VAKnieuws
Ontslagvergoeding dient als aanvulling draagkracht voor kinderalimentatieRechtsvraagHeeft de rechtbank bij de bepaling van het NBI en de draagkracht van de vrouw ten onrechte geen rekening heeft gehouden met de ontslagvergoeding van ongeveer € 30.000,- netto die de vrouw in 2018 heeft ontvangen? OverwegingHet hof overweegt als volgt. Uit de door de vrouw overgelegde vaststellingsovereenkomst blijkt dat de arbeidsovereenkomst tussen de vrouw en [F] per 1 oktober 2018 is beëindigd. De vrouw heeft in dat kader in november 2018 een beëindigingsvergoeding ontvangen van € 71.491,71 bruto. Dit komt neer op ruim € 30.000,- netto. Naar het oordeel van het hof kan in redelijkheid van de vrouw worden verwacht de terugval in inkomen sinds het ontslag bij [F] aan te vullen tot het niveau dat zij bij [F] verdiende en mag van haar voorlopig ook nog worden verwacht haar inkomen aan te vullen. Daartoe overweegt het hof dat de man in hoger beroep voldoende heeft geconcretiseerd op welke wijze het hof rekening dient te houden met de ontslagvergoeding en wat dit betekent voor het inkomen van de vrouw. De beëindigingsvergoeding is nu juist bedoeld om een inkomensterugval te compenseren. De keuze van de vrouw om dit geld op andere wijze te besteden dient in beginsel voor haar rekening te blijven. Voor zover sprake is geweest van noodzakelijke (extra) uitgaven zou dit wellicht anders kunnen zijn, maar de vrouw heeft onvoldoende gespecificeerd onderbouwd waaraan de gelden zijn besteed. Naar het oordeel van het hof heeft de vrouw daarmee de stelling van de man dat de vrouw (in ieder geval een deel van) de door haar ontvangen beëindigingsvergoeding had kunnen reserveren om na haar ontslag bij [F] de terugval in haar inkomen aan te vullen onvoldoende betwist. Gelet op haar onderhoudsplicht jegens [de minderjarige2] mocht dat ook van haar worden gevergd. Aannemelijk is dat de vergoeding nog niet volledig zou zijn besteed indien de vrouw andere keuzes had gemaakt. Daarmee slaagt de grief van de man. Cursussen binnenkort: |
|
Geen extra beloning bewindvoerder voor extra werk uit afwikkeling erfenisRechtsvraagKomen de door de bewindvoerder in het kader van de afwikkeling van een erfenis verrichte werkzaamheden in aanmerking voor een extra beloning? OverwegingVolgens de bewindvoerder bestonden de extra werkzaamheden in het kader van de afwikkeling van de nalatenschap (verspreid over een periode van ongeveer 10 maanden) onder meer uit het vragen van een verklaring van erfrecht, het onderhouden van contacten met de makelaar over de verkoop van de woning, het verzenden van kennisgevingen, het opzeggen van abonnementen, het bezoeken van de woning samen met de rechthebbende, het vaststellen van het vermogen, contact met de RDW (over het opnieuw aanvragen van alle overschrijvingspapieren en kentekenkaart), het verkopen van de auto (het zoeken van een koper en beëindiging van de verzekering), het regelen van de uitvaart (en wensen op papier zetten), het opstellen van een boedeloverzicht, het indienen van een verzoek tot ontheffing terinzageleggingen (boedelbeschrijving, eind-rekening en verantwoording en de uitdelingslijst) en het doen van de aangifte erfbelasting. De bewindvoerder heeft verklaard dat hiermee 32 (extra) uren waren gemoeid. Samen met de rechtbank is het hof van oordeel dat er in de onderhavige zaak niet is gebleken van een uitzonderlijke situatie als bedoeld in de Regeling. Onvoldoende is gebleken dat ten aanzien van de door de bewindvoerder verrichte werkzaamheden sprake is van dermate uitzonderlijke omstandigheden dat die werkzaamheden een extra vergoeding rechtvaardigen. Daartoe overweegt het hof dat het forfaitaire beloningsstelsel uit de Regeling voorop dient te