VAKnieuws 2024

sorteer op datum sorteer op nummer  
 
24056

Huwelijkse behoefte vastgesteld aan de hand van de werkelijke uitgaven in plaats van de hofnorm

Gerechtshof Amsterdam, 30-07-2024 ECLI:NL:GHAMS:2024:2143
Jurisprudentie - Geschilbeslechting
Alimentatie
1:156 BW
Rechtsvraag

Wat is de behoefte van de vrouw en van de kinderen?

Overweging

Het hof heeft bij tussenbeschikking bepaald dat de behoefte van de kinderen en de huwelijkse behoefte van de vrouw niet aan de hand van de Nibud-tabellen en de hofnorm moeten worden vastgesteld, maar aan de hand van de werkelijke uitgaven van partijen tijdens het huwelijk. Het hof heeft partijen in de gelegenheid gesteld zich uit te laten over de hoogte van die uitgaven, en stelt in deze beschikking de behoefte van de kinderen en de huwelijkse en aanvullende behoefte van de vrouw vast. 

Het hof berekent de behoefte van de vrouw en de kinderen gezamenlijk, als volgt:

" De man heeft de huwelijksgerelateerde behoefte van de vrouw én de kinderen tezamen berekend op € 5.456,55 in 2019. Daarvan worden de netto vaste lasten van € 1.304,30 (overwegend woonlasten) en de door de man begrote vakantie-uitgaven van € 338,03 afgetrokken. De vaste lasten die geen betrekking hebben op de woonlasten (€ 151,-) en de door het hof geschatte vakantie-uitgaven (€ 600,-) worden daar weer bij opgeteld. Dat leidt tot een huwelijksgerelateerde behoefte, exclusief woonlasten, van (afgerond) € 4.565,- in 2019. Geïndexeerd naar 2022 bedraagt dit € 4.911,-. Daarbij telt het hof de woonlasten van de vrouw in 2022 van € 1.717,- op. Dat leidt tot een behoefte van de vrouw en kinderen, inclusief woonlasten, van € 6.628,- in 2022 ."

Vervolgens gaat het hof voor de behoefte van de kinderen uit van de maximale tabelbehoefte uit de nibudtabellen, en trekt de behoefte van de kinderen af van het bedrag van € 6.628,-. Het resterende deel stelt het hof vast als de huwelijkse behoefte van de vrouw. 


 
24057

Eenhoofdig gezag noodzakelijk voor goede uitvoering ondertoezichtstelling

Gerechtshof Amsterdam, 30-07-2024 ECLI:NL:GHAMS:2024:2139
Jurisprudentie - Geschilbeslechting
Gezag en omgang
1:253n BW; artikel 1:251a BW.
Rechtsvraag

Is er een grond voor eenhoofdig gezag?

Overweging

Het hof overweegt dat gezamenlijk gezag het uitgangspunt is van de wetgever, en dat volgens vaste jurisprudentie het ontbreken van een goede communicatie tussen de ouders niet zonder meer meebrengt dat het gezag in het belang van de minderjarige aan één van de ouders moet worden toegekend. Wel is vereist dat de ouders in staat zijn tot een behoorlijke gezamenlijke gezagsuitoefening en dat zij beslissingen van enig belang over hun kind in gezamenlijk overleg samen kunnen nemen, althans afspraken kunnen maken over situaties die zich rond hun kind voordoen zodat de minderjarige niet klem over verloren raakt.

In casu heeft de minderjarige geen contact met de vader en is de minderjarige onder toezicht gesteld en uit huis geplaatst in een instelling voor gesloten jeugdhulp. De GI heeft vooral veel werk aan het aansturen van de vader en het hulpverleningstraject van de minderjarige komt onvoldoende op gang.  Gebleken is dat onheuse bejegeningen van de zijde van de vader richting de moeder en de GI en onderlinge discussies met de vader over wat de minderjarige nodig heeft, de hulpverlening voor minderjarige in het verleden hebben verstoord en bij haar onrust en stress hebben veroorzaakt waardoor haar ontwikkeling naar volwassenheid is gestagneerd. Het hof is daarom van oordeel dat eenhoofdig gezag voor de moeder noodzakelijk is in het belang van de minderjarige.


