorteer op datum sorteer op nummer | |
---|---|
24104
Wijziging bij rechterlijke beslissing verleend gezamenlijk gezag naar eenhoofdig gezagHoge Raad der Nederlanden, 29-11-2024 ECLI:NL:HR:2024:1775 Jurisprudentie - RechtsontwikkelingGezag en omgang 1:253c BW; 1:253n BW Rechtsvraag Kan door de rechter op grond van artikel 1:253c BW uitgesproken gezamenlijk gezag nadien door de rechter worden gewijzigd in eenhoofdig gezag? OverwegingDe ouders zijn bij rechterlijke beslissing gezamenlijk met het ouderlijk gezag over hun kind belast, op grond van artikel 1:253c BW. De man wil dat het gezag wordt gewijzigd, en dat hij met het eenhoofdig gezag over het kind wordt belast. De vrouw stelt dat het gezamenlijk gezag niet kan worden gewijzigd omdat de wet daar geen grond voor biedt. Artikel 1:253c BW staat namelijk niet genoemd in artikel 1:253n BW. Het hof oordeelt dat een redelijke wetsuitleg meebrengt dat artikel 1:253n BW ook dient te gelden in het geval van gezamenlijk gezag dat is opgedragen op grond van artikel 1:253c BW. Een andersluidende opvatting zou betekenen dat het gezamenlijk gezag nooit meer gewijzigd kan worden en dat is volgens het hof in strijd met artikel 3 IVRK en het wettelijk systeem. De Hoge Raad bekrachtigt de beschikking van het hof en oordeelt dat een redelijke wetsuitleg meebrengt dat artikel 1:253n BW van overeenkomstige toepassing is op gezamenlijk gezag zoals bedoeld in artikel 1:253c BW.
Binnenkort:
Scheidingscongres 2024 |
|
24106
wijziging van omstandigheden ex 1:401 BW versus ontbinding ex 6:265 BWHoge Raad der Nederlanden, 22-11-2024 ECLI:NL:HR:2024:1718 Jurisprudentie - RechtsontwikkelingAlimentatie 1:401 BW; 6:265 BW Rechtsvraag Is de slechte nakoming van de afspraken in het ouderschapsplan over de kosten van de kinderen een wijziging van omstandigheden ex 1:401 BW of een grond voor ontbinding ex 6:265 BW? OverwegingDe Hoge Raad oordeelt dat de slechte nakoming van de afspraken in het ouderschapsplan over de kosten van de kinderrekening en het gebruik van een kinderrekening, geen wijziging van omstandigheden is op grond van artikel 1:401 BW. Dit kan echter niet tot cassatie leiden, want het hof heeft het ouderschapsplan ontbonden wegens een gebrek in de nakoming op grond van artikel 6:265 BW. De Hoge Raad casseert in deze wel gedeeltelijk, omdat het hof een onbegrijpelijke uitleg heeft gegeven aan de reikwijdte van het verzoek van de moeder. De stukken van het geding laten geen andere uitleg toe dan dat de moeder ontslagen wilde worden van haar verplichting om maandelijks het overeengekomen bedrag te storten op de kindrekening. Daaruit laat zich niet afleiden dat de moeder beoogde dat partijen ook niet langer gebonden zijn aan de afspraken in art. 8 van het ouderschapsplan over de behoefte van de minderjarige en de bijdrage van ieder van hen in de kosten van de minderjarige, bedoeld in de derde alinea van die bepaling. Het hof had die afspraken derhalve in stand moeten laten. |
|
24103
Afwijzing bij e-mail van een verzoek om als belanghebbende te worden aangemerkt.Hoge Raad der Nederlanden, 15-11-2024 ECLI:NL:HR:2024:1667 Jurisprudentie - RechtseenheidJeugdrecht Procesrecht 798 lid 1 Rv Rechtsvraag Is de afwijzing van het verzoek om als belanghebbende te worden aangemerkt, welke bekend is gemaakt per e-mail van de griffier, een rechterlijke beslissing waar hoger beroep tegen open staat? OverwegingIn eerste aanleg lag er een verzoek van de Raad voor de Kinderbescherming voor, met betrekking tot een ondertoezichtstelling en een machtiging tot uithuisplaatsing. De ouders van het kind zijn gescheiden en enkel de vader was met het ouderlijk gezag belast. De minderjarige woonde bij de moeder. De rechtbank heeft de moeder opgeroepen als informant. Via haar advocaat heeft de moeder de rechtbank verzocht haar als belanghebbende aan te merken. Dit verzoek is door de rechtbank per e-mail van de griffier, afgewezen. De moeder is in hoger beroep gegaan tegen de oproepingsbrief en tegen de e-mail waarin haar verzoek om als belanghebbende te worden aangemerkt werd afgewezen. Het hof heeft geoordeeld dat de oproepingsbrief en afwijzing van het verzoek om als belanghebbende te worden aangemerkt in de e-mail van de griffier, geen rechterlijke beslissingen zijn. Er staat immers niet 'beschikking' boven en het is ook niet ondertekend door een rechter. De Hoge Raad vernietigt de beschikking van het hof. De oproepingsbrief is inderdaad geen rechterlijke beslissing, maar de afwijzing van het verzoek om als belanghebbende te worden aangemerkt wel. D aarmee wordt de moeder een volwaardige deelname aan de procedure onthouden. Deze beslissing is van dezelfde aard als een vonnis of arrest in een dagvaardingsprocedure waarin een verzoek van een derde tot voeging of tussenkomst wordt afgewezen. Een dergelijke uitspraak is ten aanzien van deze derde een einduitspraak, waarvan hoger beroep of beroep in cassatie openstaat. Een beslissing van de rechter in een verzoekschriftprocedure tot afwijzing van het verzoek van een derde om als belanghebbende aan die procedure te mogen deelnemen, is jegens die derde dus eveneens een voor beroep vatbare einduitspraak. Daaraan doet niet af dat de beslissing niet de vorm heeft van een beschikking, noch dat de rechter die beslissing niet heeft ondertekend. Daarnaast overweegt de Hoge Raad dat de door art. 798 lid 1, eerste volzin, Rv bestreken kring van belanghebbenden niet in algemene zin kan worden afgebakend. Welke persoon of instelling als belanghebbende moet worden aangemerkt, wordt bepaald – aan de ene kant – door het onderwerp van de aan de rechter voorgelegde zaak en – aan de andere kant – door de rechten of verplichtingen waarop de betrokkene zich beroept. Slechts indien het onderwerp van de zaak ertoe kan leiden dat de rechten of verplichtingen waarop de betrokkene zich beroept, rechtstreeks door de rechterlijke beslissing worden geraakt, is die betrokkene in die zaak belanghebbende in de zin van art. 798 lid 1, eerste volzin, Rv. Gelet op het feit dat de moeder zich er op heeft beroepen dat het kind met toestemming van de vader bij haar woont, wordt de moeder rechtstreeks in haar belangen geraakt door een eventuele machtiging tot uithuisplaatsing.
