VAKnieuws

Ambtshalve ontslag bewindvoerder

Nr: 25055 Gerechtshof Amsterdam, 03-06-2025 ECLI:NL:GHAMS:2025:1411 Jurisprudentie Geschilbeslechting Curatele, bewind en mentorschap 1:448 BW; 1:432 BW; 1:435 BW.

Rechtsvraag

Heeft de kantonrechter de bewindvoerder gerechtvaardigd ontslagen?

Overweging

Het hof oordeelt dat de kantonrechter de bewindvoerder terecht heeft ontslagen. De bewindvoerder heeft het vermogen van de rechthebbende niet goed genoeg beheerd, geen machtigingen van de kantonrechter gevraagd (ook niet achteraf) terwijl dat wel moest, en de kantonrechter onvoldoende in staat gesteld om zijn toezichthoudende taak uit te voeren door pas in oktober 2023 rekening en verantwoording af te leggen over de jaren 2020 t/m 2022. De wens van de rechthebbende is dat de bewindvoerder haar bewindvoerder blijft. Haar wens is wel belangrijk, maar  voor het hof wegen de gebreken in de bewindvoering en de transparantie daarvan zwaarder. Het vermogen van de rechthebbende daalt gestaag vanwege het grote verschil tussen haar uitgaven en inkomsten, met name haar liquide middelen, terwijl de kantonrechter onvoldoende in staat is gesteld om toezicht te houden op het bewind.

Lees verder
 

Terugkomen op draagmoederschapsovereenkomst

Nr: 25057 Gerechtshof Amsterdam, 27-05-2025 ECLI:NL:GHAMS:2025:1407 Jurisprudentie Rechtsontwikkeling Afstamming en adoptie 1:227 t/m 1:231 BW

Rechtsvraag

Kan de draagmoeder terugkomen op haar toestemming om het kind af te staan voor adoptie?

Overweging

Het hof oordeelt dat de draagmoeder kan terugkomen op de afspraak in de draagmoederschapsovereenkomst, waarin zij met de wensouders is overeengekomen dat zij het kind aan de wensouders zal afstaan ter adoptie. De draagmoeder heeft zich in het eerste jaar na de geboorte van het kind bedacht over de rol die zij in het leven van het kind wil spelen. Het hof laat vooral meewegen dat daardoor niet langer is voldaan aan het vereiste uit artikel 1:227 lid 3 BW luidende dat op het tijdstip van het verzoek tot adoptie vast moet staan dat het kind en voor de toekomst redelijkerwijs te voorzien moet zijn dat het kind niets meer van zijn ouder of ouders in de hoedanigheid van ouder te verwachten heeft.

Het hof anticipeert niet op het wetsvoorstel  Kind, draagmoederschap en afstamming (36 390).  


Lees verder

Al onze cursussen

Centrum Permanente Educatie biedt hoogwaardige juridische cursussen, afgestemd op de praktijk en verzorgd met enthousiasme en expertise.

Bekijken
 

Opeisbaarheid, verjaring en stuiting van in de samenlevingsovereenkomst overeengekomen vergoedingsrechten

Nr: 25049 Gerechtshof Amsterdam, 06-05-2025 ECLI:NL:GHAMS:2025:1207 Jurisprudentie Rechtsontwikkeling Ex-samenwoners 3:307 BW; 3:313 BW; 3:317 BW; 3:318 BW; 6:131 BW; 3:169 BW; 3:172 BW.

Rechtsvraag

Heeft de man vergoedingsrechten? En zo ja, wanneer werden die opeisbaar? Wanneer zijn die verjaard? Is de verjaring gestuit? En kan er worden verrekend?

Overweging

In dit arrest van het Hof Amsterdam gaat het over de door ex-samenwoners in hun notariële samenlevingsovereenkomst opgenomen vergoedingsrechten, en de vraag of die vergoedingsrechten geldend kunnen worden gemaakt. Het hof geeft een duidelijke uitleg van het juridisch kader betreffende de eenvoudige gemeenschap, opeisbaarheid van vorderingen, verjaring, stuiting en verrekening. 