 
24059

Verzoek tot teruggave bruidsgave naar Marokkaans recht

Gerechtshof Amsterdam, 30-07-2024 ECLI:NL:GHAMS:2024:2141
Jurisprudentie - Geschilbeslechting
Huwelijksvermogensrecht
Artikel 26, 29 en 32 van de Mudawwanah
Rechtsvraag

Moet de vrouw (een deel van) de bruidsgave aan de man teruggeven omdat zij de echtscheiding heeft aangevraagd?

Overweging

Partijen zijn gehuwd in de wettelijke beperkte gemeenschap van goederen. Voor de huwelijkssluiting heeft de man € 2.000,- aan de vrouw betaald. Nu dit voor de sluiting van het huwelijk is gebeurd, is dit geld niet in de wettelijke beperkte gemeenschap van goederen terecht gekomen. Het hof definieert deze betaling als een bruidsgave naar Islamitisch recht. Het nederlands recht kent deze rechtsfiguur niet en ook geen vergelijkbaar rechtsfiguur. Het is een overeenkomst met een geheel eigen karakter, en wordt gekwalificeerd als een aanspraak sui generis waarvoor niet zonder meer de (conflict)reels voor huwelijksvermogensrecht gelden, maar waarop het recht wordt toegepast van het land waar de overeenkomst is gesloten.

De bruidsgave is overeengekomen in Marokko, dus is op de bruidsgave het Marokkaans recht van toepassing. Het hof ziet in de artikelen 26, 29 en 32 van de Mudawwanah geen ondersteuning voor de stelling van de man dat de vrouw de bruidsgave dient terug te betalen omdat zij de echtscheiding heeft aangevraagd. Verder onderbouwt de man zijn stelling met een verwijzing naar een website waarop een en ander wordt uitgelegd over de gebruiken danwel het gewoonterecht rondom het islamitisch huwelijk. Ook hierin ziet het hof onvoldoende grondslag voor toewijzing van het verzoek van de man. 


 
24058

Geschonken goud op Turks bruiloftsfeest voor ex-samenwoners zonder samenlevingsovereenkomst.

Gerechtshof Amsterdam, 30-07-2024 ECLI:NL:GHAMS:2024:2121
Jurisprudentie - Geschilbeslechting
Ex-samenwoners
7:175 BW
Rechtsvraag

Aan wie is het goud geschonken?

Overweging

Partijen zijn niet voor de wet gehuwd en hebben geen samenlevingsovereenkomst. Wel hebben zij naar Turks gebruik een hennafeest en een bruiloftsfeest gehouden alvorens zij gingen samenwonen. Tijdens het bruiloftsfeest zijn er door de familie van de man gouden sieraden bij de vrouw omgehangen. De man stelt dat deze sieraden een schenking waren aan hem alleen, en de vrouw stelt dat de gouden sieraden een schenking waren aan haar alleen. Volgens de man hebben partijen voorafgaand aan de bruiloft met elkaar afgesproken dat het door de familie van de vrouw tijdens het hennafeest geschonken goud eigendom zou worden van de vrouw, en het door de familie van de man tijdens de bruiloft geschonken goud eigendom zou worden van de man. 

Het hof beoordeelt of de man zijn stelling voldoende heeft onderbouwd. Het uitgangspunt daarbij is dat het goud op de bruiloft aan de vrouw is geschonken, omdat het schenkingsgebaar is dat het goud bij de vrouw is omgehangen zonder enige voorbehouden, en de vrouw dit heeft aanvaard. De man heeft zijn stelling dat het goud aan hem en niet aan haar is geschonken, niet kunnen aantonen. De door hem overgelegde onderhandse schenkingsakte kan op grond van artikel 157 lid 2 Rv geen bewijs opleveren omdat een onderhandse akte enkel als bewijs kan dienen jegens de man en zijn ouders omtrent hun verklaringen, en niet jegens derden.