staan, hetgeen meebrengt, zoals hierboven in rechtsoverweging 5.2 reeds is overwogen, dat niet voor alle werkzaamheden buiten het normale of gebruikelijke patroon een extra beloning kan worden gevraagd. Op zichzelf is te billijken dat de bewindvoerder de keuze heeft gemaakt om meer uren te maken dan de gemiddelde 17 uren waarop de jaarbeloning ziet, omdat daardoor in het belang van haar cliënte kosten zijn bespaard. Dit brengt echter niet automatisch mee dat de verrichte werkzaamheden zo uitzonderlijk zijn dat daar een extra vergoeding tegenover behoort te staan. Indien dit de bewindvoerder voor ogen heeft gestaan dan was het wellicht verstandig geweest, om van tevoren met de kantonrechter te bespreken/af te stemmen welke werkzaamheden onder het forfaitaire bedrag vallen. Cursussen binnenkort:Al onze cursussenCentrum Permanente Educatie biedt hoogwaardige juridische cursussen, afgestemd op de praktijk en verzorgd met enthousiasme en expertise. Bekijken |
|
Behoeftigheid en luxe leefstijl door nieuwe partnerRechtsvraagIn hoeverre heeft een luxe leefstijl dankzij een nieuwe partner invloed op de behoeftigheid van de vrouw? OverwegingDe relatie van de alimentatiegerechtigde met een nieuwe partner kan een rol spelen bij de behoeftigheid. Daarbij kan het hof ook rekening houden met omstandigheden van niet financiële aard; deze kunnen meebrengen dat het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is om van de alimentatieplichtige ex-echtgenoot een (volledige) bijdrage in het levensonderhoud te verlangen. De man stelt dat de nieuwe partner van de vrouw voor een groot deel in de behoefte van de vrouw voorziet, doordat de nieuwe partner luxe vakanties, uitjes, etentjes, een nieuwe auto en benzinekosten voor de vrouw betaalt. Hoewel de vrouw door betalingen van haar nieuwe partner er een levensstijl op nahoudt met meer luxe dan zij tijdens het huwelijk van partijen gewend was, voorziet de nieuwe partner daarmee niet in de huwelijksgerelateerde behoefte van de vrouw. De luxe traktaties zijn extra’s en komen niet in de plaats van haar huwelijksgerelateerde behoefte. De man heeft ter zitting erkend dat partijen tijdens hun huwelijk dergelijke luxe vakanties niet hebben gehad. De door de partner aan de vrouw ter beschikking gestelde auto is vergelijkbaar met een leaseauto, waarvan de vrouw zelf de kosten betaalt. De vrouw profiteert weliswaar van de betalingen door haar nieuwe partner, maar de nieuwe partner voorziet daarmee niet in haar basis huwelijksgerelateerde behoefte. Om die reden ziet het hof geen aanleiding de betalingen van de nieuwe partner in mindering te brengen op de behoefte van de vrouw. Verder neemt het hof in aanmerking dat de nieuwe partner van de vrouw niet onderhoudsplichtig is voor de vrouw en niet kan worden gedwongen haar zaken te schenken en rekeningen voor haar te betalen. In de situatie waarin artikel 1:160 BW van toepassing is wordt de onderhoudsplicht van de ex-echtgenoot weliswaar doorbroken zonder dat daar een afdwingbare onderhoudsplicht van de nieuwe partner tegenover staat in het geval er (nog) geen sprake is van een huwelijk, maar zoals eerder beslist is bij de vrouw en haar nieuwe partner geen sprake van een samenwonen als waren zij gehuwd. Cursussen binnenkort: |
|