Binnenkort:
Procederen in erfrechtzaken |
|
24097
Peildatum gewone verblijfplaats minderjarige: tijdstip indiening inleidend stukHoge Raad der Nederlanden, 08-11-2024 ECLI:NL:HR:2024:1594 Jurisprudentie - RechtsontwikkelingIPR Gezag en omgang 8 en 16 Verordening Brussel II-bis; 7 en 17 Verordening Brussel II-ter Rechtsvraag Wat is het inleidend processtuk wanneer een verzoek voor het eerst in hoger beroep wordt gedaan? OverwegingIn deze zaak heeft de vader in eerste aanleg verzoeken gedaan over het ouderlijk gezag, de zorgregeling en een informatieregeling. De moeder is belast met het eenhoofdig gezag en is gedurende de procedure in eerste aanleg met het kind van partijen naar het buitenland verhuisd. In hoger beroep heeft de vader het hof verzocht de moeder te gelasten met het kind terug naar Nederland te verhuizen. Het hof heeft zijn bevoegdheid getoetst naar het moment waarop de vader het verzoek in hoger beroep heeft gedaan, en geoordeeld dat het kind op dat moment niet zijn gewone verblijfplaats in Nederland had zodat het hof niet bevoegd was om op het verzoek te beslissen. In cassatie ligt de vraag voor welk moment moet worden gezien als 'het tijdstip dat de zaak bij het gerecht aanhangig wordt gemaakt' in de zin van artikel 8 Brussel II bis Vo en artikel 7 Brussel II ter Vo, en als 'het tijdstip waarop het stuk waarmee het geding wordt ingeleid of een gelijkwaardig stuk bij het gerecht wordt ingediend' in de zin van artikel 16 Brussel II bis Vo en artikel 17 Brussel II ter Vo. De Hoge Raad oordeelt dat wordt bedoeld – kort gezegd – het stuk waarvan de regelmatige en tijdige betekening of mededeling de verweerder in staat stelt zijn rechten te doen gelden voordat de rechter een uitvoerbare beslissing geeft. Nu de vader het verzoek tot terugverhuizing pas in hoger beroep heeft gedaan, en hij in eerste aanleg niet een vergelijkbaar verzoek heeft gedaan, heeft het hof terecht getoetst waar de minderjarige zijn gewone verblijfplaats had op het moment dat de vader zijn verzoek in hoger beroep deed. De Hoge Raad verwerpt het beroep van de vader.
Binnenkort:
Scheidingscongres 2024 |
|
24098
Niet dragend oordeel krijgt geen gezag van gewijsdeHoge Raad der Nederlanden, 08-11-2024 ECLI:NL:HR:2024:1596 Jurisprudentie - RechtsontwikkelingGezag en omgang Procesrecht 236 lid 1 Rv Rechtsvraag Komt aan een oordeel die de beslissing niet draagt ook gezag van gewijsde toe? OverwegingHet hof heeft de man ontvankelijk verklaard in zijn verzoek over een omgangsregeling, op de grond dat er voldoende gronden zijn family life aan te nemen tussen hem en het kind in de zin van artikel 8 EVRM. Zijn verzoek over de omgangsregeling heeft het hof afgewezen omdat de omgang niet in het belang van het kind zou zijn. De moeder is in cassatie gegaan tegen het oordeel van het hof dat de man ontvankelijk is in zijn verzoek omdat hij family life heeft met het kind. Zij stelt dat haar belang bij het cassatieberoep er in is gelegen dat aan het oordeel dat tussen de man en het kind family life kan worden aangenomen, anders gezag van gewijsde toekomt in een ander geding tussen partijen. De Hoge Raad oordeelt dat aan het oordeel dat tussen de vader en het kind family life ex 8 EVRM kan worden aangenomen, geen gezag van gewijsde toekomt omdat dit niet het dragende oordeel is voor de beslissing van het hof dat het verzoek over de omgangsregeling wordt afgewezen. Op grond van artikel 236 lid 1 Rv komt aan het dragende oordeel gezag van gewijsde toe in een (toekomstige) andere procedure tussen dezelfde partijen, maar niet aan de overige niet dragende oordelen. De moeder heeft daarom geen belang bij haar cassatieberoep.