 
24077

Gevolgen van te vroege inschrijving van de echtscheidingsbeschikking

Gerechtshof Amsterdam, 30-07-2024 ECLI:NL:GHAMS:2024:2146
Jurisprudentie - Rechtseenheid
Echtscheiding
Procesrecht
57 Rv; 1:163 BW; 1:20 BW; 358 Rv;
Rechtsvraag

Wat is het rechtsgevolg van de inschrijving van de echtscheidingsbeschikking voordat deze in kracht van gewijsde is gegaan?

Overweging

De man heeft de echtscheidingsbeschikking aan de vrouw betekend op het adres van de echtelijke woning, terwijl hem bekend was dat de vrouw daar niet verbleef en bereikbaar was. Vervolgens heeft de man de echtscheidingsbeschikking ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand. De vrouw is alsnog bekend geraakt met de echtscheidingsbeschikking en is in hoger beroep gegaan, niet tegen de echtscheiding maar wel tegen de nevenvoorzieningen.  Het gevolg is dat de vrouw niet-ontvankelijk is in het hoger beroep, omdat er geen echtscheiding is. Partijen zullen opnieuw bij de rechtbank een echtscheidingsverzoek moeten indienen. 

Het hof overweegt:

" De onjuiste betekening op het adres van de voormalig echtelijke woning, zoals bedoeld in artikel 57 lid 2 Rv, heeft in dit geval tot gevolg gehad dat onvoldoende waarborg bestond dat de beschikking de vrouw zou bereiken, waardoor zij onredelijk is benadeeld. Dit alles leidt tot het oordeel dat de betekening niet rechtsgeldig is. Gevolg daarvan is dat voor de vrouw de appeltermijn nimmer is gaan lopen (vgl. art. 820 lid 1 Rv). Een redelijke wetstoepassing brengt niettemin mee dat de vrouw het hoger beroep tijdig heeft ingesteld en in zoverre daarin ontvankelijk is.  Vervolgens is in (r.o. 5.11 van) de tussenbeschikking overwogen dat op grond van artikel 1:163 lid 3 BW in samenhang met 1:20 lid 2 BW en onder verwijzing naar jurisprudentie van de Hoge Raad een echtscheiding slechts tot stand komt door inschrijving van een echtscheidingsbeschikking die in kracht van gewijsde is gegaan. Uit hetgeen onder 5.9 van de tussenbeschikking (zoals hiervoor weergegeven) is overwogen ten aanzien van de appeltermijn volgt dat de man de echtscheidingsbeschikking heeft doen inschrijven in de registers van de burgerlijke stand voordat zij in kracht van gewijsde is gegaan. Het hof handhaaft dit oordeel. [..]  Dat partijen allebei willen scheiden en daarbij belang hebben, zoals de man aanvoert, maakt dit niet anders. Nu de inschrijving van de echtscheidingsbeschikking zonder rechtsgevolg is gebleven betekent dit dat het huwelijk van partijen nog niet is ontbonden."

Vervolgens beantwoordt het hof de vraag of de echtscheidingsbeschikking alsnog kan worden ingeschreven, nu de vrouw in hoger beroep niet op komt tegen de echtscheiding, en zelf ook wil scheiden. Op de dag waarop de vrouw haar beroepschrift heeft ingediend, 5 september 2022, is de echtscheidingsbeschikking in kracht van gewijsde gegaan. Voor de man gold immers de in artikel 358 lid 2 Rv genoemde appeltermijn die reeds was verstreken, terwijl artikel 820 lid 4 Rv in dit geval het instellen van incidenteel hoger beroep door de man tegen de echtscheiding uitsluit. Daaruit volgt dat de echtscheidingsbeschikking niet later dan 5 maart 2023 (alsnog) ingeschreven had moeten worden in de registers van de burgerlijke stand. De man heeft aangevoerd dat een dergelijk tweede verzoek om inschrijving niet mogelijk is, omdat de echtscheiding reeds was ingeschreven, zodat sprake is van overmacht. Voor zover de man daarmee wil betogen dat toch van geldigheid van de inschrijving van 14 juni 2022 moet worden uitgegaan dan wel dat de beschikking ook thans nog zou moeten kunnen worden ingeschreven, volgt het hof hem niet. Bij het bepalen van het tijdstip waarop de echtscheiding tot stand komt, komt grote betekenis aan de eisen van de rechtszekerheid. Een uitleg van artikel 1:163 lid 3 BW die daaraan afbreuk zou doen, dient te worden vermeden (vgl. o.a. HR 15 juli 1986, NJ 1987, 933, r.o. 3.2).