Lees verder
 

Two-party agreement internationale verhuizing

Nr: 25048 Gerechtshof Amsterdam, 01-05-2025 ECLI:NL:GHARL:2025:2680 Jurisprudentie Rechtsontwikkeling Gezag en omgang 1:253a BW

Rechtsvraag

Heeft de rechtbank terecht de vervangende toestemming om naar Engeland te verhuizen toegewezen?

Overweging

De rechtbank heeft de hoofdverblijfplaats van het kind bij de moeder bepaald en aan de moeder vervangende toestemming verleend om met het kind naar Engeland te verhuizen. De vader is in hoger beroep gekomen van deze beslissing. Het hof bekrachtigt de bestreden beschikking en oordeelt dat uit de two-party agreement die partijen in eerste aanleg bij de mediator hebben gesloten, al volgt dat de vader toestemming heeft gegeven voor de verhuizing naar Engeland in het geval de rechter zou oordelen dat het kind haar hoofdverblijfplaats zal hebben bij de moeder. Daarnaast neemt het hof in zijn oordeel mee dat niet is komen vast te staan dat de moeder van plan was zich in Nederland te vestigen, en dat de terugkeer naar Engeland door de moeder goed is doordacht en voorbereid, en dat het contact tussen de vader en het kind is gewaarborgd door de two-party agreement en tot op heden goed is verlopen

Cursussen binnenkort:

4

Scheidingscongres 2025

12-12-2025
Lees verder
 

Geen toestemming voor vakantie naar Egypte wegens angst moeder

Nr: 25041 Gerechtshof Amsterdam, 25-04-2025 ECLI:NL:GHAMS:2025:1097 Jurisprudentie Geschilbeslechting Gezag en omgang 1:253a BW

Rechtsvraag

Mag de vader de kinderen een maand meenemen naar Egypte?

Overweging

Het hof oordeelt dat het nog te vroeg is om een vakantie naar Egypte met de vader toe te staan. De moeder is bang dat de vader de kinderen ontvoert, en dus niet meer zal terugbrengen. Hoewel de raad voor de kinderbescherming geen redenen ziet om er van uit te gaan dat dit een terechte angst is, acht het hof het niet in het belang van de kinderen om de verzochte vakantie toe te staan. De angst is namelijk zo overheersend aanwezig bij de moeder dat zij verminderd beschikbaar is voor de kinderen. 

Cursussen binnenkort:

4

Scheidingscongres 2025

12-12-2025
Lees verder
 

Privéinvesteringen in gezamenlijke woning voor de huwelijkssluiting

Nr: 25040 Gerechtshof Amsterdam, 22-04-2025 ECLI:NL:GHAMS:2025:1092 Jurisprudentie Geschilbeslechting Huwelijksvermogensrecht
Ex-samenwoners
6:203 BW; 6:212 BW; 6:2 BW; 1:94 BW; 150 Rv.

Rechtsvraag

Komt aan de man een vergoedingsrecht toe met betrekking tot de investeringen in de gemeenschappelijke woning die hij uit privégeld heeft gedaan voor het huwelijk, en tijdens het huwelijks?

Overweging

Partijen zijn gehuwd in de beperkte gemeenschap van goederen. Zij hebben voor de huwelijkssluiting samen een woning gekocht. De man wil vergoeding van de investeringen die hij voor het huwelijk en tijdens het huwelijk uit privévermogen stelt te hebben gedaan. 

Met betrekking tot de investeringen voor het huwelijk, overweegt het hof dat aan de hand van het algemeen verbintenissenrecht moet worden beoordeeld of de man recht heeft op een vergoeding. Het hof kan aan de hand van de door de man gestelde feiten niet vaststellen dat er sprake is geweest van een onverschuldigde betaling of ongerechtvaardigde verrijking. Dit verzoek wijst het hof af. 

Met betrekking tot de investeringen tijdens het huwelijk, overweegt het hof dat de man niet heeft aangetoond dat hij investeringen uit privévermogen heeft gedaan. Dat de bankrekening waarvan hij de investeringen heeft betaald, op zijn naam staat, betekent nog niet dat het geld op die bankrekening tot zijn privévermogen behoort. Ook dit verzoek wijst het hof af.