Binnenkort:
Praktische Update Familieprocesrecht |
|
24099
Passeren bewijsaanbod I: appellant zelf als getuige horen over obligatoire gemeenschapHoge Raad der Nederlanden, 08-11-2024 ECLI:NL:HR:2024:1598 Jurisprudentie - RechtsontwikkelingEx-samenwoners Procesrecht 152 rv Rechtsvraag Heeft het hof terecht het bewijsaanbod van de man gepasseerd? OverwegingDe man stelt dat tussen hem en zijn (overleden) ex-partner een obligatoire gemeenschap van woning bestond, op grond van een stilzwijgende afspraak. Hij vordert van de erfgenamen verrekening van de overwaarde. De man heeft zijn stelling met verschillende feiten en bescheiden onderbouwd. Het hof heeft de vordering van de man afgewezen, op de grond dat de man zijn stelling onvoldoende heeft onderbouwd. Het hof passeert het bewijsaanbod van de man. De Hoge Raad oordeelt dat het hof de beslissing dat het bewijsaanbod wordt gepasseerd, onvoldoende heeft gemotiveerd. De Hoge Raad vindt het oordeel van het hof dat de man de door hem aangevoerde feiten en omstandigheden onvoldoende heeft onderbouwd, onbegrijpelijk. Voor zover het hof het bewijsaanbod van de man heeft gepasseerd op de grond dat dit niet ziet op doorslaggevende aspecten van het feitencomplex, is dit oordeel eveneens onbegrijpelijk, reeds omdat het bewijsaanbod van de man om zichzelf als getuige te doen horen, ziet op alle door de man gestelde aspecten van het feitencomplex en het hof niet heeft overwogen dat deze, in onderlinge samenhang bezien, de door de man aangevoerde stilzwijgende afspraak niet kunnen dragen.
Binnenkort:
Procederen in erfrechtzaken |
|
24101
Stellen en betwistenHoge Raad der Nederlanden, 08-11-2024 ECLI:NL:HR:2024:1601 Jurisprudentie - GeschilbeslechtingEchtscheiding Procesrecht Huwelijksvermogensrecht 150 Rv Rechtsvraag Heeft de man voldoende onderbouwd betwist dat de aandelen van de B.V. in de ontbonden huwelijksgemeenschap zijn gevallen? OverwegingPartijen zijn gehuwd in de wettelijke algehele gemeenschap van goederen. De ouders van de man hebben een onderneming opgericht, en de aandelen in die onderneming kwamen aan zijn ouders toe. De man is bestuurder van de onderneming. De ouders van de man zijn inmiddels beiden overleden. De rechtbankt heeft bepaald dat de aandelen in de onderneming aan de man worden toegedeeld, tegen vergoeding van de helft van de waarde daarvan aan de vrouw. In hoger beroep stelt dat man dat de aandelen niet in de ontbonden huwelijksgemeenschap zijn gevallen, onder meer doordat de aandelen nooit aan hem zijn overgedragen. Het hof overweegt dat naar eigen zeggen van de man, de aandelen bij leven van zijn moeder aan hem zijn overgedragen. Het hof oordeelt dat de vrouw voldoende heeft gesteld dat de aandelen wel in de ontbonden huwelijksgemeenschap zijn gevallen, en dat het op de weg van de man had gelegen (omdat i) het gaat om een erfenis van zijn moeder, waarvan hij erkent daartoe gerechtigd te zijn en ii) als niet weersproken vaststaat dat hij bestuurder is van de [B.V.] – hij staat ook als bestuurder ingeschreven in het handelsregister – zijn betwisting (dat de aandelen tot de huwelijksgemeenschap behoren) te onderbouwen met concrete en verifieerbare bescheiden, vgl. HR 8 juli 2022, ECLI:NL:HR:2022:1058). Dit heeft de man nagelaten. De Hoge Raad geeft meerdere delen uit de processtukken van de man weer en acht het oordeel van het hof dat de man onvoldoende gemotiveerd heeft betwist dat de aandelen in de ontbonden huwelijskgemeenschap zijn gevallen, onbegrijpelijk. De man heeft duidelijk naar voren gebracht dat hij in hoger beroep zijn standpunt heeft gewijzigd, in die zin dat hij niet langer meent dat de aandelen bij leven van zijn moeder aan hem zijn overgedragen. De Hoge Raad vernietigt de beschikking van het hof.
Binnenkort:
Masterclass Kinder- en partneralimentatie |
|
24100
Passeren bewijsaanbod II: getuige horen over geboortedatumHoge Raad der Nederlanden, 08-11-2024 ECLI:NL:HR:2024:1599 Jurisprudentie - RechtsontwikkelingProcesrecht Algemeen 1:25d BW; 152 Rv. Rechtsvraag Mocht het hof het bewijsaanbod passeren? OverwegingDe vrouw heeft in een p rocedure tot wijziging of aanvulling van gegevens in een vervangende geboorteakte verzocht om de geboortedatum in haar paspoort te wijzigen. Zij stelt dat bij haar aankomst in Nederland de verkeerde datum als haar geboortedatum is geregistreerd. Zij biedt aan om haar moeder als getuige te horen over de vraag op welke datum zij is geboren. De rechtbank en het hof hebben dit bewijsaanbod gepasseerd. Het hof heeft geoordeeld dat het bewijsaanbod van de vrouw niet terzake doende is. De Hoge Raad oordeelt dat dit oordeel van het hof niet in stand kan blijven. De Hoge Raad overweegt dat dat oordeel onjuist is voor zover het hof tot uitgangspunt heeft genomen dat een procedure op de voet van art. 1:25d BW zich niet leent voor het leveren van bewijs door het horen van getuigen, zoals voorzien in art. 166 Rv, en dat het oordeel van het hof onvoldoende gemotiveerd is voor zover het hof heeft geoordeeld dat het door verzoekster in hoger beroep gedane bewijsaanbod onvoldoende specifiek is of de door haar te bewijzen aangeboden feiten niet tot de beslissing van de zaak kunnen leiden.