 
24062

Belang bij rechtmatigheidstoets schriftelijke aanwijzing

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 25-07-2024 ECLI:NL:GHARL:2024:5019
Jurisprudentie - Rechtseenheid
Jeugdrecht
1:265f BW; 1:264 BW; 1:265 BW
Rechtsvraag

Kan het hof een schriftelijke aanwijzing nog vervallen verklaren ex 1:264 BW als de periode waarop de aanwijzing ziet al is verstreken?

Overweging

Ja. Het hof overweegt dat de ouders gelet op het door artikel 8 EVRM gewaarborgde recht op eerbiediging van het gezinsleven, een rechtens relevant belang hebben om de rechtmatigheid van de schriftelijke aanwijzing te laten toetsen. Hun procesbelang behoort niet aan hen te worden ontzegd enkel omdat de termijn waarop de aanwijzing ziet al is verlopen. Daarbij is ook van belang dat beslissingen over de inhoud en frequentie van de omgang gevolgen zullen hebben voor de handelswijze van de GI en beslissingen over de omgang in de toekomst. 

Het hof verklaart een van de twee aan het hof voorgelegde schriftelijke aanwijzigingen vervallen, omdat deze schriftelijke aanwijzing pas aan de ouders is gegeven nadat een deel van de periode waarop de aanwijzing zag al was verstreken. Hiermee is de GI haar bevoegdheid te buiten gegaan. 

Het hof verklaart de tweede schriftelijke aanwijzing vervallen omdat de GI bij haar besluit onvoldoende is ingegaan op de door de ouders in reactie op de vooraankondiging geuitte bezwaren. De GI heeft niet voldaan aan haar verplichting om de schriftelijke aanwijzing (deugdelijk en zorgvuldig) te motiveren. Onduidelijk is om welke kinderen het gaat en in ieder geval valt niet uit de motivering af te leiden dat er onderscheid is gemaakt tussen de drie kinderen en hun individuele belangen/behoeftes/signalen. 

Het hof wijzigt de omgangsregeling omdat het in het belang van de ontwikkeling van de kinderen en de hechtingsrelatie met de ouders is dat zij een goed en frequent contact hebben met elkaar. Het doel van een uithuisplaatsing is immers toe te werken naar een terugplaatsing bij de ouder(s) en op dit moment wordt deze mogelijkheid nog nader onderzocht. Door het contact te beperken zoals de GI voorstaat, lijkt dit doel juist verder weg te komen te liggen. 


 
24060

Geen wijziging van het dictum beoogd

Gerechtshof Den Haag, 24-07-2024 ECLI:NL:GHDHA:2024:1311
Jurisprudentie - Geschilbeslechting
Alimentatie
Procesrecht
3:303 BW; 3:326 BW
Rechtsvraag

Belang bij hoger beroep?

Overweging

Het gaat in deze zaak om de vaststelling van kinderalimentatie. De man heeft principaal hoger beroep ingesteld tegen de wijze waarop de rechtbank de behoefte van de kinderen heeft berekend. De man verzoekt de bestreden beschikking voor zover die ziet op het NBI van de man en het jaar van uiteengaan van partijen, te vernietigen en opnieuw rechtdoende te bepalen dat bij de berekening van de kinderen voor het vaststellen van een onderhoudsbijdrage moet worden uitgegaan van het jaar 2020 in plaats van het jaar 2019. Het hof oordeelt dat de man met zijn hoger beroep niet beoogt een ander dictum te krijgen. Anders dan de man stelt, heeft de overweging van de rechtbank waarin de behoefte van de kinderen wordt berekend, geen kracht van gewijsde. De man heeft daarom geen rechtens relevant belang bij het hoger beroep. De man wordt niet-ontvankelijk verklaard. 