Draagkrachtvaststelling bij overgang van VOF naar BVRechtsvraagDient het inkomen van de man op een andere manier te worden vastgesteld dan door de rechtbank vastgesteld, namelijk op basis van de gewijzigde structuur van VOF naar BV-constructie met een vast directeurssalaris? OverwegingHet hof constateert dat de VOF is omgezet in een BV-structuur, bestaande uit meerdere B.V.'s. De accountant van de man verklaart hierover dat de man en zijn broer als voormalige firmanten ieder een eigen persoonlijke holding hebben en participeren in een vastgoed BV (tussenholding) met daaronder een dochter BV (werkmaatschappij) die de activiteiten van de VOF voortzet. Verder legt de accountant uit hoe een eventuele dividenduitkering in zijn werk gaat en geeft de accountant aan dat de vrij uitkeerbare reserves op 1 januari 2018 nihil zijn. De man heeft geen jaarstukken van de besloten vennootschappen ingediend. Hierover heeft de man verklaard dat zijn broer bezwaar heeft tegen het in het geding brengen van deze financiële gegevens. Dit is echter geen verklaring voor het feit dat de man ook geen financiële stukken van zijn persoonlijke holding heeft overgelegd. Nu het hof geen beschikking heeft over stukken van de persoonlijke holding en de andere BV’s kan het hof niet beoordelen of de man over een hoger inkomen kan beschikken dan uitsluitend het voornoemde DGA-salaris van € 45.000,-, terwijl de man de voorliggende jaren toen de onderneming nog een VOF was een hoger inkomen heeft genoten. De bewijsstukken van grote uitgaven die de man als productie 16 in hoger beroep in het geding heeft gebracht en de rekening-courantschuld van de man zijn daarvoor onvoldoende. Cursussen binnenkort: |
|
Draagkracht, inkomen uit onderneming en verdiencapaciteitRechtsvraagHoe dient in het kader van partneralimentatie de startende onderneming en de verdiencapaciteit van de man te worden gewogen? OverwegingHoewel de onderneming van de man tot op heden verlieslijdend is geweest, kan naar het oordeel van het hof op dit moment nog niet van de man worden verlangd dat hij zijn onderneming beëindigt en volledig op andere wijze een inkomen gaat genereren om aan zijn onderhoudsplicht te kunnen voldoen. Het is een feit van algemene bekendheid dat een startende onderneming de eerste jaren hoge kosten heeft en dat enige tijd nodig is alvorens de onderneming winstgevend kan zijn. De resultaten van de onderneming van de man laten een stijgende lijn zien. Zijn werkzaamheden worden sinds enige tijd vanuit de basisverzekering vergoed en de man is inmiddels diverse samenwerkingsverbanden aangegaan, waaruit omzet kan worden gegenereerd. Uit de door de accountant van de man opgestelde prognose voor 2020 blijkt dat de onderneming zich - los van de gevolgen van de coronacrisis - ten positieve ontwikkelt qua omzet en aanwas van nieuwe klanten. Ook zijn de zakelijke schulden inmiddels afgelost. Het hof is gelet op het vorenstaande van oordeel dat aan de man in redelijkheid nog tot 1 november 2021 de tijd dient te worden gegund om de onderneming verder op te bouwen en rendabel te maken. Het hof zal voor de berekening van de draagkracht van de man per 1 november 2021 uitgaan van een verdiencapaciteit van € 30.000,- aan bruto inkomen op jaarbasis. Een dergelijk inkomen acht het hof redelijk, gelet op het opleidingsniveau en de werkervaring van de man. Voor zover de man er niet in slaagt dat inkomen als ondernemer te verwerven, kan van hem worden verwacht dat hij zich inspant om een dergelijk inkomen in loondienst te krijgen. Wat betreft de periode vanaf de ingangsdatum tot 1 november 2021 overweegt het hof als volgt. De man is sinds eind 2018 naast zijn werkzaamheden als ondernemer werkzaam als taxichauffeur tegen een fiscaal loon van € 5.667,- per jaar. Met de vrouw is het hof van oordeel dat de man, gelet op zijn opleidingsniveau en werkervaring en met het oog op zijn onderhoudsverplichting tegenover de vrouw, geacht kan worden een hoger (aanvullend) inkomen te verwerven. Het hof gaat in die periode in redelijkheid uit van een verdiencapaciteit van de man van 60% van de hiervoor genoemde verdiencapaciteit, oftewel € 1.8.000,- aan bruto inkomen op jaarbasis. Het hof is, alle aangevoerde feiten en omstandigheden afwegend, van oordeel dat door het aannemen van voormelde verdiencapaciteit zowel recht wordt gedaan aan de huidige positie van de man op de arbeidsmarkt, als ook aan zijn inspanningsplicht om zijn verdiencapaciteit optimaal te benutten. Cursussen binnenkort: |
