VAKnieuws

Corona, horen en crisis

Nr: 20071 Rechtbank Rotterdam, 09-04-2020 ECLI:NL:RBROT:2020:3236 Jurisprudentie Geschilbeslechting Procesrecht 1:255 BW, 279 Rv

Rechtsvraag

Heeft de rechter partijen en belanghebbenden voldoende kunnen horen tijdens de coronacrisis?

Overweging

De mondelinge behandeling van deze zaken ter zitting met gesloten deuren stond gepland op 8 april 2020. Vanwege het beleid van de Raad voor de rechtspraak om verspreiding van het COVID-19 virus tegen te gaan, zoals dat op 16 maart 2020 op www.rechtspraak.nl is gepubliceerd, heeft er geen fysieke zitting plaatsgevonden. De kinderrechter heeft op 8 april 2020 de volgende personen telefonisch gehoord:

- de moeder, bijgestaan door haar advocaat;

- de vader;

- de oma;

- een vertegenwoordigster van de Raad, die vanwege het beperkte aantal mogelijke deelnemers aan een telefonisch groepsgesprek vooraf apart is gehoord; 

- een vertegenwoordigster van de GI.

De kinderrechter is van oordeel dat deze manier van horen – gelet op de huidige uitzonderlijke omstandigheden – op dit moment voldoende is om tot een goed oordeel te kunnen komen en zal daarom een beslissing nemen, zonder verdere mondelinge behandeling. 

De kinderrechter heeft het telefonisch gesprek, nadat partijen in eerste termijn hun mening hadden gegeven, moeten afbreken, omdat de moeder en de oma twee keer in verbaal conflict raakten, waarbij zij naar elkaar schreeuwden en elkaar uitscholden. Het is de kinderrechter in eerste instantie gelukt om het conflict te sussen, maar na enige tijd laaide de ruzie weer op. De moeder en de oma en ook de vader weigerden gehoor te geven aan de herhaalde verzoeken van de kinderrechter om stil te zijn. Zij bleven elkaar uitschelden en beledigen. De kinderrechter zag zich daarom genoodzaakt om het gesprek af te breken. De advocaat van de moeder en de GI zijn vervolgens teruggebeld met de mededeling dat er een schriftelijke uitspraak volgt.

Lees verder
 

Is een concurrentiebeding wel rechtsgeldig overeengekomen zonder bijlage?

Nr: 19192 Rechtbank Rotterdam, 31-10-2019 ECLI:NL:RBROI:2019:8664 Jurisprudentie Geschilbeslechting Arbeidsovereenkomstenrecht 7 653 BW

Rechtsvraag

Is een concurrentiebeding waarin wel wordt verwezen naar een bijlage, maar die niet is bijgevoegd wel rechtsgeldig?

Overweging

Anders dan door [gedaagde] is bepleit maakt de enkele omzetting van de arbeids-overeenkomst van bepaalde naar onbepaalde tijd onder dezelfde voorwaarden niet dat in de arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd een rechtsgeldig concurrentie- en relatiebeding is opgenomen. Een in een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd opgenomen nietig concurrentie- en relatiebeding kan namelijk niet door enkele omzetting in een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd converteren in een rechtsgeldig beding. De omstandigheid dat [eiser] de brieven van 24 april 2017 en 18 maart 2019 voor akkoord heeft getekend maakt dit niet anders. Anders gezegd: nietig is niet-bestaand en wat niet bestaat kan niet tot leven komen.
Daarnaast geldt dat de brieven van 24 april 2017 en 18 maart 2019 ieder voor zich onvoldoende zijn om te oordelen dat daarmee alsnog een rechtsgeldig concurrentie- en relatiebeding tot stand is gekomen. Een concurrentie- en relatiebeding moet schriftelijk worden overeengekomen. Dat kan door het beding op te nemen in de arbeidsovereenkomst of door het op te nemen in arbeidsvoorwaarden die zijn vastgelegd in een ander document dan het document dat de werknemer heeft ondertekend. In het laatste geval moet (conform HR 3 maart 2017 ECLI:NL:HR:2017:364) zijn voldaan aan één van de twee volgende vereisten:

