VAKnieuws 2016

sorteer op datum sorteer op nummer  
 
16090

Partneralimentatie: levensstijl met interen op vermogen is ook behoeftescheppend

Gerechtshof Den Haag, 29-06-2016 ECLI:NL:GHDHA:2016:2307
Jurisprudentie - Rechtseenheid
Alimentatie
Fiscale aspecten
1:392 BW
Rechtsvraag

Kan behoefte in het kader van partneralimentatie worden gecreëerd door het maken van schulden?

Overweging

Uit de stukken en het ter terechtzitting verhandelde is gebleken dat partijen een riante levensstijl kenden, hetgeen door de man in zijn beroepschrift wordt bevestigd. Zo woonden partijen in een groot huis, reden zij in een luxe BMW en gingen zij regelmatig naar het buitenland. Ook werd geregeld buitenshuis gegeten. Dat partijen zich deze levensstijl konden permitteren door in te teren op vermogen, doet daaraan niet af. Anders dan de man meent, is interen op vermogen ook behoeftescheppend. Zoals de vrouw terecht opmerkt, speelt de door de man gestelde voorzienbare teruggang in levensstijl in het kader van de behoefte geen rol, aangezien voor de behoefte wordt uitgegaan van de welstand van partijen tijdens het huwelijk en niet van de al dan niet voorzienbare situatie in de toekomst.


 
16071

Mate van verknochtheid ontslagvergoeding die is ondergebracht in stamrecht-BV

Hoge Raad der Nederlanden, 24-06-2016 ECLI:NL:HR:2016:1293
Jurisprudentie - Rechtseenheid
Huwelijksvermogensrecht
1:94 BW
Rechtsvraag

In hoeverre is een ontslagvergoeding die is ingebracht in een stamrecht-BV verknocht aan de man?

Overweging

Hoewel de aanwending van een ontslagvergoeding voor de verwerving van een stamrecht jegens een door de werknemer zelf opgerichte en beheerste BV in die zin verschilt van de aankoop van een stamrechtverzekering bij een verzekeringsmaatschappij, dat de betrokken echtgenoot in het eerste geval binnen de grenzen van de daarvoor geldende fiscale voorwaarden zelf het tijdstip en de hoogte van de periodieke uitkeringen kan bepalen, bestaat er geen aanleiding dat geval anders te beoordelen.

In beide gevallen strekt de aanspraak op periodieke uitkeringen (jegens de stamrecht-bv respectievelijk de verzekeringsmaatschappij) tot vervanging van inkomen dat de betrokken echtgenoot bij voortzetting van de dienstbetrekking zou hebben genoten. Derhalve dient ook bij de beantwoording van de vraag of een aanspraak jegens een stamrecht-BV in de huwelijksgemeenschap valt, te worden onderzocht in hoeverre die aanspraak ziet op de periode voor, respectievelijk na de ontbinding van de huwelijksgemeenschap. Nu het gaat om de strekking van de aanspraak, is niet van belang in hoeverre de gerechtigde deze daadwerkelijk heeft verzilverd.


 
16072

Oproepen bewindvoerder die niet wordt genoemd in cassatiedagvaarding

Hoge Raad der Nederlanden, 24-06-2016 ECLI:NL:HR:2016:1311
Jurisprudentie - Rechtsontwikkeling
Curatele, bewind en mentorschap
Procesrecht
118, 52, 63 Rv
Rechtsvraag

Is er een mogelijkheid om bewindvoerder alsnog in cassatie op te roepen nu cassatiedagvaarding niet (mede) namens bewindvoerder is uitgebracht?

Overweging

Ja. De omstandigheid dat in cassatie bij vergissing de bewindvoerder niet mede is gedagvaard, behoeft in dit geval in zoverre echter niet tot niet-ontvankelijkheid te leiden. Het gaat immers, nadat in de loop van het geding in hoger beroep de schuldsaneringsregeling op verweerder van toepassing is verklaard, ook in cassatie nog steeds om vorderingen die het vermogen van verweerder zelf betreffen, met dit verschil echter dat de beschikkingsbevoegdheid en het beheer over dat vermogen thans uitsluitend aan de bewindvoerder toekomen. Daarom bestaat aanleiding om eiseres, overeenkomstig haar verzoek, in de gelegenheid te stellen de bewindvoerder op de voet van art. 118 Rv op te roepen om in het cassatiegeding te verschijnen, vertegenwoordigd door een advocaat bij de Hoge Raad.


