personen-, familie- en erfrecht
VAKnieuws
sorteer op datum sorteer op nummer | |
---|---|
24107
FinanciĆ«le argumenten zijn bij voldoende draagkracht geen reden voor het wijzigen van de hoofdverblijfplaatsGerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 21-11-2024 ECLI:NL:GHARL:2024:7153 Jurisprudentie - RechtsontwikkelingAlimentatie 1:253a BW Rechtsvraag Kunnen enkel financiële redenen voldoende reden zijn om de hoofdverblijfplaats te wijzigen? OverwegingDe man verzoekt de hoofdverblijfplaats van een van de kinderen bij hem te bepalen, en te bepalen dat de vrouw voortaan kinderalimentatie aan hem moet betalen. Het hof oordeelt dat de financiële argumenten van de man geen reden vormen voor een wijziging van de in het ouderschapsplan gemaakte afspraken. Ten tijde van het opstellen van het ouderschapsplan hadden de ouders gezamenlijk voldoende draagkracht om de kosten van de kinderen te betalen, en dat is nog steeds zo. De man heeft onvoldoende draagkracht om de verblijfskosten van de kinderen bij hem te betalen. Het hof bepaalt daarom dat de vrouw kinderalimentatie aan de man moet betalen.
Binnenkort:
Masterclass Kinder- en partneralimentatie |
|
24109
Vervangende toestemming voor verhuizing afgewezenGerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 21-11-2024 ECLI:NL:GHARL:2024:7145 Jurisprudentie - GeschilbeslechtingGezag en omgang 1:253a BW Rechtsvraag Weegt een nieuwe baan van de partner van de moeder op tegen het belang van de kinderen om dicht bij hun vader en halfzus te blijven wonen? OverwegingDe ouders zijn in het ouderschapsplan een zorgregeling overeengekomen waarbij beide ouders een groot deel van de zorgtaken op zich nemen. De moeder wil verhuizen. Bij het toestaan van die verhuizing zal de zorgregeling gewijzigd moeten worden, en zal de vader een beperktere rol gaan spelen in het leven van de kinderen. Dat acht het hof niet in het belang van de kinderen. Ook de reden dat de partner van de moeder gaat participeren in een camping, en daardoor geen woning en/of andere baan kan zoeken in de regio waar de moeder nu woont, weegt daar niet tegen op. Het hof oordeelt dat de moeder deze situatie zelf heeft gecreëerd en dus ook zelf moet oplossen.
Binnenkort:
Scheidingscongres 2024 |
|
24093
Onduidelijkheid over de verdeling van de kosten van het kind geen reden voor wijziging van de hoofdverblijfplaatsGerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 29-10-2024 ECLI:NL:GHARL:2024:6727 Jurisprudentie - GeschilbeslechtingGezag en omgang 1:253a BW; 1:377e BW. Rechtsvraag Kunnen de financiën een rol spelen bij de wijziging van de hoofdverblijfplaats? OverwegingIn deze zaak twisten de ouders over de hoofdverblijfplaats van hun jongste kind. De ouders hebben twee kinderen en bij iedere ouder staat een kind ingeschreven. Zij hebben aanvankelijk in het ouderschapsplan een co-ouderschapsregeling afgesproken, maar dat nooit zo uitgevoerd. De kinderen hebben steeds enkel in de weekenden en een deel van de vakanties bij de vader verbleven . De moeder verzoekt wijziging van de hoofdverblijfplaats van het jongste kind, zodat het jongste kind bij haar kan worden ingeschreven en zij aanspraak kan maken op het kindgebonden budget en de kinderbijslag. Het oudste kind staat bij de moeder ingeschreven maar is inmiddels meerderjarig. De moeder krijgt daarom geen kindgebonden budget en kinderbijslag meer. Het hof oordeelt dat het verzoek van de moeder enkel met financiële redenen is onderbouwd. De ouders twisten over wie welke kosten van het kind draagt, en beiden vinden dat zij het meerendeel van de kosten dragen. Het hof oordeelt dat de ouders met elkaar in gesprek moeten over de financiën en daar duidelijkheid over moeten creëren, en dat een procedure over het wijzigen van de hoofdverblijfplaats daar niet de aangewezen weg voor is. Het hof acht het wegvallen van kindgebonden budget en kinderbijslag aan de zijde van de moeder, doordat het oudste kind 18 is geworden, niet een zodanige wijziging van omstandigheden dat de hoofdverblijfplaats van jongste dient te worden gewijzigd.