- de arbeidsvoorwaarden zijn als bijlage bij het ondertekende document gevoegd en in dat document wordt naar die arbeidsvoorwaarden verwezen, of

- de werknemer heeft in het ondertekende document uitdrukkelijk verklaard dat hij instemt met het beding.
Aan geen van deze voorwaarden is voldaan. Bij geen van de twee brieven waren de arbeidsvoorwaarden als bijlage bijgevoegd.

Lees verder

Al onze cursussen

Centrum Permanente Educatie biedt hoogwaardige juridische cursussen, afgestemd op de praktijk en verzorgd met enthousiasme en expertise.

Bekijken
 

Werkgeversaansprakelijkheid

Nr: 19123 Rechtbank Rotterdam, 08-05-2019 ECLI:NL:RBROT:2019:3704 Jurisprudentie Rechtseenheid Arbeidsovereenkomstenrecht 1019w Rv

Rechtsvraag

Hoe ver reikt de werkgeversaansprakelijkheid als geen informatie van de inlener wordt verkregen?

Overweging

Port Montage heeft weliswaar haar stelling, inhoudende dat zij als uitlener haar zorgplicht is nagekomen voldoende geconcretiseerd, doch ten aanzien van de zorgplicht van ITA en/of Vancom heeft zij volstaan met de stelling dat zij bij gebrek aan informatie niet kan uitsluiten dat ITA en/of Vancom aan hun zorgplicht hebben voldoen en zij de stelling van [verzoeker] , inhoudende dat niet aan de zorgplicht is voldaan, bij gebrek aan wetenschap betwist.

Naar het oordeel van de kantonrechter heeft Port Montage gelet op het voorgaande weliswaar betwist dat zij haar zorgplicht niet is nagekomen, doch zij heeft die betwisting onvoldoende gemotiveerd. Dat aan de zorgplicht is voldaan mag op grond van de hiervoor bedoelde rechtspraak niet snel worden aangenomen. Door geen informatie te geven over de toedracht van het ongeval, dan wel te concretiseren op welke wijze aan de zorgplicht is voldaan, door met name ITA en/of Vancom, wordt aan de stellingen van Port Montage onvoldoende handen en voeten gegeven. Aan (nadere) bewijslevering wordt, nog daargelaten de vraag of daarvoor in een deelgeschilprocedure überhaupt plaats is, dan ook niet toegekomen. In rechte moet er dan ook vanuit gegaan worden dat Port Montage niet aan haar zorgplicht heeft voldaan.

Lees verder
 

Arbeidsovereenkomst en klachtplicht ex artikel 6:89 BW

Nr: 19008 Rechtbank Rotterdam, 07-12-2018 ECLI:NL:RBROT:2018:10291 Jurisprudentie Geschilbeslechting Arbeidsovereenkomstenrecht
Arbeidsprocesrecht
6:89 BW, 7:610 BW

Rechtsvraag

Heeft werknemer tijdig geklaagd over wat er onder het loon valt en wat niet ten aanzien van de vergoeding voor vakantietijd?

Overweging

Op grond van artikel 6:89 BW kan een schuldeiser op een gebrek in de prestatie geen beroep meer doen, indien hij niet binnen bekwame tijd nadat hij het gebrek heeft ontdekt of redelijkerwijs had moeten ontdekken, bij de schuldenaar heeft geprotesteerd. In dat geval zou werkneemster haar rechten met betrekking tot het niet betalen van de vergoeding hebben verwerkt.

Ten aanzien van dit verweer doen zich drie principiële vragen voor die in de jurisprudentie verschillend worden beantwoord. Deze vragen betreffen of de klachtplicht van toepassing is (1) op verbintenissen uit arbeidsovereenkomst, (2) op verbintenissen tot betaling van een geldsom en (3) bij gedeeltelijke niet-nakoming. 