Binnenkort:
Stellen en bewijzen
 
16073

Erfrecht: beslag bij niet opeisbare vordering; overgangsrecht NBW

Hoge Raad der Nederlanden, 24-06-2016 ECLI:NL:HR:2016:1271
Jurisprudentie - Rechtsontwikkeling
Erfrecht
4:63, 4:85 BW, 441 Rv; 128 Ow NBW
Rechtsvraag

1. Is conservatoir beslag mogelijk op niet-opeisbare vordering?

2. Hoe kan een legitimaris ‘oude’ bevoegdheden uitoefenen gedurende de overgangstermijn?

Overweging

1. Gelet op de omstandigheden dient het belang van verweerders het verhaal voor hun vorderingen uit hoofde van de ouderlijke boedelverdeling zeker te stellen het zwaarst te wegen, ook indien deze vorderingen bij leven van eiseres nog niet opeisbaar zijn. Het belang van eiseres vrij over het beslagen bedrag van € 130.000 te kunnen beschikken weegt daar niet tegen op, nu voldoende aannemelijk is geworden dat eiseres anderszins over voldoende middelen beschikt om gedurende haar resterende levensjaren in haar behoeften te voorzien.

2. Art. 128 Ow NBW bevat een overgangsregeling voor legitieme porties in nalatenschappen die zijn opengevallen voor 1 januari 2003. Redelijke uitleg van art. 128 Ow NBW brengt mee dat verweerder zijn bevoegdheid kon uitoefenen door het binnen die termijn afleggen van een verklaring als bedoeld in art. 4:85 lid 1 BW, derhalve een verklaring dat hij zijn legitieme portie wenst te ontvangen. Daartoe was niet vereist hij binnen die termijn zijn legitieme portie ook daadwerkelijk opeiste


 
16074

Bewijslastverdeling inzake schenkingen van erflaatster aan zoon

Hoge Raad der Nederlanden, 24-06-2016 ECLI:NL:HR:2016:1272
Jurisprudentie - Rechtseenheid
Erfrecht
7:175, 7:176 BW
Rechtsvraag

Heeft het hof miskend dat bij een beroep op vernietigbaarheid van een schenking wegens misbruik van omstandigheden, een bijzondere regel van bewijslastverdeling geldt?

Overweging

Ja, het hof toepassing moeten geven aan art. 7:176 BW door op de zoon - die de administratie van moeder/erflaatster deed - de bewijslast te leggen dat de schenkingen van moeder aan zoon niet door misbruik van omstandigheden zijn tot stand gekomen, dan wel door te oordelen dat deze verdeling van de bewijslast in de gegeven omstandigheden in strijd met de eisen van redelijkheid van billijkheid zou zijn. Van dat laatste had het hof dan uitdrukkelijk verantwoording moeten afleggen, waarbij het hof tevens tot uitdrukking had moeten brengen welke (door de broer gestelde) feiten deze afwijking van de hoofdregel van art. 7:176 BW rechtvaardigen.


 
16075

Ingangsdatum vermogensverrekening bij huwelijkse voorwaarden met periodiek beding

Hoge Raad der Nederlanden, 24-06-2016 ECLI:NL:PHR:2016:160
Jurisprudentie - Geschilbeslechting
Huwelijksvermogensrecht
Echtscheiding
81 RO,1:141, 142 BW
Rechtsvraag

Is het hof voor de samenstelling en de omvang van het te verrekenen vermogen terecht uitgegaan van de datum van feitelijk uiteengaan en niet van de datum van indiening van het echtscheidingsverzoek?

Overweging

HR: verwerping beroep op grond van art. 81 lid 1 RO.