Binnenkort:
Scheidingscongres 2024 |
|
24102
Taxatierapport woningHoge Raad der Nederlanden, 08-11-2024 ECLI:NL:HR:2024:1602 Jurisprudentie - GeschilbeslechtingHuwelijksvermogensrecht 152 lid 2 Rv Rechtsvraag Kon het hof aan de door de vrouw geuitte bezwaren tegen het taxatierapport voorbij gaan? OverwegingDe vrouw heeft in hoger beroep bezwaren geuit door het taxatierapport van de door partijen op grond van de beschikking van de rechtbank gezamenlijk gekozen taxateur. De Hoge raad overweegt dat d e uitleg van de gedingstukken is voorbehouden aan de rechter die over de feiten oordeelt. Het oordeel van het hof is niet onbegrijpelijk. De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Binnenkort:
Scheidingscongres 2024 |
|
24085
Toepasselijk recht op verzoek afgifte bruidsgaveHoge Raad der Nederlanden, 18-10-2024 ECLI:NL:HR:2024:1474 Jurisprudentie - RechtseenheidIPR Huwelijksvermogensrecht 10:8 BW Rechtsvraag Biedt artikel 10:8 BW de conflictregel voor de vraag welk recht van toepassing is op het verzoek tot afgifte van de bruidsgave? OverwegingHet hof heeft artikel 10:8 BW gezien als de conflictregel voor de vraag welk recht van toepassing is op het nevenverzoek van de vrouw (in de echtscheidingsprocedure) om de man te veroordelen tot afgifte van de bruidsgave. De Hoge Raad vernietigt de beschikking van het hof op dit punt en verwijst de zaak terug. De Hoge Raad overweegt daarbij dat artikel 10:1 BW bepaalt dat de in boek 10 BW vervatte regels van internationaal privaatrecht de werking van voor Nederland bindende internationale en communautaire regelingen onverlet laten. Dit betekent dat de rechter eerst moet onderzoeken of een dergelijke internationale of communautaire regeling van toepassing is. Als dat zo blijkt te zijn kan de Nederlandse rechter artikel 10:8 BW enkel toepassen indien dat in het concrete geval verenigbaar is met de toepasselijke internationale en communautaire regeling.
Binnenkort:
Scheidingscongres 2024 |
|
24079
Gewezen echtgenoot geen belanghebbende bij verzoek vaststelling vaderschap overleden manHoge Raad der Nederlanden, 04-10-2024 ECLI:NL:HR:2024:1370 Jurisprudentie - RechtsontwikkelingProcesrecht Afstamming en adoptie Vaststelling vaderschap 798 Rv; 1:207 BW. Rechtsvraag Is de vrouw belanghebbende bij de behandeling van het verzoek tot vaststelling van het vaderschap van haar gewezen echtgenoot? OverwegingDe zoon heeft vaststelling van het vaderschap van zijn inmiddels overleden biologische vader (de man) verzocht. Dit is door de rechtbank toegewezen. Toen de man overleed was hij getrouwd met de vrouw. De vrouw wordt door de vaststelling van het vaderschap van haar gewezen echtgenoot in haar vermogensrechtelijke positie geraakt, en stelt daarom belanghebbende te zijn. De Hoge Raad overweegt: "De onderhavige zaak betreft de vaststelling van het vaderschap van de man ten aanzien van de zoon en daarmee de vestiging van een afstammingsrelatie tussen de man en de zoon. De kring van personen die een daartoe strekkend verzoek kunnen doen, is in art. 1:207 lid 1 BW beperkt tot de moeder en het kind. De kring van personen die geacht kunnen worden rechtstreeks bij de vaststelling van het ouderschap te zijn betrokken, beperkt zich tot de moeder, het kind en degene van wie verzocht wordt het ouderschap vast te stellen; buiten deze kring vallende personen zijn niet aan te merken als belanghebbenden in de zin van art. 798 lid 1 Rv. De vrouw behoort niet tot deze kring. De omstandigheid dat de vrouw als gevolg van de vaststelling van het vaderschap van de man ten aanzien van de zoon wordt geraakt in haar vermogensrechtelijke belang als erfgenaam van de man leidt niet tot een ander oordeel. Dat betreft niet een belang waarop de zaak rechtstreeks betrekking heeft. Daarop stuiten alle klachten van het middel af."
Binnenkort:
Praktische Update Familieprocesrecht |
|
24049
Privévermogen kan rol spelen bij financieerbaarheid verrekeningsaanspraak.Hoge Raad der Nederlanden, 12-07-2024 ECLI:NL:HR:2024:1064 Jurisprudentie - RechtsontwikkelingHuwelijksvermogensrecht 1:141 BW Rechtsvraag Hoe moet de Visserijbeschikking van de Hoge Raad (2 maart 2001, ECLI:NL:HR:2001:AB0382) worden uitgelegd? OverwegingUit de Visserijbeschikking van de Hoge Raad volgt dat bij de finale afwikkeling van een periodiek verrekeningbeding de eisen van redelijkheid en billijkheid meebrengen dat de hele waarde van de B.V. voor verdeling in aanmerking komt, en dat bij de vaststelling van de verrekeningsvordering van de ex-echtgenoot er rekening mee moet worden gehouden dat de ondernemer de onderneming moet kunnen blijven voortzetten, ook in het geval van eventuele toekomstige matige tegenslagen. De verrekeningsvordering moet in dat kader voor de ondernemer te financieren zijn. In dit arrest heeft de Hoge Raad geoordeeld dat de Visserijbeschikking niet zo moet worden uitgelegd dat bij de vaststelling van de verrekeningsvordering van de ex-echtgenoot enkel voor de financieringsmogelijkheden daarvan moet worden gekeken naar het bedrijfsvermogen, maar dat het privévermogen van de ondernemer ook een rol kan spelen. Of en in hoeverre het privévermogen van de betrokken echtgenoot (ondernemer) moet worden meegenomen, hangt af van de omstandigheden van het geval en hetgeen de redelijkheid en billijkheid in dat verband meebrengen.
