VAKnieuws

Bewijslast bij verzoek om nihilstelling partneralimentatie

Nr: 16047 Hoge Raad der Nederlanden, 22-04-2016 ECLI:NL:HR:2016:724 Jurisprudentie Rechtseenheid Alimentatie
Procesrecht
1:160 BW, 149 Rv

Rechtsvraag

Heeft het hof terecht geoordeeld dat er gronden waren voor beëindiging van de onderhoudsplicht wegens samenwonen als gehuwd?

Overweging

Nee. Het hof heeft niet gewezen op onderbouwde stellingen van de man of specifieke observaties uit het onderzoeksrapport die meebrachten dat van de vrouw een nadere onderbouwing kon worden gevergd van haar betwisting dat zij en haar nieuwe partner elkaar wederzijds verzorgden. Indien het hof zijn oordeel heeft gebaseerd op het onderzoeksrapport als geheel, heeft het miskend dat ieder vereiste voor de toepassing van art. 1:160 BW door de man moest worden gesteld en zo nodig bewezen. Voor zover het hof zijn oordeel heeft gebaseerd op enkele observaties van het onderzoeksbureau dat de vrouw en haar nieuwe partner samen boodschappen deden, is dat ontoereikend als motivering, aangezien deze waarnemingen nog niet in tegenspraak zijn met de verklaring van de vrouw dat zij haar eigen boodschappen betaalde. Zou het hof hebben geoordeeld dat de man voorshands heeft voldaan aan zijn (stelplicht en) bewijslast ter zake van de eis van wederzijdse verzorging, dan had het de vrouw tot tegenbewijs moeten toelaten.

Cursussen binnenkort:

Lees verder
 

Nalatenschap: beroep tegen gezamenlijke vereffenaars

Nr: 16048 Hoge Raad der Nederlanden, 22-04-2016 ECLI:NL:HR:2016:721 Jurisprudentie Rechtseenheid Erfrecht 4:195, 4:198 BW

Rechtsvraag

Heeft het hof eiseres - tevens vereffenaar van de nalatenschap - terecht niet-ontvankelijk verklaard nu zij hoger beroep heeft ingesteld tegen een deel van de gezamenlijke gezamenlijke vereffenaars?

Overweging

HR: Nee. Nu in het onderhavige geval de erfgenamen de nalatenschap beneficiair hebben aanvaard, moest het hoger beroep van eiseres worden ingesteld tegen de gezamenlijke vereffenaars. Nu eiseres als appellante ook zelf in het appel betrokken was – en het gezag van gewijsde van de door het hof te geven beslissing zich dus tot alle erfgenamen, tevens vereffenaars, zou uitstrekken – zou het zonder enige zin zijn te eisen dat zij ook zichzelf, als mede-vereffenaar, in hoger beroep zou dagvaarden.

Cursussen binnenkort:

Lees verder

Al onze cursussen

Centrum Permanente Educatie biedt hoogwaardige juridische cursussen, afgestemd op de praktijk en verzorgd met enthousiasme en expertise.

Bekijken
 

Verdeling en motivering bij proceskostenveroordeling

Nr: 16049 Hoge Raad der Nederlanden, 22-04-2016 ECLI:NL:PHR:2015:2478 Jurisprudentie Geschilbeslechting Procesrecht
Huwelijksvermogensrecht
1:80b, 1:100 BW, 237 Rv

Rechtsvraag

Is de vrouw voor de helft draagplichtig voor door de man aangegane geldlening met betrekking tot zijn advocaatkosten?

Overweging

HR: Het hof heeft zijn beslissing om de helft van de schuld voor rekening van de vrouw te laten, gebaseerd op zijn oordeel dat geen termen aanwezig zijn om op grond van beginselen van redelijkheid en billijkheid af te wijken van de hoofdregel van verdeling. Het heeft slechts aandacht besteed aan de omstandigheden dat de man duidelijkheid heeft verschaft over de hoogte van de declaraties. In het licht van het in de rechtspraak bestaande gebruik om in procedures van familierechtelijke aard de proceskosten te compenseren in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt, heeft het hof zijn oordeel ontoereikend gemotiveerd.

Lees verder
 

Vermogensverdeling bij finale en bij periodieke verrekenbeding

Nr: 16050 Hoge Raad der Nederlanden, 22-04-2016 ECLI:NL:PHR:2016:32 Jurisprudentie Geschilbeslechting Huwelijksvermogensrecht 81 RO, 1:141 en 1:142 BW

Rechtsvraag

Zijn de tijdstippen van het te verrekenen vermogen bij een finaal verrekenbeding ook toe te passen op het te verrekenen vermogen bij een periodiek verrekenbeding?

Overweging

HR: cassatieberoep is verworpen, 81 RO.