Binnenkort:
Scheidingscongres 2024 |
|
24081
Toelaatbaarheid wijziging/vermeerdering verzoek in hoger beroepGerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 12-09-2024 ECLI:NL:GHARL:2024:5752 Jurisprudentie - RechtseenheidProcesrecht Gezag en omgang 283 Rv; 130 Rv; 362 Rv Rechtsvraag Kan de moeder in het hoger beroep tegen de beslissing over de omgangsregeling voor het eerst een verzoek doen over een informatieregeling? OverwegingHet hof overweegt dat de verzoeker op grond van artikel 283 Rv in combinatie met artikel 130 Rv en 362 Rv bevoegd is het verzoek of de gronden daarvan te verminderen, dan wel schriftelijk te veranderen of te vermeerderen. De verzoeken en de onderwerpen waarop zij betrekking hebben mogen echter niet zozeer van het onderwerp van geschil in eerste aanleg verschillen dat deze wijziging in hoger beroep in strijd is met de eisen van een goede procesorde. Het hof oordeelt dat het verzoek tot het vaststellen van een informatieregeling niet zozeer van de discussie in eerste aanleg afwijkt en dat de eisen van de goede procesorde zich dan ook niet tegen deze wijziging van het verzoek verzetten. De informatieplicht is ook in eerste aanleg aan de orde gekomen en de rechtbank heeft in de bestreden beschikking reeds overwogen dat de rechtbank het van belang acht dat de vader de moeder ieder kwartaal zal informeren over hoe het met de minderjarige gaat. De vader is voldoende in de gelegenheid geweest om zijn standpunt hierover te geven, zowel bij de rechtbank als bij het hof. Het hof is dan ook van oordeel dat het verzoek van de moeder om een informatieplicht op te leggen toelaatbaar is.
Binnenkort:
Scheidingscongres 2024 |
|
24073
Met vaste zorgdagen voldoende aannemelijk dat er een nauwe persoonlijke betrekking bestaatGerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 10-09-2024 ECLI:NL:GHARL:2024:5723 Jurisprudentie - RechtsontwikkelingGezag en omgang 1:377a lid 3 BW; artikel 8 EVRM Rechtsvraag Is er family life tussen de grootouders en de minderjarige? OverwegingHet hof is van oordeel dat er sprake is van family life in de zin van artikel 8 EVRM omdat vast is komen te staan dat de ouders langere tijd twee dagen per week de zorg voor de minderjarige op zich hebben genomen. Daarmee is voldoende komen vast te staan dat er sprake is van een nauwe persoonlijke betrekking tussen de grootouders en de minderjarige. De grootouders zijn ontvankelijk in hun verzoek om een omgangsregeling vast te stellen tussen hen en de minderjarige. Het verzoek wordt afgewezen omdat toewijzing niet in het belang van de minderjarige is.
Binnenkort:
Scheidingscongres 2024 |
|
24067
1:265e BW niet analoog toepasbaarGerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 27-08-2024 ECLI:NL:GHARL:2024:5571 Jurisprudentie - RechtseenheidJeugdrecht 1:265e BW Rechtsvraag Kan artikel 1:265e BW analoog worden toegepast wanneer een kind onder toezicht is gesteld, maar niet met een machtiging uit huis is geplaatst? OverwegingDe GI heeft verzocht op grond van artikel 1:265e BW het gedeeltelijk ouderlijk gezag over te hevelen aan de GI, zodat de GI de minderjarige bij een andere school kan aanmelden. Subsidiair heeft de GI vervangende toestemming gevraagd op grond van artikel 1:262b BW. Op grond van artikel 1:265e BW kan de GI wanneer een kind met een machtiging uit huis is geplaatst de rechter verzoeken een deel van het ouderlijk gezag aan de GI over te hevelen, voor de inschrijving van het kind op een school, voor een medische behandeling of het doen van een aanvraag voor het verlenen van een verblijfsvergunning. De rechtbank heeft artikel 1:265e BW analoog toegepast, ondanks dat de minderjarige niet uit huis is geplaatst. De rechtbank vond dit nodig omdat artikel 1:265e BW meer rechtsbescherming biedt. Het hof oordeelt dat dit niet kan. De wetgever is er heel duidelijk over geweest dat artikel 1:265e BW enkel geldt voor situaties waarin het kind met een machtiging uit huis is geplaatst. Het verzoek van de GI moet daarom getoetst worden aan artikel 1:262b BW.