Binnenkort:
Scheidingscongres 2024 |
|
24050
Cassatie in het belang der wetHoge Raad der Nederlanden, 12-07-2024 ECLI:NL:HR:2024:1079 Jurisprudentie - RechtsontwikkelingProcesrecht Jeugdrecht Gezag en omgang 798 lid 1 Rv; 1:253n BW Rechtsvraag Is de met de ondertoezichtstelling belaste gecertificeerde instelling belanghebbende in de procedure waarin een van de ouders op grond van artikel 1:253n BW een verzoek tot eenhoofdig gezag doet? OverwegingNee. De Hoge Raad oordeelt dat een beslissing waarmee het gezamenlijk gezag van de ouders wordt gewijzigd in eenhoofdig gezag voor een van hen, weliswaar de taakuitoefening van de gecertificeerde instelling kan raken maar dat de procedure daarover niet rechtstreeks betrekking heeft op de rechten of verplichtingen van de gecertificeerde instelling. Dat betekent dat de gecertificeerde instelling in dit soort zaken als informant moet worden aangemerkt.
Binnenkort:
Scheidingscongres 2024 |
|
24044
Overeenstemming in eerste aanleg geen belemmering voor hoger beroep.Hoge Raad der Nederlanden, 28-06-2024 ECLI:NL:HR:2024:547 Jurisprudentie - RechtsontwikkelingProcesrecht 279 lid 6 Rv juncto 89 Rv; 3:303 BW. Rechtsvraag Kan de moeder in hoger beroep tegen de beschikking waarin de rechtbank de ter zitting bereikte overeenstemming over de zorgregeling heeft vastgelegd? OverwegingDe Hoge Raad overweegt dat het hoger beroep een herkansingsfunctie heeft, en dat het in hoger beroep niet uitmaakt of partijen in eerste aanleg hun verzoeken hebben gewijzigd in het verzoek om de door hen bereikte overeenstemming vast te leggen. Ook als een partij in eerste aanleg heeft gekregen waar om is verzocht, kan die partij nog belang hebben bij een hoger beroep. In het hoger beroep kan een partij namelijk ook zijn verzoek vermeerderen of veranderen. De conclusie van de procureur generaal biedt een duidelijke uitleg van de wetgeving omtrent schikkingen en het beëindigen van de procedure. De procureur generaal heeft in haar conclusie vermeld dat in de onderhavige zaak de overeenstemming is vastgelegd in een beschikking in plaats van in een proces-verbaal op grond van artikel 89 Rv, en dat de rechtbank de overeengekomen zorgregeling nog heeft getoetst. Volgens de procureur generaal moet hoger beroep tegen de beschikking daarom mogelijk zijn. De Hoge Raad heeft deze nuancering niet overgenomen.
Binnenkort:
Procederen in erfrechtzaken |
|
24043
Tussentijds hoger beroep mogelijk door standaardtekst onder beschikkingHoge Raad der Nederlanden, 21-06-2024 ECLI:NL:HR:2024:924 Jurisprudentie - RechtseenheidProcesrecht 358 lid 4 Rv Rechtsvraag Mag een belanghebbende er redelijkerwijs op vertrouwen dat tussentijds hoger beroep tegen de tussenbeschikking mogelijk is gemaakt, op basis van een standaard mededeling op de laatste pagina van de beschikking? OverwegingJa. De Hoge Raad oordeelt dat de standaard mededeling op de laatste pagina van de beschikking in dit geval niet duidelijk is over de vraag of het een beslissing van de rechtbank betreft. De rechtszekerheid eist dan dat er vanuit moet worden gegaan dat de rechtbank verlof heeft gegeven voor tussentijds hoger beroep.