A-G: Voor finale verrekenbedingen is in artikel 1:142 lid 1 BW bepaald welk tijdstip is aan te houden voor de samenstelling en de omvang van het te verrekenen vermogen. Achter de tijdstippen die in artikel 1:142 lid 1 BW worden genoemd, steekt de gedachte dat vanaf die tijdstippen de grond vervalt voor het verrekenen van het vermogen zoals het zich dan verder ontwikkelt. Er is dus sprake van een koppeling van het tijdstip van bepaling van de samenstelling en omvang van het te verrekenen vermogen aan het tijdstip van het vervallen van de grond voor het voortzetten van de verrekenplicht met betrekking tot het vermogen zoals het zich dan verder ontwikkelt. Die koppeling kan als zodanig bij een verrekening als in artikel 1:141 lid 1 BW ook worden aangehouden, maar hoeft tijdmatig gesproken niet uit te vallen als in lid 1 van artikel 1:142 BW voorzien.

Lees verder
 

Bopz: onafhankelijkheid psychiater, verklaring geneesheer-directeur

Nr: 16052 Hoge Raad der Nederlanden, 22-04-2016 ECLI:NL:PHR:2016:286 Jurisprudentie Geschilbeslechting Bopz 81 RO, 16 Wet Bopz

Rechtsvraag

Is de geneeskundige verklaring opgesteld door een onafhankelijk arts, en welke geneesheer-directeur is verantwoordelijk voor de afgegeven geneeskundige verklaring bij overplaatsing van betrokkene?

Overweging

HR: cassatieberoep is verworpen, 81 RO.

A-G: geneesheer-directeur is onafhankelijk ook al is nog geen jaar is verlopen sinds hij een eerdere geneeskundige verklaring over betrokkene had opgesteld. Een psychiater die onderzoek verricht ten behoeve van een rechterlijke machtiging heeft daarmee nog geen behandelrelatie met betrokkene.

Een overplaatsing van de betrokkene naar een ander psychiatrisch ziekenhuis vóór het tijdstip waarop de officier van justitie zijn verzoek om een machtiging tot voortgezet verblijf bij de rechtbank indient, maakt dat deze eigen verantwoordelijkheid komt te liggen bij de geneesheer-directeur van het ziekenhuis waarin de betrokkene zich bevindt ten tijde van de indiening van het verzoek.

Lees verder
 

Bopz: gedwongen opname onvoldoende gemotiveerd

Nr: 16042 Hoge Raad der Nederlanden, 15-04-2016 ECLI:NL:HR:2016:669 Jurisprudentie Geschilbeslechting Bopz 2 lid 2 Wet bopz

Rechtsvraag

Bopz: heeft de rechtbank voldoende gemotiveerd dat het gevaar niet buiten een instelling kan worden afgewend?

Overweging

Nee. De rechtbank heeft niets vastgesteld omtrent de vraag of betrokkene in staat kan worden geacht tot een redelijke waardering van haar belangen, onder meer in het kader van het weigeren van de medicatie. Dat geldt ook voor zover het oordeel van de rechtbank (mede) steunt op de omstandigheid dat – zoals uit de gedingstukken blijkt - betrokkene geen eigen woning meer heeft. Zonder nadere motivering is immers niet begrijpelijk waarom niet op een andere manier dan door gedwongen opneming zou kunnen worden voorzien in de huisvesting van betrokkene.

 

De rechtbank heeft evenmin aandacht besteed aan de vraag in hoeverre de broer van betrokkene in zijn hoedanigheid van mentor betrokkene zou kunnen bijstaan. Naar vaste rechtspraak van de Hoge Raad is in een geval als het onderhavige een summiere motivering toelaatbaar, mits de uit de gedingstukken naar voren komende feiten voldoende sprekend zijn om te rechtvaardigen dat met een zodanige motivering wordt volstaan (vgl. onder meer HR 16 mei 1997, ECLI:NL:HR:1997:AG7233, NJ 1998/221). In dit geval zijn de feiten niet dermate sprekend dat de rechtbank kon volstaan met haar motivering.

Lees verder
 

Rechtsmiddelenverbod 807 Rv geldt niet voor wijziging verblijfplaats ondertoezichtgestelde minderjarige

Nr: 16041 Hoge Raad der Nederlanden, 08-04-2016 ECLI:NL:HR:2016:609 Jurisprudentie Rechtsontwikkeling Procesrecht
Jeugdrecht
807, 358 Rv, 1:265i BW

Rechtsvraag

Heeft het hof blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting door met een beroep op art. 807 Rv te oordelen dat tegen een beschikking op de voet van art. 1:265i BW geen hoger beroep open staat?