Uit de wetgeschiedenis blijkt dat de bedoeling van de klachtplicht is om de schuldenaar te beschermen tegen te late en daardoor moeilijk te betwisten klachten, doordat hij erop mag rekenen dat de schuldeiser met bekwame spoed onderzoekt of de prestatie aan de verbintenis beantwoordt en, indien dit niet het geval blijkt te zijn, zulks, eveneens met spoed, aan de schuldenaar meedeelt (TM, Parl. Gesch. BW Boek 6, p. 316-317). De Hoge Raad heeft geoordeeld dat gelet op deze strekking, alsmede op de bewoordingen waarin de bepaling is gesteld - nu daarin wordt gesproken over 'een gebrek in de prestatie' -, artikel 6:89 BW slechts ziet op gevallen van ondeugdelijke nakoming en niet (mede) op gevallen waarin in het geheel geen prestatie is verricht (HR 23 maart 2007, ECLI:NL:HR:2007:AZ3531).

Lees verder
 

Havenbedrijf mag arbeidsvoorwaarden eenzijdig wijzigen door intrekking toestemming nevenwerk voor watertaxi

Nr: 18257 Rechtbank Rotterdam, 05-11-2018 ECLI:NL:RBROT:2018:8979 Jurisprudentie Geschilbeslechting Arbeidsovereenkomstenrecht 7:610 BW; 6:248 BW

Rechtsvraag

Is het Havenbedrijf gerechtigd tot een eenzijdige wijziging van de arbeidsvoorwaarden door de eerder aan de schippers verleende toestemming voor het verrichten van nevenwerkzaamheden ten behoeve van de Watertaxi in te trekken en zo ja of er dan aanleiding bestaat voor het bieden van een overgangstermijn dan wel een financiële compensatie?

Overweging

Naar het oordeel van de kantonrechter heeft het Havenbedrijf terecht gesteld dat zij gerechtigd is de toestemming tot het verrichten van de nevenwerkzaamheden ten behoeve van de Watertaxi eenzijdig in te trekken. Met name de regeling die is neergelegd in de Bedrijfsregeling (sub 2.6.) biedt de werkgever de mogelijkheid om terug te komen op een eenmaal verleende toestemming voor het verrichten van nevenwerkzaamheden, wanneer de omstandigheden daar aanleiding toe geven. Die Bedrijfsregeling vermeldt immers met zoveel woorden dat de nevenactiviteiten een vast onderdeel vormen van de functioneringsgesprekken ‘ voor wat betreft de mogelijke weerslag op het vervullen van de functie binnen DHMR’.  Tevens is daarin opgenomen ‘ het management kan op deze manier vinger aan de pols houden en in voorkomend geval tijdig passende maatregelen treffen’.  

Die regeling impliceert dat het Havenbedrijf gerechtigd is om terug te komen op een eerder verleende toestemming voor het verrichten van bepaalde nevenwerkzaamheden. Zou het Havenbedrijf die mogelijkheid niet hebben, dan zou het volstrekt zinledig zijn om een en ander tijdens het functioneringsgesprek aan de orde te stellen. Dan valt bovendien niet in te zien hoe het Havenbedrijf ‘vinger aan de pols’ zou kunnen houden.

De beoordeling of in een concrete situatie sprake is van een zodanige wijziging van de omstandigheden dat het Havenbedrijf gerechtigd is terug te komen op een eerder verleende toestemming voor het verrichten van nevenwerkzaamheden dient naar het oordeel van de kantonrechter geplaatst te worden in de sleutel van artikel 6:248 lid 2 BW. Derhalve dient in casu beoordeeld te worden of aan de zijde van het Havenbedrijf sprake is van een zodanige wijziging van omstandigheden dat het verlangen van de Schippers om de toestemming tot het verrichten van de nevenwerkzaamheden bij de Watertaxi te continueren naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is.