|
Geen kinderalimentatieplicht voor ouder bij wie kinderen hoofdverblijf heeftRechtsvraagHeeft de rechtbank ten onrechte geoordeeld dat de vrouw, bij wie de kinderen hoofdverblijf hebben, kinderalimentatie moet betalen aan de man ten behoeve van de momenten dat de kinderen bij hem zijn? OverwegingHet hof overweegt hierover het volgende: doorgaans wordt kinderalimentatie betaald aan de ouder bij wie de kinderen hoofdverblijf hebben. Daarbij is uitgangspunt dat de ouder waarbij het kind hoofdverblijf heeft alle verblijfsoverstijgende kosten en de verblijfskosten van het kind bij deze ouder betaalt en dat de andere ouder de kosten die samenhangen met het verblijf bij die ouder, de zogenaamde zorgkosten, voor zijn rekening neemt. Deze zorgkosten worden bij berekening van kinderalimentatie afgeleid van de behoefte van de kinderen welke behoefte weer is afgeleid van de welstand waarin partijen eerder als gezin leefden. In bijzondere omstandigheden kan er wel sprake zijn van het opleggen van alimentatie voor een kind aan degene bij wie het kind niet het hoofdverblijf heeft. Die omstandigheden zijn het bestaan van een ruime omgangsregeling met de andere ouder, een hoge draagkracht bij de verzorgende ouder en een lage draagkracht bij de niet-verzorgende ouder en de vraag in hoeverre de ouders in de totale behoefte van de kinderen kunnen voorzien. Afhankelijk van die omstandigheden kan er in bijzondere omstandigheden aanleiding zijn om de verzorgende ouder te laten bijdragen in de zorgkosten van de andere ouder. Het is niet de bedoeling dat een alimentatieplicht voor de ouder bij wie de kinderen het hoofdverblijf hebben enkel leidt tot een inkomensoverheveling van die ouder naar de andere ouder. (...)
Daarom ziet het hof geen aanleiding om de situatie van partijen als een uitzonderlijke situatie te beschouwen waarin de ouder bij wie de kinderen het hoofdverblijf hebben aan de andere ouder een bedrag aan kinderalimentatie op te leggen. Cursussen binnenkort: |
|
Kinderalimentatie en inkomen uit opstartende ondernemingRechtsvraagHoe dient het inkomen van de man te worden bepaald nu hij in de opstartfase van zijn onderneming zit, feitelijk of fictief? OverwegingUit de stukken en hetgeen ter zitting aan de orde is gekomen, blijkt dat de man bezig is zich als zogenaamde “stagiaire-ondernemer” een inkomen te verwerven passend bij zijn opleiding. Gelet op de door de man overgelegde jaarstukken doet de man dat op een succesvolle manier. Uit de door de man overgelegde resultatenrekening 2019 van [D] blijkt dat het resultaat na belastingen in 2018 en 2019 respectievelijk € 20.019 en € 33.139,- bedroeg. Met de rechtbank is het hof dan ook van oordeel dat van de man niet kan worden verlangd dat hij zich in loondienst een inkomen gaat verwerven. De onderneming van de man bevindt zich nog in de opstartfase en gelet op de groei van het resultaat ziet het hof geen aanleiding om rekening te houden met een fictief (hoger) inkomen. Het hof houdt, gelet op de resultatenrekening 2019 en net als de man in de namens hem bij het journaalbericht van 29 juni 2020 overgelegde draagkrachtberekening, rekening met een winst uit onderneming van € 33.0139,- per jaar. Cursussen binnenkort: |
|