A-G: Ja. De gedachtegang van het hof inzake ingangsdatum verrekening luidt, samengevat, als volgt: a) art. 1:141 lid 1 veronderstelt een verrekenplichtig tijdvak ; b) ingevolge art. 1:141 lid 2 BW eindigt de verrekenplicht op het in art. 1:142 lid 1 sub b BW bepaalde tijdstip (in casu: de indiening van het echtscheidingsverzoek) als bedoeld tijdvak dan nog loopt, hetgeen c) in casu niet het geval is omdat d) volgens de bewoordingen van hun huwelijkse voorwaarden partijen zijn overeengekomen dat de verrekenplicht eindigt bij het feitelijk uiteengaan van partijen terwijl e) de man onvoldoende heeft onderbouwd dat partijen een ander tijdstip van beëindiging van de verrekenplicht zijn overeengekomen, zodat f) nu uit de aanhef van art. 1:141 lid 1 BW volgt dat het einde van de verrekenplicht de peildatum voor het te verrekenen vermogen markeert, g) de peildatum in casu reeds is gelegen in juli 2009. Het voorgaande geeft geen blijk van een onjuiste rechtsopvatting en is niet onbegrijpelijk. 


 
16076

Afdoening zonder zitting gerechtvaardigd door misbruik procesrecht advocaat

Hoge Raad der Nederlanden, 24-06-2016 ECLI:NL:HR:2016:1290
Jurisprudentie - Geschilbeslechting
Procesrecht
279 en 362 Rv
Rechtsvraag

Heeft het hof einduitspraak kunnen doen zonder een inhoudelijke behandeling ter zitting?

Overweging

Ja. Het hof heeft niet miskend dat, ondanks afwezigheid van de man ter zitting, een inhoudelijke behandeling van het hoger beroep ter zitting mogelijk was nu de man ter zitting was vertegenwoordigd door zijn advocaat. Het heeft echter van een inhoudelijke behandeling ter zitting afgezien op grond van de omstandigheden van het geval. Het hof heeft geoordeeld dat aan het belang van de vrouw bij onmiddellijke afdoening, zonder inhoudelijke behandeling ter zitting, groter gewicht moet worden toegekend dan aan het belang van de man bij een zitting op latere termijn en verder uitstel van de afdoening. Op grond van dit misbruik van procesrecht heeft het hof beslist de zaak zonder verdere behandeling ter zitting af te doen. Deze oordelen geven geen blijk van een onjuiste rechtsopvatting.


 
16077

Bopz: waarnemer kan geneeskundige verklaring voor machtiging voortgezet verblijf ondertekenen

Hoge Raad der Nederlanden, 24-06-2016 ECLI:NL:PHR:2016:526
Jurisprudentie - Geschilbeslechting
Bopz
81 RO, 5 lid 5, 2 lid 4 Wet Bopz
Rechtsvraag

Is voldaan aan de wettelijke eisen nu de geneeskundige verklaring (ten behoeve van een machtiging voortgezet verblijf) is ondertekend door een waarnemer van de geneesheer-directeur van het psychiatrisch ziekenhuis waarin betrokkene verblijft?

Overweging

HR: verwerping beroep op grond van art. 81 lid 1 RO.

A-G: Ja, in de zaak van HR 31 mei 1996 (ECLI:NL:HR:1996:ZC2094, NJ 1997/36 m.nt. J. de Boer) was het beleid van de kliniek dat de vaste waarnemend eerste geneeskundige bij afwezigheid van de eerste geneeskundige automatisch in diens plaats trad volgens het ‘protocol vervanging eerste geneeskundige’. Vervolgens bepaalde het protocol dat als de vaste waarnemer niet aanwezig was, de vervanging volgens het anciënniteitsbeginsel gold. Kennelijk is in dit geval sprake van een gelijksoortige vervangingsregeling.


 
16079

Verrekening vermogensbestanddelen na verkoop gemeenschappelijke woning met bedrijfshal

Hoge Raad der Nederlanden, 24-06-2016 ECLI:NL:HR:2016:1295
Jurisprudentie - Geschilbeslechting
Huwelijksvermogensrecht
Fiscale aspecten
1:141, 1:142 BW
Rechtsvraag

Heeft het hof terecht geoordeeld dat partijen over en weer niets meer van elkaar te vorderen hebben, nu de betalingsachterstand ter zake van de hypotheek van € 15.278,89 is voldaan uit de verkoopopbrengst van de voormalige echtelijke woning?