Lees verder
 

Reikwijdte overeengekomen loon

Nr: 18258 Rechtbank Rotterdam, 11-10-2018 ECLI:NL:RBROT:2018:8427 Jurisprudentie Geschilbeslechting Arbeidsovereenkomstenrecht 7:610 BW; 7:618 BW

Rechtsvraag

Zijn partijen overeengekomen dat het loon van werkneemster inclusief vakantietoeslagen is?

Overweging

Artikel 5 uit de arbeidsovereenkomst tussen partijen luidt als volgt:

“Werknemer ontvangt een salaris volgens CAO (functie groep 1) door werkgever te voldoen aan het begin van iedere maand voor de maand ervoor. Vakantietoeslag, uitbetaalde vrije dagen en overige toeslagen zijn bij het salaris inbegrepen.”

Ten aanzien van deze bepaling stelt de kantonrechter voorop dat de inhoud daarvan onduidelijk is. De kantonrechter leidt uit de arbeidsovereenkomst af dat op de arbeidsovereenkomst de Horeca-cao, die gold op het moment van het aangaan van de arbeidsovereenkomst, van toepassing is verklaard op de arbeidsovereenkomst tussen partijen. Raadpleging van deze cao leert niet dat conform deze cao een all-in loon wordt afgesproken, terwijl uit voornoemde bepaling blijkt dat partijen met elkaar zouden hebben afgesproken dat het loon van werkneemster een zogenoemd all-in loon zou zijn. Hoe hoog het uurloon of het maandloon van werkneemster, inclusief en exclusief vakantietoeslag en vergoeding voor de vakantie-uren, zou zijn, blijkt niet uit deze bepaling.

Lees verder
 

Arbeidsongeschiktheid en eenzijdige wijziging bonusregeling

Nr: 18212 Rechtbank Rotterdam, 05-09-2018 ECLI:NL:RBROT:2018:7074 Jurisprudentie Geschilbeslechting Arbeidsovereenkomstenrecht
Ziekte
7:673 BW

Rechtsvraag

Heeft werkgeefster ten onrechte slechts een klein deel van de STI-bonus in de jaren 2016 tot en met 2018 aan werknemer, een consultant, voldaan op grond van de arbeidsongeschiktheid van werknemer, gezien het feit dat de STI-bonus moet worden aangemerkt als arbeidsvoorwaarde die SBM niet eenzijdig mocht wijzigen?

Overweging

Als gezegd was werkgeefster SMB niet gehouden om aan werknemer een vast bedrag of een vast percentage uit te keren, anders dan de op dat moment geldende regeling. In zoverre had SBM de bevoegdheid om de voorwaarden van de regeling te wijziging. Waar de schoen in casu wringt is de in STI-regeling van 2015 opgenomen voorwaarde/mededeling dat een langdurig arbeidsongeschikte werknemer naar rato van zijn afwezigheid gekort wordt op zijn STI-bonus, vanaf de eerste dag van afwezigheid. Deze voorwaarde komt er namelijk in de kern op neer dat een werknemer die gedurende een heel jaar volledig arbeidsongeschikt is, in het geheelgeen recht heeft op de jaarlijkse STI-bonus en dát is in strijd met de arbeidsvoorwaarde dat werknemer jaarlijks aanspraak kon maken op een deel van de winst. Het opnemen van deze voorwaarde in de STI-regeling moet dan ook worden gezien als een eenzijdige wijziging van de arbeidsvoorwaarden, waarvoor in beginsel toestemming benodigd was van werknemer. Voor zover SBM met haar betoog onder punt 23 van het verweerschrift heeft bedoeld te stellen dat werknemer stilzwijgend toestemming heeft verleend, wordt dit verweer verworpen. In zijn algemeenheid mag niet snel worden uitgegaan dat een werknemer stilzwijgend heeft ingestemd met een wijziging van zijn arbeidsvoorwaarden, zeker als het een voor de werknemer zeer nadelige wijziging betreft. Werknemer heeft daarnaast terecht aangevoerd dat hij ten tijde van het invoeren van de regeling reeds langdurig arbeidsongeschiktheid was, zodat het niet in actie komen naar aanleiding van een enkele vraag onder het kopje ‘FAQ’ in de aankondiging van de nieuwe STI-regeling, dan wel naar aanleiding van de lage bonusuitkeringen, hem niet kan worden tegengeworpen.