Partneralimentatie en vaststellingsovereenkomst: geen uitzondering en redelijkheid en billijkheid, er moet betaald wordenRechtsvraagIs de man gehouden de opgelopen partneralimentatieachterstand te betalen gezien de vaststellingsovereenkomst? OverwegingVast staat in elk geval dat de man per oktober 2018 gedurende een aantal maanden is gestopt met betaling van de afgesproken partneralimentatie. Daardoor is de in de vaststellingsovereenkomst van 2015 kwijtgescholden alimentatieachterstand (opnieuw) opeisbaar geworden en kon op basis van artikel 6:38 BW direct nakoming worden verzocht. Verzuim was daarvoor niet vereist. Dat de man op een gegeven moment alsnog die verschuldigde achterstand volledig heeft betaald staat aan de opeisbaarheid niet in de weg. Het hof vindt, mede gelet op de betwisting door de vrouw, in het door de man aangevoerde onvoldoende aanknopingspunten om aan te nemen dat de in artikel 5 onder F van de vaststellingsovereenkomst neergelegde uitzondering zich voordoet ("tenzij er sprake is van gewijzigde omstandigheden die buiten de invloedsfeer van de man liggen"). (zie voor redelijkheid en billijkheid r.o. 5.5) Cursussen binnenkort: |
|
Vrouw toont behoeftigheid niet aanRechtsvraagHeeft de vrouw voldoende inkomsten of kan zij voldoende inkomsten hebben om dat zelf te betalen? OverwegingJa. De vrouw woont sinds 13 april 2017 in Nederland. Zij ontvangt vanaf 31 oktober 2018 een uitkering op grond van de Participatiewet, aanvankelijk tot 17 september 2019 van de gemeente Apeldoorn en daarna van de gemeente Veenendaal. Uit de betalingsspecificatie van maart 2020 (bijlage 2 van de vrouw in hoger beroep) volgt dat haar uitkering bruto € 1.052,32 is. De vrouw zegt dat de gemeente haar heeft vrijgesteld van arbeid en van de verplichting te solliciteren. Het hof en de man kunnen dat niet controleren omdat zij nalaat daarvan een schriftelijk bewijsstuk te laten zien. Zij legt ook niet uit waarom zij niet kan werken. Zij zegt zelf dat ze de Nederlandse taal niet machtig is, maar dat betekent nog niet dat zij dan niet zou kunnen werken. Lang niet altijd is daarvoor de beheersing van de Nederlandse taal een vereiste. Verder laat ze niet zien welke opleidingen zij heeft gevolgd en wat voor werk zij in het verleden, voor of tijdens haar huwelijk, heeft verricht. De slotsom is dat het hof net als de rechtbank vindt dat zij niet goed uitlegt waarom zij niet zelf kan werken en in haar behoefte van € 1.521,89 kan voorzien. Het hof moet daarom ervan uitgaan dat zij zelf voldoende kan verdienen om haar uitgaven en reserveringen van € 1.521,89 te betalen. Het hof hoeft daarom niet meer naar de draagkracht van de man te kijken. Cursussen binnenkort: |
|
Beëindiging gezag wordt niet belemmerd door vervallen verblijfstitelRechtsvraagStaat het vervallen van de verblijfstitel van de moeder in Nederland en de mogelijke gevolgen daarvan voor het contact tussen de moeder en de kinderen in de weg aan de beëindiging van haar gezag over de kinderen, gelet op het bepaalde in artikel 8 EVRM en artikel 9 lid 3 van het IVRK? OverwegingNee. Het hof stelt voorop dat in het licht van de internationale verdragsrechtelijke bepalingen, een gezagsbeëindigende maatregel slechts kan worden uitgesproken als die maatregel noodzakelijk en proportioneel is. De noodzaak van de maatregel staat voor het hof vast. Het hof verwijst naar hetgeen daarover hierboven onder 5.6 is overwogen. De maatregel is bovendien proportioneel. Zoals ook de GI heeft aangegeven, gaat het daarbij om een afweging van het recht van de moeder en de kinderen op –kort gezegd- de uitoefening van hun family life tegenover de belangen van de kinderen dat door de gezagsbeëindigende maatregel wordt gediend, zijnde continuïteit van hun opvoedingssituatie om hun ontwikkeling te borgen en een ongestoord (verdere) hechting. Het hof is –met de raad- van mening dat in dit geval de laatstgenoemde belangen van de kinderen dienen te prevaleren. De kinderen zijn