De vrouw heeft incidenteel hoger beroep ingesteld, ook tegen de overweging van de rechtbank over de behoefte van de kinderen. Ook de vrouw wordt niet-ontvankelijk verklaard omdat zij geen wijziging van het dictum beoogd en aldus geen rechtens relevant belang heeft bij het hoger beroep.


 
24066

Vervangende toestemming keizersnede ex 1:265h BW

Rechtbank Limburg, 20-07-2024 ECLI:NL:RBLIM:2024:4945
Jurisprudentie - Rechtsontwikkeling
Jeugdrecht
1:265h BW; 800 Rv
Rechtsvraag

Kan de kinderrechter vervangende toestemming verlenen tot het uitvoeren van een keizersnede, zonder alle belanghebbenden te horen?

Overweging

Het ongeboren kind is voorlopig onder toezicht gesteld. De bevalling is ingeleid en er zijn complicaties, maar de moeder geeft geen toestemming voor een keizersnede. De GI heeft de kinderrechter verzocht met spoed vervangende toestemming voor een medische behandeling van een minderjarige jonger dan twaalf jaar te verlenen. De kinderrechter overweegt dat de kinderrechter in het algemeen niet op een dergelijk verzoek kan beslissen zonder eerst alle belanghebbenden te horen, maar in uitzonderlijke gevallen waarin de spoedeisendheid vraagt om een onmiddelijke beslissing, kan daarvan worden afgeweken. De kinderrechter verleent de vervangende toestemming voor de keizersnede indien dit medisch noodzakelijk is voor de gezondheid van het ongeboren kind, nu de moeder geen toestemming wil geven voor een keizersnee.


 
24064

Schorsing uitvoerbaarheid bij voorraad vervangende toestemming tot verhuizing en voorlopige voorziening

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 16-07-2024 ECLI:NL:GHARL:2024:4678
Jurisprudentie - Rechtseenheid
Procesrecht
Gezag en omgang
350 lid 2 Rv; 223 lid 1 Rv
Rechtsvraag

Moet de vader in afwachting van de procedure in hoger beroep terugverhuizen met de kinderen?

Overweging

De rechtbank heeft de uitvoerbaarheid bij voorraad gemotiveerd. Het hof kan de uitvoerbaarheid bij voorraad daarom alleen schorsen  als de verzoeker feiten en omstandigheden heeft genoemd die na de uitspraak van de rechtbank zijn gebeurd of aan het licht zijn gekomen, en die kunnen rechtvaardigen dat van die eerdere beslissing wordt afgeweken, of  als blijkt dat de beslissing van de rechtbank op een kennelijke misslag berust.

De vader heeft in eerste aanleg beloofd dat hij de kinderen in de oude woonplaats naar school zal laten blijven gaan, maar heeft zich niet aan die belofte gehouden. De kinderen gaan al langere tijd niet naar school en de vader is op zoek naar een school in zijn nieuwe woonplaats. Het hof komt daarom toe aan een hernieuwde belangenafweging en beslissen ten aanzien van de uitvoerbaarheid bij voorraad van de bestreden beschikking. 

Het hof schorst de uitvoerbaarheid bij voorraad niet. Het hof toetst lichtelijk aan de verhuiscriteria. Hoewel het hof vindt dat de vader heel kwalijk heeft gehandeld door de moeder, de kinderen en het hof voor een voldongen feit te stellen, acht het hof het niet in het belang van de kinderen om de uitvoerbaarheid bij voorraad te schorsen en (zoals door de moeder verzocht) de vader te gelasten met de kinderen terug te verhuizen. De kinderen lijken na een turbulente tijd net wat rust te vinden, zijn onder toezicht gesteld en er wordt hulpverlening voor hen ingezet. Het is op dit moment niet te overzien wat een (mogelijk tijdelijke) terugkeer naar de oude woonplaats met de kinderen zal doen.


 
24049

Privévermogen kan rol spelen bij financieerbaarheid verrekeningsaanspraak.