Cursussen binnenkort:

5

De zieke werknemer

11-11-2025
Lees verder
 

Schadevergoedingsvordering Nederlandse skiester en werkgeefster jegens Oostenrijkse skigebiedexploitant

Nr: 18202 Rechtbank Rotterdam, 22-08-2018 ECLI:NL:RBROT:2018:7224 Jurisprudentie Geschilbeslechting Algemeen
Arbeidsovereenkomstenrecht
93 Rv, 17 Brussel Ibis-Vo

Rechtsvraag

Kan een Nederlandse skiester samen met haar werkgeefster een Oostenrijkse skigebiedexploitant aanspreken voor het ski-ongeval?  

Overweging

Werkgeefster DSW vordert van Zugspitzbahn, skigebiedexploitant, vergoeding van de door haar aan eiseres (skiester) vergoede zorgkosten en van het door haar aan eiseres doorbetaalde loon tijdens laatst genoemdes arbeidsongeschiktheidsperiode. 

Een contractuele rechtsverhouding in algemene zin tussen DSW en Zugspitzbahn is gesteld noch gebleken. De internationale bevoegdheid van deze rechtbank kan derhalve niet volgen uit het bepaalde in artikel 7 sub 1 Brussel Ibis-Vo. (...) Bij gebreke van andere toepasselijke bevoegdheidsregels is deze rechtbank derhalve onbevoegd kennis te nemen van de vordering van DSW tegen Zugspitzbahn.

(...)

Eiseressen, DSW en skietster, hebben aangevoerd dat Zugspitzbahn zich richt op de Nederlandse markt door via haar website in Nederland reclame te maken. Ook richt zij zich op een internationale clientèle door het skigebied in de Engelse taal aan te prijzen en geeft zij de mogelijkheid om skipassen vanuit het buitenland te boeken. Voorts gebruikt Zugspitzbahn een telefoonnummer met een internationaal kengetal, is er een contactformulier in de Nederlandse taal en is het mogelijk om een routebeschrijving te downloaden. Een en ander is door Zugspitzbahn niet betwist, zodat het is vast komen te staan.

Uit dit alles kan naar het oordeel van de rechtbank worden opgemaakt dat Zugspitzbahn haar commerciële activiteiten richt op de Nederlandse consumentenmarkt. Dat Zugspitzbahn zich richt op de Nederlandse consument wordt door Zugspitzbahn overigens niet betwist. Dat Zugspitzbahn aanvoert dat de commerciële activiteiten van Zugspitzbahn moeten worden gezien als het exploiteren van het skigebied en dat deze activiteit in Oostenrijk plaatsvindt, maakt dit niet anders. Voor het exploiteren van een skigebied is het voor de exploitant van belang dat toeristen voor inkomsten zorgen door van het skigebied gebruik te maken. In de huidige tijd is de inzet van internet hierbij een gebruikelijk middel. Artikel 17 lid 1 onder c van Brussel I-bis Vo bepaalt dat de commerciële activiteiten met ongeacht welke middelen wordt gericht op de lidstaat van de consument. Dit houdt niet in dat Zugspitzbahn fysiek aanwezig hoeft te zijn in de lidstaat waar zij haar commerciële activiteiten op richt.

Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat eiseres kan worden aangemerkt als consument in de zin van artikel 17 lid 1 aanhef en onder c van Brussel I-bis Vo. Uit het bovenstaande volgt dan ook dat deze rechtbank bevoegd is kennis te nemen van de vordering van eiseres tegen Zugspitzbahn voor zover aan deze vordering de tussen [eiseres] en Zugspitzbahn gesloten overeenkomst ten grondslag is gelegd.