Overweging

Vast staat dat de opbrengst uit de verkoop van de woning met bedrijfshal tussen partijen bij helfte diende te worden gedeeld en dat uit de verkoopopbrengst ten gunste van de man zijn zakelijk krediet ten belope van € 54.449,37 is afgelost. Eveneens staat vast dat aan de vrouw het gehele bedrag van de resterende opbrengst van de woning ten bedrage van € 52.424,87 is uitgekeerd. Een en ander betekent dat de vrouw vanwege de aflossing van het krediet jegens de man aanspraak heeft op betaling van € 27.224,69, welk bedrag moet worden verrekend met de helft van het bedrag dat aan de vrouw is uitgekeerd uit de verkoopopbrengst, te weten een bedrag van € 26.212,43. Zoals onderdeel 2c derhalve terecht aanvoert, heeft de vrouw jegens de man nog recht op vergoeding van een bedrag van (€ 27.224,69 - € 26.212,43) € 1.012,26.


 
16083

Vervangende toestemming verhuizing wegens krapte op huurmarkt

Gerechtshof Den Haag, 22-06-2016 ECLI:NL:GHDHA:2016:1852
Jurisprudentie - Geschilbeslechting
Gezag en omgang
1:253a BW
Rechtsvraag

Heeft de rechtbank terecht vervangende toestemming om te verhuizen vanuit X onthouden?

Overweging

Nee, het hof overweegt dat de vrouw er hoogstwaarschijnlijk ook thans niet in zal slagen om een zelfstandige woonruimte in X te vinden. Het is een feit van algemene bekendheid dat er zeer lange wachtlijsten bestaan voor huurwoningen in de sociale sector en dat voor het verkrijgen van een huurwoning in de vrije sector inkomenseisen gelden. De vrouw heeft geen baan in X, noch uitzicht daarop, zodat zij niet aan de inkomenseisen voldoet.

De man heeft weliswaar een aantal openstaande vacatures op het vakgebied van de vrouw in het geding gebracht, maar dit betreffen voornamelijk parttime functies, zodat het ook indien de vrouw een dergelijke baan zou bemachtigen – hetgeen bemoeilijkt wordt door de reisafstand tussen X en Y – maar zeer de vraag is of zij daarmee voldoende inkomen zou kunnen genereren om aan de inkomenseisen voor een woning in de vrije sector te voldoen. Dat er in de politiek plannen bestaan om de vergoedingen voor kinderopvang in de toekomst uit te breiden, maakt de situatie van de vrouw op dit moment niet anders. Ook indien de vrouw in aanmerking zou komen voor een bijstandsuitkering, zou zij hoogstwaarschijnlijk niet kunnen voldoen aan de inkomenseisen voor een woning in de vrije sector.


 
16078

Vervangende toestemming erkenning staat los van gezag en omgang

Hoge Raad der Nederlanden, 17-06-2016 ECLI:NL:HR:2016:1234
Jurisprudentie - Geschilbeslechting
Gezag en omgang
81 RO, 1:204 lid 3 BW
Rechtsvraag

Had het hof bij de beoordeling van het verzoek om vervangende toestemming erkenning vooruit moeten lopen op een toekomstige beslissing over gezag en omgang?

Overweging

HR: verwerping beroep op grond van art. 81 lid 1 RO.

A-G: Nee. Het belang bij de verzochte toestemming tot erkenning – onafhankelijk van een nog te nemen beslissing over het gezag of over een omgangsregeling – is hierin gelegen dat de relatie tussen de man en de zoon wordt erkend als een familierechtelijke betrekking (afstamming). Dat het hof het belang van de vader en de zoon zwaarder heeft laten wegen dan de bezwaren van de moeder, berust op een waardering van de feiten die aan het hof als feitenrechter is voorbehouden. Uit de overwegingen van het hof dat de erkenning (mede) nodig is om het voor de zoon mogelijk te maken te achterhalen wie zijn vader is, volgt dat het hof acht heeft geslagen op het belang van de zoon. 