Binnenkort:
Executele versus vereffening |
|
24038
In Wvggz voorgeschreven psychiatrisch onderzoek in beginsel in fysieke aanwezigheid betrokkene.Hoge Raad der Nederlanden, 31-05-2024 ECLI:NL:HR:2024:789 Jurisprudentie - RechtseenheidWvggz 7:1 Wvggz; 7:2 Wvggz; 7:7 Wvggz. Rechtsvraag Kan het onder omstandigheden voldoende zijn als de psychiater het in de Wvggz voorgeschreven medisch onderzoek verricht via beeldbellen? OverwegingDe Hoge Raad overweegt dat de psychiater het in de Wvgzz voorgeschreven medisch onderzoek in beginsel in fysieke aanwezigheid van de betrokkene moet verrichten door de betrokkene in zijn fysieke aanwezigheid te spreken en observeren, tenzij dit redelijkerwijs niet mogelijk is. In de aan de Hoge Raad voorgelegde casus heeft de psychiater de betrokkene in het kader van een crisismaatregel via videobellen onderzocht. Op dat moment was het vanwege de opbouwende agressie van betrokkene niet mogelijk om hem in zijn fysieke aanwezigheid te onderzoeken. Dit onderzoek is door het OM ook gevoegd bij het verzoek tot verlenging van de crisismaatregel op de voet van art. 7:7 Wvggz. De Hoge Raad oordeelt dat bij de beoordeling of het onderzoek van de psychiater voldoet aan de daaraan in het kader van de verzochte machtiging tot voortzetting van de crisismaatregel te stellen eisen, in het bijzonder of een onderzoek door de psychiater in fysieke aanwezigheid van de betrokkene redelijkerwijs niet mogelijk was, niet alleen de omstandigheden ten tijde van de voorbereiding van de crisismaatregel van belang zijn, maar ook de omstandigheden nadien tot aan het indienen van het verzoek om een machtiging tot voortzetting van de crisismaatregel. Dit betekent dat, indien de aanvankelijk afgegeven medische verklaring niet berust op een onderzoek door de psychiater in fysieke aanwezigheid van de betrokkene, aanleiding bestaat de medische verklaring aan te vullen als voorafgaand aan het verzoek om een machtiging tot voortzetting van de crisismaatregel een onderzoek door de psychiater in fysieke aanwezigheid van de betrokkene wel mogelijk is. |
|
24013
Via Zivver (veilig mailen) verzonden beroepschrift te laat ingediend doordat het beschadigd was.Hoge Raad der Nederlanden, 12-04-2024 ECLI:NL:HR:2024:570 Jurisprudentie - RechtsontwikkelingProcesrecht artikel 8 Besluit elektronisch procederen; artikel 4.3.8 Procesreglement. Rechtsvraag Voor wiens risico komt het elektronisch indienen van een beschadigd bestand? OverwegingHet beroepschrift is via Zivver (veilig mailen) ingediend een dag voor het verstrijken van de beroepstermijn. Zowel het hof als de advocaat van de wederpartij konden het bestand niet openen. De advocaat van de wederpartij heeft dit nog voor het verstrijken van de beroepstermijn aan de advocaat van appellant laten weten. Het beroepschrift is tevens per post bij het hof ingediend, twee dagen na het verstrijken van de beroepstermijn. Het hoger beroep is niet-ontvankelijk omdat niet tijdig hoger beroep is ingesteld. In cassatie ligt de vraag voor of het hof terecht heeft geoordeeld dat niet sprake is van een verschoonbare termijnoverschrijding. De Hoge Raad verwijst naar artikel 8 van het Besluit elektronisch procederen en artikel 4.3.8 (Bijlage III) Procesreglement waarin staat: “ Als op de laatste dag van een geldende termijn voor indiening van een processtuk of bericht een niet aan de indiener toerekenbare verstoring plaatsvindt van de toegang tot Veilig Mailen, is een daardoor veroorzaakte overschrijding van de termijn verschoonbaar als het processtuk of bericht uiterlijk wordt ingediend op de eerstvolgende dag na de dag waarop de indiener ermee bekend had kunnen zijn dat de verstoring is verholpen .” De Hoge Raad oordeelt dat niet is gesteld of gebleken dat er een storing was bij Zivver, nu zowel het hof als de advocaat van de wederpartij de e-mail en het bestand wel hebben ontvangen, maar het bestand niet konden openen. Een beroep op artikel 4.3.8 Procesreglement is dus niet mogelijk. Ook is volgens de Hoge Raad niet sprake van een apparaatsfout. Van een in de rechtspraak aanvaarde apparaatsfout is geen sprake indien de medewerkers van de griffie van een gerecht de advocaat die ervoor kiest een processtuk in te dienen via Veilig Mailen, niet erop attenderen dat een bestand niet te openen is.
Binnenkort:
Scheidingscongres 2024 |
|
24042
Vernietiging beschikking zorgmachtiging wegens niet horen betrokkene.Hoge Raad der Nederlanden, 05-04-2024 ECLI:NL:HR:2024:547 Jurisprudentie - RechtsontwikkelingWvggz 6:1 Wvggz Rechtsvraag Wanneer kan een rechter voorbij gaan aan het vereiste dat de betrokkene moet worden gehoord na ontvangst van het verzoek tot het verlenen van een zorgmachtiging? OverwegingDe Hoge Raad overweegt dat de rechter op grond van artikel 6:1 Wvggz de betrokkene dient te horen na ontvangst van het verzoek tot het verlenen van een zorgmachtiging, tenzij de rechter vaststelt dat de betrokkene niet in staat is of niet bereid is zich te doen horen. De gedachte hierachter is verderstrekkend dan het beginsel van hoor en wederhoor. Het gaat er ook om dat zoveel mogelijk wordt gewaarborgd dat aan iemand niet verplichte zorg kan worden opgelegd zonder dat hij, zo hij dit wenst, zelf door de rechter wordt gehoord. De rechter moet de bereidheid van de betrokkene om gehoord te worden onderzoeken, en indien de rechter vaststelt dat die bereidheid ontbreekt dient de rechter de gronden te vermelden waarop dat oordeel berust. Daarbij is niet noodzakelijk dat de rechter vaststelt dat de betrokkene heeft verklaard voormelde bereidheid te missen. Voldoende is dat dit naar het oordeel van de rechter kan worden afgeleid uit de wijze waarop de betrokkene zich heeft gedragen, in het bijzonder ook bij de door de rechter aangewende pogingen om de betrokkene in zijn woon- of verblijfplaats te horen op de voet van art. 6:1 lid 2 Wvggz.