Lees verder
 

Hoger beroep tegen de echtscheiding

Nr: 25042 Gerechtshof Amsterdam, 22-04-2025 ECLI:NL:GHAMS:2025:1088 Jurisprudentie Rechtseenheid Echtscheiding 1:151 BW

Rechtsvraag

Is de vrouw ontvankelijk in haar hoger beroep tegen de echtscheidingsbeslissing?

Overweging

Het hof oordeelt als volgt. Volgens vaste rechtspraak strekt het hoger beroep mede ertoe de appellerende partij de gelegenheid te bieden tot het verbeteren en aanvullen van hetgeen zij bij de procesvoering in eerste aanleg heeft gedaan of nagelaten. Het rechtsmiddel van hoger beroep is echter niet gegeven om aan een partij wier verzoek tot echtscheiding door de eerste rechter is toegewezen, gelegenheid te geven die beschikking ongedaan te maken omdat zij bij nader inzien de voorkeur eraan geeft van het verzoek af te zien (HR 4 juni 1999, ECLI:NL:HR:1999:BL8473, NJ 1999/535). Vaststaat dat de vrouw in eerste aanleg zelf ook om de echtscheiding heeft verzocht, Dat betekent dat zij in hoger beroep niet kan vragen dat toegewezen verzoek alsnog af te wijzen. Het hof zal de vrouw dan ook niet-ontvankelijk verklaren in haar hoger beroep, voor zover dat betrekking heeft op de uitgesproken echtscheiding.

Cursussen binnenkort:

Lees verder
 

Verdeling: draagplicht van de schulden waaronder de studieschuld

Nr: 25032 Gerechtshof Amsterdam, 08-04-2025 ECLI:NL:GHAMS:2025:910 Jurisprudentie Geschilbeslechting Huwelijksvermogensrecht 1:100 BW; 1:94 BW

Rechtsvraag

Is de studieschuld verknocht? En is de stelling dat de vrouw niet op de hoogte was van de belastingschulden reden om van de gelijke draagplicht af te wijken?

Overweging

Partijen zijn in 2016 in gemeenschap van goederen gehuwd. Partijen hadden op de peildatum drie schulden: de DUO-studieschuld van de man, een belastingschuld wegens in 2021 te veel ontvangen zorgtoeslag en een belastingschuld wegens in 2022 te veel ontvangen kindgebondenbudget. De rechtbank heeft beslist dat partijen ieder voor de helft draagplichtig zijn voor de genoemde schulden. De vrouw is het daar niet mee eens.

De vrouw vindt dat de DUO-studieschuld verknocht is aan de man, omdat alleen hij er van heeft kunnen profiteren. Het hof oordeelt dat de studieschuld niet verknocht is aan de man.  De beantwoording van de vraag of een schuld, wegens het hoogstpersoonlijk karakter daarvan, in afwijking van de hoofdregel van artikel 1:94 lid 2 BW aan een van de echtgenoten is verknocht en dus op de voet van artikel 1:94 lid 5 BW niet in de gemeenschap valt, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval, waaronder met name de aard van die schuld, zoals deze mede door de maatschappelijke opvattingen wordt bepaald (vgl. HR l5 februari 2008, LJN BC0377, NJ 2008/275). Daarvan zal slechts in bijzondere omstandigheden sprake zijn. De enkele stelling dat enkel de man heeft geprofiteerd van de DUO-schuld omdat hij een opleiding heeft kunnen volgen is naar het oordeel van het hof onvoldoende om de studieschuld als verknocht aan te merken.