Binnenkort:
Scheidingscongres 2024 |
|
24071
Opheffen bewindGerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 20-08-2024 ECLI:NL:GHARL:2024:5268 Jurisprudentie - RechtseenheidCuratele, bewind en mentorschap 1:449 BW Rechtsvraag Kan het bewind over de goederen van verzoeker worden opgeheven? OverwegingHet hof heft het bewind van de verzoeker op omdat hij met succes een zelfredzaamheidstraject heeft doorlopen. De bewindvoerder staat achter het verzoek tot opheffen omdat verzoeker volgens de bewindvoerder voldoende hulp kan krijgen uit zijn omgeving en instanties die op vrijwillige basis werken.
Binnenkort:
Executele versus vereffening |
|
24061
Family life en een nauwe persoonlijke betrekking tussen de minderjarige en anderen kunnen niet contractueel worden uitgeslotenGerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 13-08-2024 ECLI:NL:GHARL:2024:5151 Jurisprudentie - RechtsontwikkelingGezag en omgang Algemeen 798 lid 1 Rv; 1:377a BW. Rechtsvraag Is de partner van de biologische vader ook belanghebbende en bestaat er (intended) family life tussen het kind en de biologische vader en zijn partner? OverwegingHet kind is geboren uit een van de moeders, en erkend door de andere moeder. De moeders hebben voor de geboorte met de biologische vader en zijn partner een overeenkomst gesloten, waarin zij afspraken hebben gemaakt over de rol van de biologische vader en zijn partner (hierna gezamenlijk te noemen: de vaders) in het leven van het kind. De omgangsregeling die zij zijn overeengekomen, is stil komen te liggen. De vaders hebben verzocht een omgangsregeling vast te leggen. Het hof oordeelt dat ook de partner van de biologische vader belanghebbende is in deze procedure omdat uit de rechtspraak van het EHRM blijkt dat een persoon die aanspraak kan maken op bescherming van zijn familie- of gezinsleven dan wel zijn privéleven, tevens aanspraak erop kan maken dat hij in voldoende mate betrokken wordt in het besluitvormingsproces dat kan leiden tot een inmenging in dat familie- en gezingsleven c.q. privéleven. De partner doet een onderbouwd (zelfstandig) beroep op het recht op omgang, en is aldus belanghebbende. De moeders beroepen zich op de afspraken in de overeenkomst, waaronder de afspraak dat de vaders geen juridische aanspraak zouden maken op de rechten die een vader normaal gesproken zou hebben. Het hof oordeelt dat het niet ter vrije bepaling van partijen staat om het bestaan van family life / een nauwe persoonlijke betrekking tussen de minderjarige en anderen bij voorbaat in een overeenkomst uit te sluiten, en dus kunnen zij ook de rechtsbescherming daaromtrent niet bij overeenkomst uitsluiten. Voor beide vaders oordeelt het hof dat zij in een nauwe persoonlijke betrekking tot de minderjarige staan. Daarbij spelen de afspraken in de overeenkomst met de moeders, en de feiten en omstandigheden die zich sinds de geboorte van de minderjarige hebben voldaan een rol. Dat de partner van de biologische vader geen biologisch ouder is, is daarbij niet van belang.