|
|
24001
Niet-uitgevoerd periodiek verrekenbeding en een schuld ingevolge de kosten van de huishoudingHoge Raad der Nederlanden, 08-03-2024 ECLI:NL:HR:2024:338 Jurisprudentie - GeschilbeslechtingHuwelijksvermogensrecht 1:136 BW, 1:141 BW Rechtsvraag Kan een schuld met betrekking tot de kosten van de huishouding bij de finale verrekening ex 1:141 BW worden weggestreept tegen de daar tegenover staande vordering? OverwegingSchulden kunnen bij het finaal verrekenen van een niet nagekomen periodiek verrekenbeding ook onderdeel uitmaken van het te verrekenen vermogen ex 1:136 BW. De Hoge Raad oordeelt dat een schuld met betrekking tot de kosten van de huishouding niet per definitie in de finale verrekening moet worden betrokken als blijkt dat de daar tegenover staande vordering is ontstaan uit belegging en herbelegging van overgespaarde inkomsten. Voor de vraag of de schuld ook in de finale verrekening moet worden betrokken, moet worden gekeken naar de verhouding tussen de bepalingen in de huwelijkse voorwaarden ten aanzien van de draagplicht voor de kosten van de huishouding en het periodieke verrekenbeding. Daarbij kan bijvoorbeeld aandacht worden besteed aan de vraag of de schuld voldaan had kunnen worden uit inkomen. Als dat niet zo is, ligt het niet voor de hand om de schuld in de finale verrekening te betrekken.
Binnenkort:
Scheidingscongres 2024 |
|
24002
Gemeentelijke schuldhulpverlening versus WSNPHoge Raad der Nederlanden, 08-03-2024 ECLI:NL:HR:2024:340 Jurisprudentie - RechtsontwikkelingAlimentatie 1:401 BW, 1:404 BW Rechtsvraag Dient de rechter wanneer de onderhoudsplichtige is toegelaten tot de gemeentelijke schuldhulpverlening in beginsel uit te gaan van het ontbreken van draagkracht? OverwegingDe Hoge Raad oordeelt dat de rechter, anders dan het geval is wanneer de onderhoudsplichtige is toegelaten tot de wettelijke schuldsanering natuurlijke personen, niet uit hoeft te gaan van het in beginsel ontbreken van draagkracht op de enkele grond dat de alimentatieplichtige is toegelaten tot de gemeentelijke schuldhulpverlening. De rechter dient bij het bepalen van de draagkracht rekening te houden met alle schulden van de onderhoudsplichtige. Dus ook met schulden waarop niet wordt afgelost. Wel kan de rechter in afwijking van deze hoofdregel aan bepaalde schulden geen of minder gewicht toekennen. Een dergelijk oordeel moet gemotiveerd worden.
Binnenkort:
Masterclass Kinder- en partneralimentatie |
|
24008
Aangaan huwelijkse voorwaarden geen fraus legis omdat niet vast stond dat de erflater als eerste zou overlijden.Hoge Raad der Nederlanden, 16-02-2024 ECLI:NL:HR:2024:239 Jurisprudentie - GeschilbeslechtingErfrecht Fiscale aspecten Huwelijksvermogensrecht 11 lid 4 SW; 12 SW Rechtsvraag Wanneer is het aangaan van huwelijkse voorwaarden binnen 180 dagen voor overlijden erflater ‘fraus legis’? OverwegingMinder dan 180 dagen voor het overlijden van de erflater zijn de met elkaar gehuwde erflater en belanghebbende huwelijkse voorwaarden aangegaan, bepalende dat aan de belanghebbende 90% van het huwelijksvermogen toekomt en aan de erflater 10%. Belanghebbende is de enige erfgenaam van de erflater. De Inspecteur heeft een aanslag erfbelasting opgelegd uitgaande van een 50/50 verdeling van de gemeenschap van goederen. De Inspecteur beroept zich op fraus legis. De Hoge Raad oordeelt dat het beroep van de Inspecteur op fraus legis niet slaagt. De Hoge Raad overweegt dat van fraus legis sprake kan zijn als (a) het ontstaan van erfbelasting het doorslaggevende motief is geweest voor het aangaan van de huwelijkse voorwaarden, en bovendien (b) het in strijd zou komen met doel en strekking van artikel 1, lid 1, aanhef en onder 1, Successiewet (hierna: SW) indien de vermogensverschuiving ten gevolge van het aangaan van de huwelijkse voorwaarden en het vervolgens overlijden van één van de echtgenoten niet zou worden aangemerkt als een verkrijging krachtens erfrecht. Van dit laatste is volgens de Hoge Raad sprake als op het moment van aangaan van de huwelijkse voorwaarden zo goed als zeker is dat de echtgenoot die daardoor voor het kleinste deel is gerechtigd tot het gemeenschappelijk vermogen, eerder zal overlijden dan de andere echtgenoot, en dat de vermogensverschuiving zich door dat overlijden zal voltrekken. Dat is in dit geval niet komen vast te staan. De Hoge Raad oordeelt verder dat het hof terecht heeft geoordeeld dat niet sprake is van een schenking die binnen 180 dagen voor het overlijden van de erflater heeft plaatsgevonden, zoals bedoeld in artikel 12 SW. Wel is sprake van een beding in de zin van artikel 11 lid 4 SW, maar dat leidt er niet toe dat er sprake is van verkrijging krachtens erfrecht. Uit de tekst en wetsgeschiedenis van deze bepaling kan niet worden afgeleid dat de wetgever bedoeld heeft om ook een verkrijging krachtens erfrecht aan te nemen wanneer de langstlevende echtgenoot na het overlijden van de andere echtgenoot op grond van de huwelijkse voorwaarden meer dan de helft van de gemeenschappelijke goederen toekomt. |
|
24009
Maatstaf voor het gelasten van een DNA-onderzoek.Hoge Raad der Nederlanden, 16-02-2024 ECLI:NL:HR:2024:252 Jurisprudentie - RechtsontwikkelingVaststelling vaderschap 1:207 BW; 194 lid 1 Rv. Rechtsvraag Wanneer zijn er bij een verzoek tot vaststelling vaderschap voldoende feiten gesteld om een DNA-onderzoek te gelasten? OverwegingDe Hoge Raad oordeelt dat op grond van artikel 1:207 BW het ouderschap van een man gerechtelijk kan worden vastgesteld op de grond dat de man de verwekker van het kind is. De rechter kan op grond van artikel 194 lid 1 Rv een DNA-onderzoek bevelen. Daarvoor is noodzakelijk en voldoende dat de moeder feiten en/of omstandigheden stelt die de conclusie rechtvaardigen dat de man de verwekker van het kind kan zijn. Niet hoeft vast te staan dat de man de verwekker van het kind is of zelfs dat de man geslachtsgemeenschap met de moeder heeft gehad in de periode waarin het kind is verwekt. |
|
24004
Verwarring over de reikwijdte van artikel 807 Rv.Hoge Raad der Nederlanden, 09-02-2024 ECLI:NL:HR:2024:212 Jurisprudentie - RechtseenheidProcesrecht 807 Rv, 1:265d BW Rechtsvraag Staat het hoger beroep open tegen een beslissing ex artikel 1:265d? OverwegingArtikel 807 Rv heeft hoger beroep tegen beslissingen ex artikel 1:265 BW uitgesloten. Tegen beslissingen ex artikel 1:265a tot en met 1:265j staat het hoger beroep wel open. Het oordeel van het hof dat tegen beslissingen ex artikel 1:265d BW geen hoger beroep open staat, is onjuist.