Daarnaast vindt de vrouw dat voor alledrie de schulden van de gelijke draagplicht moet worden afgeweken op grond van de redelijkheid en billijkheid. Zij was niet op de hoogte van de schulden en heeft van alledrie de schulden niet geprofiteerd. Daarover overweegt het hof dat bi j de vaststelling van wat redelijkheid en billijkheid eisen, rekening moet worden gehouden met algemeen erkende rechtsbeginselen, met de in Nederland levende rechtsovertuigingen en met de maatschappelijke en persoonlijke belangen die bij dit geval zijn betrokken (artikel 3:12 BW). De vrouw besteedt in haar stelling geen enkele aandacht aan deze gezichtspunten. De belastingschulden zijn bovendien huwelijkse schulden. Uitgangspunt is dat de bedragen aan de gemeenschap ten goede zijn gekomen, nu het tegendeel – zo al relevant – wel gesteld maar niet gebleken is. Daarbij is niet van belang wie de aanvragen voor deze toeslagen heeft gedaan en op welke rekening de bedragen zijn gestort.

Cursussen binnenkort:

Lees verder
 

Belangenafweging huurrecht

Nr: 25033 Gerechtshof Amsterdam, 08-04-2025 ECLI:NL:GHAMS:2025:908 Jurisprudentie Geschilbeslechting Echtscheiding 827 Rv; 7:266 lid 5 BW.

Rechtsvraag

Wie heeft meer belang bij het huurrecht van de voormalig echtelijke woning?

Overweging

De man en de vrouw willen allebei het huurrecht van de echtelijke woning. Beiden hebben te maken met gezondheidsproblemen, en weinig zicht op een andere woning. Het hof maakt een belangenafweging, en acht daarbij van doorslaggevend belang dat de zeventienjarige zoon van de vrouw (uit een eerdere relatie) samen met de vrouw in de echtelijke woning woont. De zoon is daar het grootste deel van zijn leven opgegroeid. 

Cursussen binnenkort:

Lees verder
 

Onderhoudsplicht stiefvader jegens op zich zelf wonend jongmeerderjarig stiefkind

Nr: 25030 Gerechtshof Amsterdam, 18-03-2025 ECLI:NL:GHAMS:2025:660 Jurisprudentie Rechtsontwikkeling Alimentatie 1:401 BW; 1:395a lid 2 BW; 1:400 BW.

Rechtsvraag

Is de stiefvader nog onderhoudsplichtig voor de jongmeerderjarigen nu zij niet meer bij hem in huis wonen en het contact is bekoeld?

Overweging

De jongmeerderjarigen zijn na de scheiding van de ouders opgegroeid bij de moeder en de stiefvader. De jongmeerderjarigen zijn op zichzelf gaan wonen na een incident tussen hen en de moeder en stiefvader. Het contact met de moeder en stiefvader is hierna vertroebeld. De jongmeerderjarigen en de vader menen dat de vader, de moeder én de stiefvader onderhoudsplichtig zijn voor de jongmeerderjarigen. Op grond van artikel 1:395a lid 2 BW is de stiefouder enkel onderhoudsplichtig voor de (jongmeerderjarige) kinderen die onderdeel uitmaken van zijn gezin. Is daar nog sprake van? Het hof oordeelt van wel. Dat de jongmeerderjarigen het ouderlijk huis hebben verlaten en dat het contact is bekoeld, maakt nog niet dat de jongmeerderjarigen geen onderdeel meer uitmaken van het gezin van de stiefvader. 

Het hof oordeelt tevens dat de stiefvader in gelijke mate draagplichtig is voor de jongmeerderjarigen als de vader en de moeder. Dit is op grond van artikel 1:400 BW het uitgangspunt, en het hof ziet in de situatie van partijen geen reden om daar van af te wijken. 

Tot slot oordeelt het hof dat de stiefmoeder niet onderhoudsplichtig is voor de jongmeerderjarigen. De jongmeerderjarigen hebben nooit onderdeel uitgemaakt van het gezin van de vader en de stiefmoeder. Dat zij weleens meerdere dagen achter elkaar bij de vader en stiefmoeder hebben verbleven maakt dit niet anders.

Cursussen binnenkort:

Lees verder
 

Handelingen die geen uitstel kunnen lijden

Nr: 25019 Gerechtshof Amsterdam, 11-03-2025 ECLI:NL:GHAMS:2025:591 Jurisprudentie Geschilbeslechting Huwelijksvermogensrecht 3:170 BW

Rechtsvraag

Zijn de in opdracht van de vrouw uitgevoerde werkzaamheden aan het dak en de dakkapel van de onverdeelde woning handelingen die geen uitstel kunnen lijden?