Binnenkort:
Scheidingscongres 2024 |
|
24062
Belang bij rechtmatigheidstoets schriftelijke aanwijzingGerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 25-07-2024 ECLI:NL:GHARL:2024:5019 Jurisprudentie - RechtseenheidJeugdrecht 1:265f BW; 1:264 BW; 1:265 BW Rechtsvraag Kan het hof een schriftelijke aanwijzing nog vervallen verklaren ex 1:264 BW als de periode waarop de aanwijzing ziet al is verstreken? OverwegingJa. Het hof overweegt dat de ouders gelet op het door artikel 8 EVRM gewaarborgde recht op eerbiediging van het gezinsleven, een rechtens relevant belang hebben om de rechtmatigheid van de schriftelijke aanwijzing te laten toetsen. Hun procesbelang behoort niet aan hen te worden ontzegd enkel omdat de termijn waarop de aanwijzing ziet al is verlopen. Daarbij is ook van belang dat beslissingen over de inhoud en frequentie van de omgang gevolgen zullen hebben voor de handelswijze van de GI en beslissingen over de omgang in de toekomst. Het hof verklaart een van de twee aan het hof voorgelegde schriftelijke aanwijzigingen vervallen, omdat deze schriftelijke aanwijzing pas aan de ouders is gegeven nadat een deel van de periode waarop de aanwijzing zag al was verstreken. Hiermee is de GI haar bevoegdheid te buiten gegaan. Het hof verklaart de tweede schriftelijke aanwijzing vervallen omdat de GI bij haar besluit onvoldoende is ingegaan op de door de ouders in reactie op de vooraankondiging geuitte bezwaren. De GI heeft niet voldaan aan haar verplichting om de schriftelijke aanwijzing (deugdelijk en zorgvuldig) te motiveren. Onduidelijk is om welke kinderen het gaat en in ieder geval valt niet uit de motivering af te leiden dat er onderscheid is gemaakt tussen de drie kinderen en hun individuele belangen/behoeftes/signalen. Het hof wijzigt de omgangsregeling omdat het in het belang van de ontwikkeling van de kinderen en de hechtingsrelatie met de ouders is dat zij een goed en frequent contact hebben met elkaar. Het doel van een uithuisplaatsing is immers toe te werken naar een terugplaatsing bij de ouder(s) en op dit moment wordt deze mogelijkheid nog nader onderzocht. Door het contact te beperken zoals de GI voorstaat, lijkt dit doel juist verder weg te komen te liggen.
Binnenkort:
Praktische Update Civiel Jeugdrecht |
|
24064
Schorsing uitvoerbaarheid bij voorraad vervangende toestemming tot verhuizing en voorlopige voorzieningGerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 16-07-2024 ECLI:NL:GHARL:2024:4678 Jurisprudentie - RechtseenheidProcesrecht Gezag en omgang 350 lid 2 Rv; 223 lid 1 Rv Rechtsvraag Moet de vader in afwachting van de procedure in hoger beroep terugverhuizen met de kinderen? OverwegingDe rechtbank heeft de uitvoerbaarheid bij voorraad gemotiveerd. Het hof kan de uitvoerbaarheid bij voorraad daarom alleen schorsen als de verzoeker feiten en omstandigheden heeft genoemd die na de uitspraak van de rechtbank zijn gebeurd of aan het licht zijn gekomen, en die kunnen rechtvaardigen dat van die eerdere beslissing wordt afgeweken, of als blijkt dat de beslissing van de rechtbank op een kennelijke misslag berust. De vader heeft in eerste aanleg beloofd dat hij de kinderen in de oude woonplaats naar school zal laten blijven gaan, maar heeft zich niet aan die belofte gehouden. De kinderen gaan al langere tijd niet naar school en de vader is op zoek naar een school in zijn nieuwe woonplaats. Het hof komt daarom toe aan een hernieuwde belangenafweging en beslissen ten aanzien van de uitvoerbaarheid bij voorraad van de bestreden beschikking. Het hof schorst de uitvoerbaarheid bij voorraad niet. Het hof toetst lichtelijk aan de verhuiscriteria. Hoewel het hof vindt dat de vader heel kwalijk heeft gehandeld door de moeder, de kinderen en het hof voor een voldongen feit te stellen, acht het hof het niet in het belang van de kinderen om de uitvoerbaarheid bij voorraad te schorsen en (zoals door de moeder verzocht) de vader te gelasten met de kinderen terug te verhuizen. De kinderen lijken na een turbulente tijd net wat rust te vinden, zijn onder toezicht gesteld en er wordt hulpverlening voor hen ingezet. Het is op dit moment niet te overzien wat een (mogelijk tijdelijke) terugkeer naar de oude woonplaats met de kinderen zal doen.