Binnenkort:
Procederen in erfrechtzaken |
|
24005
Bij een beroep op de wilsvertrouwensleer is ook de zorgplicht van de notaris van belang.Hoge Raad der Nederlanden, 02-02-2024 ECLI:NL:HR:2024:165 Jurisprudentie - RechtsontwikkelingEchtscheiding Huwelijksvermogensrecht 1:115 BW, 3:33 BW, 3:35 BW, 43 lid 1 Wna. Rechtsvraag Speelt de betrokkenheid van de notaris bij de wijziging van de huwelijkse voorwaarden een rol bij de vraag of een echtgenoot er op mocht vertrouwen dat de wil van zijn echtgenote overeen kwam met haar verklaring? OverwegingDe Hoge Raad overweegt dat huwelijkse voorwaarden enkel bij notariële akte kunnen worden gewijzigd, mede omdat de betrokkenheid van de notaris strekt ter bescherming van de echtgenoten. Op de notaris rust een zorgplicht om naar vermogen te voorkomen dat misbruik wordt gemaakt van juridische onkunde en feitelijk overwicht. Op grond van artikel 43 lid 1 van de Wet op het notarisambt dient de notaris partijen zo nodig te wijzen op de gevolgen die voor hen of een van hen uit de inhoud van de (gewijzigde) akte voortvloeien. Daarbij dient de notaris ook te controleren of partijen die gevolgen begrijpen. Dit geldt des te meer wanneer de gevolgen voor partijen of een van hen nadeliger of riskanter zijn. De Hoge Raad oordeelt dat de rechter bij een beroep op vernietiging en de wilsvertrouwensleer dient te onderzoeken of de notaris aan deze zorgplicht zoals door de Hoge Raad omschreven, heeft voldaan. |
|
24006
Verzoek tot vervangende toestemming erkenning: instemming daad van verwekking bij kunstmatige bevruchting.Hoge Raad der Nederlanden, 02-02-2024 ECLI:NL:HR:2024:148 Jurisprudentie - RechtsontwikkelingAlgemeen Erkenning 1:204 lid 4 BW Rechtsvraag Wanneer is bij kunstmatige bevruchting sprake van instemming met een daad die de verwekking van het kind tot gevolg kan hebben gehad? OverwegingDe Hoge Raad oordeelt dat bij kunstmatige bevruchting onder een ‘daad die de verwekking van het kind tot gevolg kan hebben gehad’ in de zin van artikel 1:204 lid 4 BW het gehele traject van kunstmatige bevruchting verstaan wordt. Het gaat dus niet enkel om het moment van bevruchting of het moment van plaatsing van de embryo in de baarmoeder. Van ‘instemming als levensgezel’ als bedoeld in die bepaling is dan pas sprake als de levensgezel en de moeder samen hebben besloten om langs de gevolgde weg van kunstmatige bevruchting (te proberen) een kind te krijgen. |
|
24003
Ouder onbehoorlijk opgeroepen door verzending brief aan het adres van de GI.Hoge Raad der Nederlanden, 22-09-2023 ECLI:NL:HR:2023:1282 Jurisprudentie - RechtseenheidJeugdrecht Procesrecht 272 Rv, 362 Rv. Rechtsvraag Is een ouder behoorlijk opgeroepen als het beroepschrift en de oproep voor de mondelinge behandeling aangetekend zijn verstuurd aan de ouder per adres van de gecertificeerde instelling? OverwegingDe Hoge Raad oordeelt dat ook in hoger beroep geldt dat de niet in de procedure verschenen belanghebbende per aangetekende post moet worden opgeroepen. Artikel 272 Rv is namelijk op grond van artikel 362 Rv ook in hoger beroep van toepassing. De ouder die per aangetekende post per adres van de gecertificeerde instelling is opgeroepen is daarom onbehoorlijk opgeroepen. Deze fout in de oproeping betekent dat de beschikking van het hof over de beëindiging van het ouderlijk gezag niet in stand kan blijven.
Binnenkort:
Scheidingscongres 2024 |