Hoge Raad der Nederlanden, 12-07-2024 ECLI:NL:HR:2024:1064
Jurisprudentie - Rechtsontwikkeling
Huwelijksvermogensrecht
1:141 BW
Rechtsvraag

Hoe moet de Visserijbeschikking van de Hoge Raad (2 maart 2001, ECLI:NL:HR:2001:AB0382) worden uitgelegd?

Overweging

Uit de Visserijbeschikking van de Hoge Raad volgt dat bij de finale afwikkeling van een periodiek verrekeningbeding de eisen van redelijkheid en billijkheid meebrengen dat de hele waarde van de B.V. voor verdeling in aanmerking komt, en dat bij de vaststelling van de verrekeningsvordering van de ex-echtgenoot er rekening mee moet worden gehouden dat de ondernemer de onderneming moet kunnen blijven voortzetten, ook in het geval van eventuele toekomstige matige tegenslagen. De verrekeningsvordering moet in dat kader voor de ondernemer te financieren zijn.

In dit arrest heeft de Hoge Raad geoordeeld dat de Visserijbeschikking niet zo moet worden uitgelegd dat bij de vaststelling van de verrekeningsvordering van de ex-echtgenoot enkel voor de financieringsmogelijkheden daarvan moet worden gekeken naar het bedrijfsvermogen, maar dat het privévermogen van de ondernemer ook een rol kan spelen. Of en in hoeverre het privévermogen van de betrokken echtgenoot (ondernemer) moet worden meegenomen, hangt af van de omstandigheden van het geval en hetgeen de redelijkheid en billijkheid in dat verband meebrengen.


 
24050

Cassatie in het belang der wet

Hoge Raad der Nederlanden, 12-07-2024 ECLI:NL:HR:2024:1079
Jurisprudentie - Rechtsontwikkeling
Procesrecht
Jeugdrecht
Gezag en omgang
798 lid 1 Rv; 1:253n BW
Rechtsvraag

Is de met de ondertoezichtstelling belaste gecertificeerde instelling belanghebbende in de procedure waarin een van de ouders  op grond van artikel 1:253n BW  een verzoek tot eenhoofdig gezag doet?

Overweging

Nee. De Hoge Raad oordeelt dat een beslissing waarmee het gezamenlijk gezag van de ouders wordt gewijzigd in eenhoofdig gezag voor een van hen, weliswaar de taakuitoefening van de gecertificeerde instelling kan raken maar dat de procedure daarover niet rechtstreeks betrekking heeft op de rechten of verplichtingen van de gecertificeerde instelling. Dat betekent dat de gecertificeerde instelling in dit soort zaken als informant moet worden aangemerkt.


 
24063

Uitzonderingsgronden erkenning buitenlands vonnis

Gerechtshof Den Haag, 10-07-2024 ECLI:NL:GHDHA:2024:1364
Jurisprudentie - Rechtseenheid
IPR
Procesrecht
Gezag en omgang
23 Brussel II bis Verordening
Rechtsvraag

Moet de beslissing van de Spaanse rechter over het ouderlijk gezag zonder meer erkend worden?

Overweging

Op deze procedure is de Brussel II bis Verordening van toepassing. Op basis van de Brussel II bis Verordening dient de Nederlandse rechter de vonnissen van andere lidstaten te erkennen zonder dat daar een procedure met een inhoudelijke toets voor vereist is. Ingevolge artikel 23 van de Brussel II bis Verordening, aanhef en onderdeel c en d, wordt een beslissing betreffende de ouderlijke verantwoordelijkheid (onder meer) niet erkend:

c) indien het stuk waarmee het geding is ingeleid of een gelijkwaardig stuk niet tijdig en op zodanige wijze als met het oog op zijn verdediging noodzakelijk was, aan de persoon tegen wie verstek werd verleend, is medegedeeld of betekend, tenzij vaststaat dat deze persoon ondubbelzinnig met de beslissing instemt;

d) ten verzoeke van een ieder die beweert dat de beslissing in de weg staat aan de uitoefening van zijn ouderlijke verantwoordelijkheid, indien zij is gegeven zonder dat deze persoon in de gelegenheid is gesteld te worden gehoord.

Deze gronden tot weigering van erkenning moeten strikt worden uitgelegd, omdat het de verwezenlijking van een van de fundamentele doelstellingen van Brussel II bis belemmert.