Binnenkort:
Executele versus vereffening |
|
24052
Geen situatie voor toetsing aan de verhuiscriteriaGerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 02-07-2024 ECLI:NL:GHARL:2024:4417 Jurisprudentie - RechtseenheidGezag en omgang 1:253a BW Rechtsvraag Bij welke ouder moeten de kinderen hun hoofdverblijfplaats hebben: de moeder in Spanje of de vader in Nederland? OverwegingHet hof bepaalt de hoofdverblijfplaats van de kinderen (in afwijking van het advies van de raad voor de kinderbescherming) bij de moeder in Spanje. Het hof toetst niet aan de in de jurisprudentie van de Hoge Raad ontwikkelde verhuiscriteria, maar beoordeelt welke beslissing het meest in het belang van de kinderen is. De reden daarvoor is dat de ouders gezamenlijk met de kinderen naar Spanje zijn verhuisd, waarna de vader vrij snel en voordat partijen zich hadden uitgeschreven uit Nederland, de relatie verbrak. De vader is toen teruggekeerd naar Nederland. Het hof is daarom van oordeel dat deze casus niet moet worden behandeld als een zogenoemde 'verhuiszaak'.
Binnenkort:
Scheidingscongres 2024 |
|
24047
Schorsing uitvoerbaarheid bij voorraadGerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 18-06-2024 ECLI:NL:GHARL:2024:4100 Jurisprudentie - GeschilbeslechtingProcesrecht 360 lid 2 Rv Rechtsvraag Kan de uitvoerbaarheid bij voorraad in casu geschorst worden? OverwegingHet hof neemt als uitgangspunt dat de rechtbank de uitvoerbaarheid bij voorraad niet heeft gemotiveerd. Het hof kan de werking van de bestreden beschikking in hoger beroep alsnog schorsen als het belang van degene die schorsing verzoekt bij het in stand houden van de huidige situatie totdat in hoger beroep is beslist zwaarder weegt dan het belang van de andere partij om de bestreden beschikking alvast ten uitvoer te kunnen leggen. Een andere reden voor schorsing kan zijn dat blijkt dat de rechtbank een duidelijke fout of vergissing heeft gemaakt. Het hof toetst niet of het hoger beroep kans van slagen heeft. In deze casus wijst het hof het verzoek om de uitvoerbaarheid te schorsen af, omdat de man onvoldoende heeft onderbouwd dat zijn belang zwaarder weegt dan dat van de vrouw. En er is niet gebleken van een duidelijke fout of vergissing van de rechtbank.
Binnenkort:
Executele versus vereffening |
|
24048
PerspectiefGerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 18-06-2024 ECLI:NL:GHARL:2024:4094 Jurisprudentie - GeschilbeslechtingJeugdrecht 1:255 BW; 1:265b BW Rechtsvraag Zijn de ondertoezichtstelling en machtiging uithuisplaatsing terecht verlengd? En ligt het perspectief van de minderjarige vast? OverwegingHet hof bekrachtigt de beslissing van de rechtbank, luidende dat de ondertoezichtstelling en machtiging uithuisplaatsing worden verlengd. Anders dan de rechtbank, overweegt het hof dat het perspectief van de minderjarige nog niet vast ligt. Er zijn veel nieuwe omstandigheden waardoor nog onduidelijk is waar de minderjarige kan opgroeien. Zij is in de afgelopen tijd twee maal van pleeggezin gewisseld en verblijft nu in een perspectiefbiedend pleeggezin. Maar zij is daar nog niet gehecht. Daarnaast ligt er een duidelijk advies van het NIFP voor behandeling van de minderjarige en de moeder, en staat de moeder er achter dat de minderjarige nu nog niet naar huis kan omdat de minderjarige en de moeder beiden eerst behandeling nodig hebben. Deze nieuwe feiten maken dat het perspectief nog niet vast staat en opnieuw beoordeeld moet worden.