beschadigd in de opvoedsituatie bij de moeder en inmiddels steeds meer gehecht in hun pleeggezinnen. Ze zijn zeker van hun plek in de pleegezinnen en vertrouwen op hen. Ze ontwikkelen zich inmiddels goed. Met de raad vindt het hof dat die situatie, in hun belang, niet moet wijzigen. Het perspectief van de kinderen ligt daarmee in de pleeggezinnen en er is geen reden om dit opnieuw ter discussie te stellen, zeker niet vanwege een uiterst onzeker, mogelijk, perspectief in Slowakije. Het hof verwijst daarbij naar het standpunt van de raad, onder 5.4, waarmee het hof zich verenigt. Mocht de uitzetting van de moeder naar Slowakije een feit worden, dan zal, vanuit die situatie en met het oog op de door de moeder genoemde internationale verdragsrechtelijke bepalingen, de GI als voogd zich moeten inspannen om het contact tussen de moeder en de kinderen zo goed mogelijk vorm te geven. In deze procedure ligt die kwestie echter niet aan het hof voor. Cursussen binnenkort: |
|
Wat dient gezien te worden als een arbeidsvoorwaarde?RechtsvraagVraag of ploegendienst arbeidsvoorwaarde is en eenzijdig gewijzigd mag worden? OverwegingHet enkele feit dat [appellant] al zo’n 32 jaar in ploegendienst werkt brengt, zonder nadere omstandigheden, niet mee dat SML geen beroep meer mag doen op haar aanwijzingsrecht. Nadere omstandigheden die tot een ander oordeel kunnen leiden, heeft [appellant] niet aangevoerd. Het hof is daarom voorshands van oordeel dat het werken in ploegendienst geen arbeidsvoorwaarde van [appellant] is geworden om de enkele reden dat SML de aanwijzing bijna 32 jaar ongewijzigd heeft gelaten. En het bepaalde onder letter s. is dan geen eenzijdig wijzigingsbeding als bedoeld in artikel 7:613 BW, want daarbij moet het gaan om wijziging van tussen partijen geldende arbeidsvoorwaarden. SML moet natuurlijk wel als goed werkgever handelen bij gebruik van haar bevoegdheid om een bestaande ploegenindeling te wijzigen. |
|
Niet gezaghebbende vader belanghebbende in procedure gezagsbeëindigingRechtsvraagIs de vader als niet gezaghebbend ouder belanghebbende bij de procedure tot beëindiging gezag van de moeder? OverwegingDe Hoge Raad is bij twee uitspraken, beide van 30 maart 2018 (ECLI:NL:HR:2018:463 en ECLI:NL:HR:2018:488) uitgebreid ingegaan op het begrip belanghebbende, waaronder de positie van de niet met het ouderlijk gezag beklede ouder.
Het hof is op grond van de overgelegde stukken van oordeel dat voldoende vast is komen te staan dat tussen de vader en [de minderjarige] sprake is van family life. Vast staat dat de vader tot de vrijwillige uithuisplaatsing van [de minderjarige] een belangrijke rol speelde in haar leven en zorg voor haar droeg. In dit geval leidt de beslissing over de gezagsbeëindiging van de moeder en de benoeming van de GI tot voogd over [de minderjarige] tot een directe inmenging op dit family life. Vast staat immers dat de vader zelf de intentie heeft om [de minderjarige] te verzorgen en op te voeden en dat hij heeft verzocht hem mede te belasten met het ouderlijk gezag over [de minderjarige] en de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige] bij hem te bepalen. Die verzoeken zijn door de rechtbank weliswaar afgewezen, maar de vader is in hoger beroep gekomen van deze afwijzing en het hoger beroep in die zaak loopt nog. De beslissingen die in dat hoger beroep moeten worden genomen, zijn van invloed op de beslissingen die in dit hoger beroep moeten worden genomen, ten aanzien van de situatie die ontstaat na beëindiging van het gezag van de moeder. Het hof is gelet op deze nauwe verwevenheid van oordeel dat de vader ook in de onderhavige zaak met zaaknummer 200.279.776/01 als belanghebbende moet worden aangemerkt. Cursussen binnenkort: |