De moeder heeft haar stelling dat de vader in de procedure over het ouderlijk gezag in Spanje behoorlijk is opgeroepen niet met stukken onderbouwd. Het hof ziet in het vonnis van de Spaanse rechter ook niet terugkomen dat de Spaanse rechter heeft getoetst of de man voldoende is opgeroepen.


 
24051

Bij vaststelling vaderschap aan de zijde van de man enkel vereist dat de man de verwekker is.

Gerechtshof Amsterdam, 09-07-2024 ECLI:NL:GHAMS:2024:1906
Jurisprudentie - Rechtseenheid
Vaststelling vaderschap
1:207 lid 1 BW
Rechtsvraag

Kan bij de vaststelling van het vaderschap worden meegewogen dat de vaststelling emotionele schade voor de man (en mogelijk ook minderjarige) kan veroorzaken?

Overweging

De rechtbank heeft op verzoek van de moeder het vaderschap van de man vastgesteld. De man wil dat deze beschikking wordt vernietigd. De man erkent dat hij de verwekker is van het kind, maar hij stelt door de moeder te zijn verkracht. Hij vindt dat zijn vaderschap niet moet worden vastgesteld, op de grond dat dit emotionele schade voor hem (en mogelijk ook voor het kind) kan veroorzaken. Hij beroept zich daarbij op een analoge toepassing van de mogelijkheid om een verzoek van een man tot vervangende toestemming voor de erkenning van een kind af te wijzen, als een evenwichtige sociaalpsychologische en emotionele ontwikkeling van het kind daarmee in het gedrang komt, bijvoorbeeld in de situatie waarin de man de moeder heeft verkracht. 

Het hof verwijst naar de uitspraak van de Hoge Raad van 25 maart 2005 (ECLI:NL:HR:2005:AT0412) waarin de Hoge Raad onder verwijzing naar de parlementaire geschiedenis heeft geoordeeld dat uit artikel 1:207 lid 1 BW volgt dat voor de vaststelling van het vaderschap van een man niet méér vereist is dan dat deze de verwekker is van het kind. Het hof constateert dat de Hoge Raad een belangenafweging heeft gemaakt en het belang van het kind bij het hebben van een vader zwaarder heeft laten wegen dan het belang van de verwekker om verstoken te blijven van enige relatie met het kind dat hij heeft verwekt. Het hof ziet op basis hiervan geen ruimte om zelfstandig een afweging te maken tussen het belang van het kind en het belang van de man.


 
24052

Geen situatie voor toetsing aan de verhuiscriteria

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 02-07-2024 ECLI:NL:GHARL:2024:4417
Jurisprudentie - Rechtseenheid
Gezag en omgang
1:253a BW
Rechtsvraag

Bij welke ouder moeten de kinderen hun hoofdverblijfplaats hebben: de moeder in Spanje of de vader in Nederland?

Overweging

Het hof bepaalt de hoofdverblijfplaats van de kinderen (in afwijking van het advies van de raad voor de kinderbescherming) bij de moeder in Spanje. Het hof toetst niet aan de in de jurisprudentie van de Hoge Raad ontwikkelde verhuiscriteria, maar beoordeelt welke beslissing het meest in het belang van de kinderen is. De reden daarvoor is dat de ouders gezamenlijk met de kinderen naar Spanje zijn verhuisd, waarna de vader vrij snel en voordat partijen zich hadden uitgeschreven uit Nederland, de relatie verbrak. De vader is toen teruggekeerd naar Nederland. Het hof is daarom van oordeel dat deze casus niet moet worden behandeld als een zogenoemde 'verhuiszaak'. 


 

VAKnieuws is een initiatief van en wordt u aangeboden door centrum permanente educatie.


VAKnieuws houdt u middels praktische en uitgekiende samenvattingen op de hoogte van belangrijke juridische ontwikkelingen. Al het vaknieuws wordt met uiterste zorg samengesteld. De samenstellers, makers en centrum permanente educatie zijn niet aansprakelijk voor enigerlei schade als gevolg van het gebruik van dit vaknieuws.