Binnenkort:
Een draak van een (omgangs)zaak |
|
24053
Rechtsmacht, afwijzing vervangende toestemming internationale verhuizing en afwijzing lijfsdwangGerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 12-06-2024 ECLI:NL:GHDHA:2024:1160 Jurisprudentie - GeschilbeslechtingGezag en omgang IPR 1:253a BW Rechtsvraag Is de Nederlandse rechter bevoegd te beslissen op het verzoek tot vervangende toestemming om met de minderjarige naar Engeland te verhuizen? Moet aan de moeder vervangende toestemming voor de internationale verhuizing worden verleend? Moet aan de moeder lijfsdwang worden opgelegd? OverwegingDeze zaak heeft meerdere aspecten. De moeder heeft in eerste aanleg met een zelfstandig tegenverzoek om vervangende toestemming verzocht om met de minderjarige naar Engeland te verhuizen. In hoger beroep grieft zij dat de Nederlandse rechter niet bevoegd is hierover te beslissen omdat de minderjarige altijd zijn gewone verblijfplaats in Engeland zou hebben gehad. Het hof oordeelt dat de Nederlandse rechter wel bevoegd is te beslissen op het verzoek van de moeder, omdat de minderjarige op het moment waarop de procedure in eerste aanleg door het verzoekschrift van de vader werd ingeleid, zijn gewone verblijfplaats in Nederland had. Het hof bekrachtigt de beslissing van de rechtbank, waarmee het verzoek van de moeder om aan haar vervangende toestemming te verlenen voor een verhuizing naar Engeland is afgewezen. Daarbij laat het hof zwaar meewegen dat het hof onvoldoende basis ziet om er van uit te gaan dat de minderjarige de mogelijkheid zal krijgen om een band met de vader op te bouwen en regelmatig contact met hem te hebben, en dat de moeder de vader de ruimte zal geven om invulling te geven aan zijn vaderrol, als de minderjarige met de moeder in Londen gaat wonen. Het hof bekrachtigt ook de beslissingen van de rechtbank over de hoofdverblijfplaats van de minderjarige bij de moeder onder de voorwaarde dat de moeder zich blijvend in Nederland in de regio Den Haag vestigt. Daarnaast wijst het hof het verzoek van de vader om aan de nakoming van de zorgregeling lijfsdwang te verbinden af. In een kort geding tussen partijen heeft de voorzieningenrechter wel lijfsdwang opgelegd, en daarna is de moeder de zorgregeling gaan nakomen. Het hof oordeelt dat het toepassen van lijfsdwang een te zwaar middel is om in dit geval nakoming van de zorgregeling af te dwingen. Daarbij laat het hof meewegen dat de moeder heeft verklaard dat zij de zorgregeling nu nakomt omdat zij nu ziet dat het contact in het belang van de minderjarige is, en niet vanwege de door de voorzieningenrechter opgelegde lijfsdwang.
Binnenkort:
Scheidingscongres 2024 |
|
24041
Verzoek tot wijziging alimentatie onvoldoende onderbouwd. Ontbreken berekening.Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 04-06-2024 ECLI:NL:GHARL:2024:3830 Jurisprudentie - RechtseenheidAlimentatie 1:401 BW Rechtsvraag Op welke wijze moet een verzoeker een verzoek tot wijziging van de alimentatie onderbouwen? OverwegingHet hof overweegt dat uit het procesreglement verzoekschriftprocedures familiezaken gerechtshoven, in het bijzonder de regels betreffende alimentatie, volgt dat bij betwisting van de draagkracht van een van de ouders of bij een verzoek tot wijziging van de alimentatie, financiële informatie dient te worden overgelegd ter onderbouwing van die standpunten. Dat houdt in ieder geval in: een draagkrachtberekening en een berekening van de behoefte, met alle daaraan ten grondslag liggende stukken, zoals recente inkomensgegevens en bewijsstukken. De man heeft in eerste aanleg recente inkomensgegevens verstrekt waarmee de vrouw in hoger beroep (alsnog) een berekening had kunnen maken. Dat heeft zij niet gegaan. De toegezonden summiere correspondentie met de accountant en de blote stelling ter zitting dat de man een geschat inkomen zou hebben van € 92.000,- tegenover een inkomen van € 16.000,- aan de zijde van de vrouw waardoor hij aldus in de behoefte moet kunnen voorzien, is onvoldoende. Het verzoek wordt afgewezen omdat de vrouw onvoldoende heeft gesteld en wat zij heeft gesteld onvoldoende heeft onderbouwd.