 
16066

Stelplicht en bewijslast bij beroep op wederzijdse dwaling inzake scheidingsovereenkomst in afwijking van huwelijkse voorwaarden

Hoge Raad der Nederlanden, 10-06-2016 ECLI:NL:HR:2016:1136
Jurisprudentie - Rechtsontwikkeling
Echtscheiding
Huwelijksvermogensrecht
Procesrecht
6:228 BW, 150 Rv
Rechtsvraag

Heeft het hof juist geoordeeld ten aanzien van de bewijslastverdeling bij beroep op wederzijdse dwaling gezien afwijking huwelijkse voorwaarden bij echtscheiding?

Overweging

Op grond van de hoofdregel van art. 6:228 lid 1, aanhef en onder c, BW in verbinding met art. 150 Rv rust op de partij die zich ter vernietiging van een overeenkomst op wederzijdse dwaling beroept de stelplicht en bewijslast ten aanzien van de vereisten dat de overeenkomst is tot stand gekomen onder invloed van dwaling, dat deze bij een juiste voorstelling van zaken niet zou zijn gesloten, en dat de wederpartij van dezelfde onjuiste veronderstelling is uitgegaan als de dwalende. Het is, mede blijkens het woord “tenzij” in de bepaling, vervolgens aan de wederpartij om bij wege van verweer tegen het dwalingsberoep te stellen en bij voldoende betwisting aannemelijk te maken dat zij ook bij een juiste voorstelling van zaken niet had behoeven te begrijpen dat de dwalende daardoor van het sluiten van de overeenkomst zou worden afgehouden, met andere woorden, dat de relevantie van de dwaling ook bij een juiste voorstelling van zaken voor haar niet kenbaar zou zijn geweest.


 
16068

Klacht over toepassing Marokkaans bewijsrecht voldoet niet aan de eisen

Hoge Raad der Nederlanden, 10-06-2016 ECLI:NL:HR:2016:1139
Jurisprudentie - Geschilbeslechting
IPR
Procesrecht
426a lid 2 Rv
Rechtsvraag

Had het hof ambtshalve het Marokkaanse bewijsrecht moeten toepassen bij afwikkeling van het huwelijksvermogenregime ten aanzien van de woning?

Overweging

Nee. Hetgeen het hof heeft overwogen, impliceert dat partijen naar zijn oordeel ieder de stelplicht en de bewijslast dragen van hun respectieve stellingen dat zij bij de verkoop van de woning in 2009 daarvan eigenaar waren. Nu het middel niet aanvoert dat enige regel van Marokkaans recht tot een andere stelplicht of bewijslast leidt, laat staan welke regel dat is, voldoet de klacht niet aan de daaraan ingevolge art. 426a lid 2 Rv te stellen eisen.


 
16091

Verzoek moeder om omgangsregeling tussen vader en kind terecht afgewezen

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 07-06-2016 ECLI:NL:GHARL:2016:4505
Jurisprudentie - Geschilbeslechting
Gezag en omgang
1:377a lid 3 BW
Rechtsvraag

Is het verzoek van de moeder om een omgangsregeling vast te stellen tussen kind 1 en de vader terecht afgewezen?

Overweging

Ja. Gelet op de onderzoeksresultaten van de Raad en op de herhaalde en hardnekkige en stellige wijze waarop de vader ieder contact met de minderjarige afwijst is het hof van oordeel dat de vader kennelijk ongeschikt en niet in staat moet worden geacht tot omgang. De vader heeft in het algemeen een diepgewortelde afkeer van kinderen. Inmiddels heeft hij na veel inzet enige vorm van binding met kind 2. Het hof acht het, gezien de afkeer van kinderen en de afwijzing van contact met kind 1 uiterst onwaarschijnlijk dat de vader in de komende tijd een invulling van zijn vaderschap richting kind 1 kan geven die in haar belang is.