Overweging

Het hof overweegt dat partijen tot 7 november 2024 samen eigenaar van de woning waren. Het beheer geschiedt dan door hen samen, tenzij zij dat anders regelen. Wel kan ieder van hen handelingen van gewoon onderhoud of tot behoud van dat goed en handelingen die geen uitstel kunnen lijden, zo nodig zelfstandig verrichten (artikel 3:170 BW). De uitgaven die voortvloeien uit handelingen die bevoegdelijk ten behoeve van de woning zijn verricht moeten partijen ieder voor de helft dragen (artikel 3:172 BW).

De vrouw heeft een lekkage aan het dak en de dakkapel geconstateerd, en vervolgens werkzaamheden laten uitvoeren waarbij het dak en de dakkapel zijn vervangen. Zij vindt dat zij bevoegd was deze werkzaamheden zelfstandig uit te voeren. Het hof oordeelt dat zij dat niet was.  In geval van een lekkage die acuut verholpen moet worden is een (nood)reparatie een handeling die geen uitstel kan lijden. Vervolgstappen als het (laten) vervangen van dak(bedekking) en dakkapel zijn van een andere orde en vallen daar niet onder, ook al zouden deze noodzakelijk zijn. Dat soort stappen vragen ook tijd, voorbereiding en overleg, en dus was er genoeg tijd om de man hier bij te betrekken.

Cursussen binnenkort:

Lees verder
 

Bruidsgave naar Iraans recht

Nr: 25020 Gerechtshof Amsterdam, 04-03-2025 ECLI:NL:GHAMS:2025:559 Jurisprudentie Geschilbeslechting Echtscheiding
IPR
10:3 BW; 10:6 BW

Rechtsvraag

Kan de vrouw in Nederland betaling van de bruidsgave naar Iraans recht vorderen?

Overweging

Het hof oordeelt dat de vrouw in Nederland betaling van de bruidsgave kan vorderen.  De vraag of – en zo ja, in hoeverre en op welke wijze – een vorderingsrecht naar Iraans recht bij de Nederlandse rechter geldend kan worden gemaakt, moet naar Nederlands internationaal privaatrecht worden gekwalificeerd als een vraag van procesrecht, waarop Nederlands recht van toepassing is. Dit betekent dat de formeelrechtelijke aspecten op grond van artikel 10:3 BW onderworpen zijn aan Nederlands recht als het recht van de aangezochte rechter (lex fori).  Er staat geen rechtsregel van Nederlands procesrecht in de weg aan het vorderen van de bruidsgave in een dagvaardingsprocedure. Ook de stelling van de man dat de vrouw haar vordering voorafgaande aan of tegelijk met haar verzoek tot echtscheiding aan de Nederlandse rechter had moeten voorleggen, volgt het hof niet. Uit de huwelijksakte blijkt dat de bruidsgave aan de vrouw moet worden betaald op haar verzoek  “(…) payable to the wife upon her demand (…) ”. Dat betekent dus dat de vrouw op ieder moment haar vordering mag/kan instellen. De vrouw is dus ontvankelijk in haar vordering en dat zij haar vordering eerst bij dagvaarding instelt, levert geen misbruik van procesrecht op.

Het hof bekrachtigt de beslissing van de rechtbank, dat de man de bruidsgave aan de vrouw moet betalen. Uit de huwelijksakte blijken geen voorwaarden voor de opeisbaarheid daarvan, en voor zover de vrouw naar Iraans gewoonterecht afstand moet doen van haar aanspraak op de bruidsgave om te kunnen scheiden, is dat in strijd met de Nederlandse openbare orde. De Nederlandse rechter moet er dus van uit gaan dat de vrouw hier geen afstand van heeft gedaan of moet doen.

De bruidsgave an sich is volgens het hof niet in strijd met de Nederlandse openbare orde.

Cursussen binnenkort:

4

Scheidingscongres 2025

12-12-2025
Lees verder