Binnenkort:
Masterclass Kinder- en partneralimentatie |
|
24034
Ondertoezichtstelling niet bedoeld om de moeder te dwingen om DNA-onderzoek te laten doen.Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 14-05-2024 ECLI:NL:GHARL:2024:3436 Jurisprudentie - RechtsontwikkelingJeugdrecht 1:255 BW Rechtsvraag Is voortzetting van de ondertoezichtstelling met als doel de moeder mee te laten werken aan een DNA-test proportioneel en doelmatig? OverwegingIn een andere procedure heeft de man vervangende toestemming gekregen om het kind te erkennen. De moeder is veroordeeld om mee te werken aan DNA-onderzoek, maar dat weigert zij. De man heeft het kind nog niet erkend omdat hij het DNA-onderzoek wil afwachten. In deze procedure is het kind in eerste aanleg onder toezicht gesteld. De moeder is hier tegen in hoger beroep gekomen. Het hof heeft de bestreden beschikking vernietigd. De enige zorg die tijdens het hoger beroep nog aan de ondertoezichtstelling ten grondslag wordt gelegd, is dat het kind in haar identiteitsontwikkeling wordt bedreigd doordat de moeder niet wil meewerken aan een DNA-test en statusvoorlichting. Het hof oordeelt dat voortzetting van de ondertoezichtstelling op deze grond niet proportioneel en doelmatig is. Het hof overweegt dat een ondertoezichtstelling gericht moet zijn op het wegnemen van een ontwikkelingsbedreiging door middel van het inzetten van hulpverlening. Een ondertoezichtstelling is daarom niet geschikt om de moeder te dwingen om DNA-onderzoek te laten doen. De Raad en de GI hebben ook niet onderbouwd wat voor andere hulpverlening er ingezet kan worden om de bedreiging van de identiteitsontwikkeling af te wenden. Daarnaast overweegt het hof dat het hof in de andere procedure nog niet heeft beslist over het gezag en de omgang, en dat de man de minderjarige nog niet heeft erkend. Een gedwongen kader vanwege het opstarten van de omgang tussen het kind en de man is daarom voorbarig.
Binnenkort:
Praktische Update Civiel Jeugdrecht |
|
24035
De status van de jong-meerderjarige tijdens het hoger beroep tegen een beslissing over kinderalimentatie.Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 07-05-2024 ECLI:NL:GHARL:2024:3194 Jurisprudentie - RechtsontwikkelingAlimentatie Procesrecht 1:404 BW; 1:395a BW; 798 Rv. Rechtsvraag Is het kind dat tijdens de procedure in eerste aanleg tussen de ouders over het met terugwerkende kracht wijzigen van de kinderalimentatie al jongmeerderjarig was, belanghebbende? OverwegingDe man heeft in eerste aanleg met terugwerkende kracht nihilstelling van de kinderalimentatie verzocht. Het kind was op dat moment al jongmeerderjarig. In eerste aanleg, waarin de jongmeerderjarige ook als belanghebbende betrokken is, is de procedure enkel gegaan over de kinderalimentatie die de man aan de vrouw moet betalen. In hoger beroep gaat de man ook in op de bijdrage aan de jongmeerderjarige zelf. Het hof bepaalt dat h et in hoger beroep niet ook kan gaan over de bijdrage in de kosten van studie- en levensonderhoud die de man vanaf de achttiende verjaardag aan de jongmeerderjarige moet betalen. De man heeft in eerste aanleg namelijk niet expliciet vermeld dat de procedure ook daarover ging. D e jongmeerderjarige is wel belanghebbende in het hoger beroep voor zover het gaat over de kinderalimentatie die de man aan de vrouw moet betalen over de periode tot aan de achttiende verjaardag van de jongmeerderjarige. De jongmeerderjarige heeft namelijk wel belang om zelf in rechte op te treden en een standpunt in te kunnen nemen over de bijdrage die de man aan de vrouw moet betalen voor de periode waarin de jongmeerderjarige nog minderjarig was. De jongmeerderjarige wordt daarom wel als belanghebbende aangemerkt.