Aangezien dit contractuele geschil tussen [eiseres] en Zugspitzbahn een consumentenkoopovereenkomst betreft in de zin van artikel 93 onder c van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) behoort deze zaak behandeld te worden door de kantonrechter van deze rechtbank. De zaak zal dan ook dienovereenkomstig verwezen worden.

Lees verder
 

Duidelijkheid nodig over bevoegde medewerker die kan beslissen over gesloten plaatsing in jeugdhulp

Nr: 18120 Rechtbank Rotterdam, 02-03-2018 ECLI:NL:RBROT:2018:3666 Jurisprudentie Geschilbeslechting Jeugdrecht 6.1.4 Jeugdwet

Rechtsvraag

Is voldaan aan de wettelijke vereisten van een voorwaardelijke machtiging gesloten jeugdhulp nu niet duidelijk is welke medewerker bevoegd is tot o het nemen van het besluit tot opneming?

Overweging

Nee. Volgens het bepaalde in artikel 6.1.4 lid 6 van de Jeugdwet dient het hulpverleningsplan te vermelden welke medewerker van de jeugdhulpaanbieder bevoegd is tot het nemen van het besluit dat de jeugdige opgenomen wordt omdat hij zich niet houdt aan de vooraf overeengekomen voorwaarden of de opneming en het verblijf noodzakelijk zijn om te voorkomen dat de jeugdige zich aan de jeugdhulp die hij nodig heeft onttrekt of daaraan door anderen wordt onttrokken. In het overgelegde hulpverleningsplan ontbreekt de vermelding welke medewerker van de jeugdhulpaanbieder hiertoe bevoegd is. 

Deze bepaling is niet zomaar in de Jeugdwet opgenomen. Een voorwaardelijke machtiging gesloten jeugdhulp kan, in eerste instantie voor een periode van maximaal zes maanden, alleen worden verleend wanneer een jeugdige ernstige opgroei- en opvoedproblemen heeft die zijn ontwikkeling naar volwassenheid ernstig belemmeren. Door middel van een voorwaardelijke machtiging kan de jeugdige ondanks deze problematiek toch buiten een gesloten accommodatie verblijven. Indien de jeugdige zich echter niet aan de voorwaarden houdt, is het van groot belang dat hier direct op kan worden gereageerd, in de zin dat de jeugdige gesloten wordt geplaatst, en dat duidelijk is wie voor die reactie verantwoordelijk is. Deze persoon beslist immers over een maatregel van vrijheidsbeneming, een ernstige belemmering van de persoonlijke vrijheid. Daarom mag niet ter discussie staan wie daartoe wel of niet bevoegd is. 

De kinderrechter maakt zich zorgen over de minderjarige. Alle betrokkenen waren het er, begin januari 2018, over eens dat de minderjarige naar School2Care van Horizon zou gaan, omdat het met zijn schoolcarrière bar slecht ging. Horizon stelt, aldus de GI, echter in civiele zaken als voorwaarde voor een plaatsing bij School2Care dat er een voorwaardelijke machtiging gesloten jeugdhulp door de kinderrechter is verleend. Doordat het hulpverleningsplan, dat moet worden overgelegd om een dergelijke machtiging te kunnen verlenen (artikel 6.1.4 lid 5 van de Jeugdwet), niet voldoet aan de voorwaarden zoals genoemd in artikel 6.1.4 lid 6 van de Jeugdwet kan deze machtiging niet worden verleend. De kinderrechter heeft de GI op 12 januari 2018 in de gelegenheid gesteld om dit verzuim te herstellen en de beslissing daartoe aangehouden. Ondanks diverse aanmaningen van de zijde van de rechtbank en de raadsman van de minderjarige gericht aan de GI, is van de GI niet meer vernomen. Nu de GI ook, zonder enig bericht, niet ter zitting van 2 maart 2018 is verschenen, rest niet anders dan het verzoek af te wijzen.

Cursussen binnenkort:

Lees verder