Overweging

Ja. Tegen eindbeschikkingen staat hoger beroep open tenzij de wet anders bepaalt (art. 358 lid 1 Rv). Art. 807 Rv sluit ten aanzien van beschikkingen, gegeven op de voet van een aantal in het artikel opgesomde bepalingen, de mogelijkheid van een gewoon rechtsmiddel uit. Tot die bepalingen behoort niet art. 1:265i BW, op welke bepaling de beschikking van de rechtbank berust.

 

Reeds om die reden moet worden aangenomen dat daartegen volgens de hoofdregel hoger beroep openstaat. Uit de wetsgeschiedenis van de meest recente aanpassing van art. 807 Rv  (Kamerstukken I 2011-2012, 33 061, A-1 III, onderdeel A) kan niet worden afgeleid dat de wetgever heeft beoogd de beslissing op een verzoek van de gecertificeerde instelling tot wijziging van de verblijfplaats van de minderjarige alsnog uit te sluiten van hoger beroep. Die passage betreft immers slechts de numerieke aanpassing van art. 807 Rv aan de herziening van de maatregelen van kinderbescherming per 1 januari 2015. Enige uitbreiding van de beschikkingen die van een gewoon rechtsmiddel zijn uitgesloten is daarmee niet beoogd.

Lees verder
 

81 RO, mate van bewust afwijken wettelijke maatstaven partneralimentatie

Nr: 16043 Hoge Raad der Nederlanden, 08-04-2016 ECLI:NL:PHR:2016:5 Jurisprudentie Geschilbeslechting Alimentatie 81 RO, 1:401, 1:158, 1:159 BW

Rechtsvraag

Zijn partijen in hun convenant bewust afgeweken van de wettelijke maatstaven inzake partneralimentatie?

Overweging

HR: verwerping beroep op grond van art. 81 RO.

A-G: Nee. Het hof heeft onderkend dat de vrouw had aangevoerd dat de in het convenant overeengekomen partneralimentatie (om een fiscale reden) gedeeltelijk bestemd was ter delging van de kosten van de kinderen. Indien partijen gaan ‘schuiven’ met de verhouding tussen het bedrag voor de kinderalimentatie en het bedrag voor de partneralimentatie om − via de aftrekbaarheid van partneralimentatie bij de aangiften inkomstenbelasting van de man − de draagkracht van de man te vergroten, bestaat de mogelijkheid dat uit het bedrag dat door de man aan de vrouw wordt uitbetaald ter zake van partneralimentatie uitgaven voor de kinderen moeten worden voldaan, die ten koste gaan van de eigen behoefte van de vrouw aan een bijdrage in de kosten van haar levensonderhoud. Het argument van de vrouw dat sprake was van een ‘ package deal’ is door het hof onderkend en behandeld. Daarbij kwam het hof tot de conclusie dat de gestelde package deal niet zonder meer een aanwijzing oplevert dat partijen bewust zijn afgeweken van de wettelijke maatstaven.

 

Het probleem is in wezen dat partijen, om voor hen moverende redenen, ‘er een klap op hebben gegeven’ om de onderhandelingen over een convenant tot een goed einde te brengen, zonder verdergaand uit te rekenen welk gedeelte van het door de man ter zake van partneralimentatie uit te betalen bedrag uiteindelijk aan de kinderen ten goede zou komen of aan het levensonderhoud van de vrouw zelf zou kunnen worden besteed. Het hof beschouwt dit niet als een bewust afwijken door partijen van de wettelijke maatstaven. De omstandigheid dat een andere beslissing van de feitenrechter wellicht mogelijk zou zijn geweest maakt nog niet dat de genomen beslissing logisch onbegrijpelijk is. De samenhang met de in dit middelonderdeel genoemde andere onderdelen van het convenant is onvoldoende om de beslissing te kwalificeren als onbegrijpelijk.

Cursussen binnenkort:

Lees verder
 

Relatievermogensrecht, wettelijke rente bij verrekening en verdeling

Nr: 16036 Hoge Raad der Nederlanden, 25-03-2016 http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:HR:2016:493 Jurisprudentie Rechtseenheid Huwelijksvermogensrecht
Procesrecht
1:132 BW, 130 Rv

Rechtsvraag

Heeft het hof ten aanzien van de wettelijke rente blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting omdat het verrekening en verdeling over één kam scheert?

Overweging

Ja. Het hof heeft miskend dat voor de verschuldigdheid van wettelijke rente over vorderingen uit hoofde van verdeling, respectievelijk verrekening, uiteenlopende regels gelden. Zie HR 15 februari 2008, ECLI:NL:HR:2008:BC0387, NJ 2008/108 en HR 2 december 2011, ECLI:NL:HR:2011:BU6591, NJ 2012/173. In een geval als het onderhavige, waarin de aanspraak op verrekening voortvloeit uit een verrekenbeding in een samenlevingsovereenkomst waaraan eerder nog geen uitvoering was gegeven, moet, naar analogie met hetgeen geldt voor finale verrekening uit hoofde van huwelijkse voorwaarden, worden aangenomen dat de dienovereenkomstige vordering in beginsel ontstaat en opeisbaar wordt op het moment waarop een van partijen meedeelt de samenlevingsovereenkomst te beëindigen.