Binnenkort:
Executele versus vereffening |
|
24028
Budgetbeheer als alternatief voor bewindGerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 04-04-2024 ECLI:NL:GHARL:2024:2343 Jurisprudentie - GeschilbeslechtingCuratele, bewind en mentorschap 1:431 BW; 1:449 BW Rechtsvraag Kan budgetbeheer als alternatief dienen voor bewind? OverwegingRechthebbende heeft verzocht om het bewind over de gelden en goederen die aan haar (zullen) toebehoren, op te heffen. De rechtbank heeft het verzoek afgewezen. Het hof overweegt dat de noodzaak van het bewind nog steeds bestaat, maar dat het bewind moet worden opgeheven omdat het niet zinvol is gebleken. Het bewind duurt al bijna zes jaar en er is nog geen schuldenregeling getroffen. Een zekere frictie in de samenwerking tussen een rechthebbende en een bewindvoerder is niet ongebruikelijk en staat de instandhouding van het bewind op zichzelf niet in de weg. In het huidige geval komt er echter na zes jaar geen grip op de financiële situatie van de rechthebbende, omdat de samenwerking niet tot stand komt. Uit het dossier wordt onvoldoende duidelijk wat de bewindvoerder heeft gedaan om een schuldenregeling tot stand te brengen, anders dan door het vragen om ondertekening van stukken door de rechthebbende. De rechthebbende is zelf gaan samenwerken met een budgetcoach en heeft onderbouwt dat dit goed voor haar werkt. Het hof concludeert dat budgetbeheer in een nauwe, persoonlijke samenwerking voor de rechthebbende een meer passende maatregel is dan bewindvoering die niet van de grond komt. Het bewind wordt opgeheven.
Binnenkort:
Executele versus vereffening |
|
24014
Afwikkeling huwelijkse voorwaarden terwijl onduidelijk blijft met wiens geld welke uitgaven zijn gedaan.Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 28-03-2024 ECLI:NL:GHARL:2024:2184 Jurisprudentie - GeschilbeslechtingEchtscheiding Huwelijksvermogensrecht artikel 1:84 BW; artikel 1:87 BW. Rechtsvraag Hoe moeten de vergoedingsrechten en verrekenvorderingen worden vastgesteld bij onduidelijkheid over waar ieder van de echtgenoten zijn/haar eigen inkomen aan heeft uitgegeven? OverwegingDe man en de vrouw zijn onder huwelijkse voorwaarden met elkaar getrouwd. Zij hebben hun inkomens steeds op dezelfde rekening laten storten en al vrijwel al hun uitgaven van die rekening betaald. Daardoor is onduidelijk waar ieders inkomen aan is uitgegeven en in welke verhouding ieder heeft bijgedragen aan de kosten van de huishouding. Het hof overweegt dat onder de kosten van de huishouding moet worden verstaan, alle gezamenlijke lasten en consumptieve bestedingen van partijen, waaronder ook de kosten van consumptieve bestedingen die partijen afzonderlijk van elkaar hebben gemaakt. Niet kan worden vastgesteld in welke verhouding ieder heeft bijgedragen in de kosten van de huishouding. Het hof gaat er daarom van uit dat al het inkomen van partijen aan de kosten van de huishouding is besteed en dat ieder voor de helft heeft bijgedragen in de aflossing op een privéschuld van de man, de aanschaf van een motor, en dat ieder een gelijk aandeel heeft in het op de peildatum aanwezige saldo op de bank- en spaarrekeningen en kapitaalverzekering.
Binnenkort:
Scheidingscongres 2024 |
|
24010
Geen ruimte voor toetsing van het perspectiefbesluit.Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 05-03-2024 ECLI:NL:GHARL:2024:1612 Jurisprudentie - RechtseenheidJeugdrecht 1:265b BW Rechtsvraag Kan het perspectiefbesluit in dit specifieke geval bij de verlenging van de machtiging uithuisplaatsing getoetst worden? OverwegingHet hof overweegt dat de Hoge Raad in zijn uitspraak van 1 september 2023 (ECLI:NL:HR:2023:1148) heeft overwogen dat een perspectiefbesluit door de rechter kan worden getoetst wanneer dat in het kader van de beoordeling van een verzoek tot verlenging van een machtiging uithuisplaatsing noodzakelijk is. Het hof is echter van oordeel dat in het voorliggende geval het perspectiefbesluit niet ter toetsing aan het hof kan worden voorgelegd, omdat alle betrokkenen het met de verlenging van de machtiging uithuisplaatsing eens zijn. Hoewel het begrijpelijk is dat de ouders het perspectiefbesluit aan de rechter willen voorleggen, is dat vanuit juridisch oogpunt in het kader van het onderhavig hoger beroep niet mogelijk. Het hof overweegt dat de rechtbank ten onrechte althans ten overvloede een oordeel heeft gegeven over het perspectiefbesluit. De rechtbank heeft aan dat oordeel echter geen rechtsgevolgen verbonden, zodat het hof de beschikking van de rechtbank over de machtiging tot uithuisplaatsing toch bekrachtigt.
Binnenkort:
Een draak van een (omgangs)zaak |