(Zie ook rov. 3.31-3.3.3, appelprocesrecht, buiten behandeling laten van nieuwe vordering in hoger beroep.)

Lees verder
 

Reikwijdte vernietigbaarheid notariële akte bij onvolledige voorlezing

Nr: 16038 Hoge Raad der Nederlanden, 25-03-2016 ECLI:NL:HR:2016:504 Jurisprudentie Rechtseenheid Erfrecht
Procesrecht
43 lid 2 Wet op het notarisambt

Rechtsvraag

In hoeverre leidt schending van de voorleesplicht van een notariële akte tot vernietigbaarheid van het betreffende testament?

Overweging

Een notariële akte is niet vernietigbaar wegens de enkele omstandigheid dat de notaris de in aanwezigheid van getuigen verleden akte in strijd met het vormvoorschrift van art. 43 lid 2, eerste volzin, Wna niet volledig heeft voorgelezen. Voor vernietigbaarheid is in een zodanig geval slechts plaats indien degene die deze vernietigbaarheid inroept, stelt en bij betwisting aannemelijk maakt dat door niet-naleving van het vormvoorschrift enig belang is geschonden dat met dat vormvoorschrift wordt gediend.

Lees verder
 

Tweede hoger beroep na niet-ontvankelijkheid eerste hoger beroep wegens niet-indienen van grieven

Nr: 16039 Hoge Raad der Nederlanden, 25-03-2016 ECLI:NL:HR:2016:505 Jurisprudentie Rechtsontwikkeling Procesrecht 339 Rv

Rechtsvraag

Was er grond voor niet-ontvankelijkheid van het tweede hoger beroep nu dat hoger beroep zelfstandige betekenis heeft, het instellen daarvan niet in strijd komt met een goede procesorde en de behandeling van het tweede hoger beroep niet in strijd komt met het arrest van het hof in het eerste hoger beroep?

Overweging

Nee. Vast staat dat het tweede hoger beroep tijdig en op de juiste wijze is ingesteld, zodat eiser in beginsel daarin kan worden ontvangen. Dit hoger beroep heeft zelfstandige betekenis en heeft alle rechtsgevolgen die de wet aan een regelmatig ingesteld hoger beroep verbindt. De appellant is desalniettemin in een dergelijk tweede hoger beroep niet-ontvankelijk indien het instellen daarvan in de gegeven omstandigheden in strijd komt met de eisen van een goede procesorde of indien de behandeling daarvan niet te verenigen valt met een beslissing die inmiddels is gegeven in het eerder ingestelde hoger beroep. Het instellen van een tweede hoger beroep komt in dit geval niet in strijd met de eisen van een goede procesorde. In verband met het niet tijdig nemen van een memorie van grieven in het eerste hoger beroep had eiser immers belang bij het tweede hoger beroep (dat dus niet nodeloos werd ingesteld). Voorts is door het instellen van dat beroep geen in dit verband te beschermen processueel belang geschaad.

Lees verder
 

Toekenning gebruiksvergoeding voor boot niet mogelijk als dat niet is gevorderd

Nr: 16040 Hoge Raad der Nederlanden, 25-03-2016 ECLI:NL:HR:2016:502 Jurisprudentie Rechtseenheid Huwelijksvermogensrecht 3:169 BW

Rechtsvraag

Heeft het hof ten onrechte een gebruiksvergoeding voor de boot jegens de vrouw vastgesteld nu zij geen gebruiksvergoeding op grond van art. 3:169 BW heeft gevorderd en de man in hoger beroep heeft bestreden dat hij met uitsluiting van de vrouw het gebruik van de boot heeft gehad?

Overweging

Ja. Zoals de man terecht aanvoert, heeft de vrouw in dit geding geen gebruiksvergoeding gevorderd. Indien het oordeel van het hof aldus moet worden verstaan dat het een zodanige vordering heeft toegewezen, is het derhalve buiten de grenzen van de rechtsstrijd van partijen getreden. Voor zover in dit verband van belang heeft de vrouw echter nog wel, als verweer tegen de vordering van de man tot vergoeding van de kosten die hij in verband met de boot heeft gemaakt, aangevoerd dat het redelijk is dat de man die kosten volledig draagt omdat alleen hij in de desbetreffende periode het gebruik van de boot heeft gehad.

Lees verder