Bij de vader is sprake van psychiatrische problematiek waarvoor hij behandeling behoeft. De vader weigert echter op dit moment behandeling en heeft geen hulpvraag zodat hulpverlening en behandeling niet opgelegd kan worden, zoals de moeder stelt. Nu de vader zo hardnekkig is in zijn stelling dat hij geen omgang wenst te hebben met kind 1 dan wel dat hij daartoe niet in staat is, bestaat een onaanvaardbaar risico dat de vader, als hij al de aan hem op leggen afspraken over omgang zou nakomen, niet op verantwoorde wijze zal zorgdragen voor kind 1 terwijl kind 1 nog zeer jong en kwetsbaar is en voor de verzorging tijdens de omgang geheel afhankelijk is van de vader. Het vaststellen van een omgangsregeling onder deze omstandigheden is dan ook tevens in strijd met zwaarwegende belangen van kind 1.


 
16065

Prejudiciële vragen inzake toepassingsbereik Rv in kort geding

Hoge Raad der Nederlanden, 03-06-2016 ECLI:NL:HR:2016:1087
Jurisprudentie - Rechtsontwikkeling
Procesrecht
392, 254, 125-127, 249-250 Rv
Rechtsvraag

1. Zijn de art. 125-127 Rv respectievelijk 249-250 Rv van (overeenkomstige) toepassing in kort geding en hoe verhouden die bepalingen zich in dat geval tot elkaar?

2. Is overgangsrecht nodig ten aanzien van de gelding van art. 9 Procesreglement kort gedingen rechtbanken handel/familie (inzake intrekking procedure en gevorderde proceskosten)?

Overweging

Ad 1: Het kort geding in eerste aanleg kent een eigen Procesreglement. De art. 125-127 en 249-250 Rv zijn niet rechtstreeks op het kort geding in eerste aanleg van toepassing. Ook een overeenkomstige toepassing van die bepalingen in kort geding kan niet worden aanvaard omdat zij in diverse opzichten te zeer zijn toegesneden op de bodemprocedure. Wel bieden deze bepalingen aanknopingspunten voor de regels die met betrekking tot de intrekking van een kort geding in eerste aanleg worden gegeven. Opmerking verdient dat de art. 125-127 en 249-250 Rv wel van toepassing zijn in het hoger beroep van het kort geding, dat wel een behandeling op de rol kent en waarmee die bepalingen wel stroken.

Ad 2: Ja, in reeds aanhangige afzonderlijke procedures en voor vorderingen in afzonderlijke procedures die aanhangig worden gemaakt binnen een termijn van drie maanden na heden. (zie rov. 3.7 en 3.4.3)


Binnenkort:
Stellen en bewijzen
 
16070

81 RO, disciplinair onderzoek Deken en vrijheid van meningsuiting

Hoge Raad der Nederlanden, 03-06-2016 ECLI:NL:HR:2016:1056
Jurisprudentie - Geschilbeslechting
Procesrecht
81 RO, 46 Advocatenwet, 10 EVRM
Rechtsvraag

Voldoet art. 46 Advocatenwet als wettelijke grondslag voor inbreuk op vrijheid van meningsuiting?

Overweging

HR: verwerping beroep op grond van art. 81 lid 1 RO.

A-G: art. 46 Advocatenwet voldoet. Eiser (advocaat) heeft het standpunt ingenomen dat, anders dan in de tuchtrechtspraak voor advocaten wordt aangenomen, de ‘open’ norm in art. 46 Advocatenwet niet voldoende wettelijke basis biedt voor de Deken om een onderzoek in te stellen naar meningsuitingen van een in zijn arrondissement ingeschreven advocaat. Indien eiser bedoelt dat de norm in art. 46 Advocatenwet zich niet kan uitstrekken over de uitlatingen van eiser omdat deze norm a priori ongeschikt is om welke meningsuiting van een advocaat dan ook te beoordelen, zodat de Deken niet eens aan een onderzoek of aan het indienen van een Dekenbezwaar bij de Raad van Discipline had mogen beginnen, heeft het hof geen rechtsregel geschonden door dat standpunt niet te aanvaarden. Eerst bij een inhoudelijke beoordeling – die aan de tuchtrechter is – kan worden vastgesteld of voor de ter verantwoording geroepen advocaat inderdaad niet kenbaar en niet voorzienbaar was dat de norm van art. 46 Advocatenwet op zijn gedraging (meningsuiting) zou worden toegepast.


 
16082

Misbruik van procesrecht door doelbewust gekozen verkeerde rechtsingang

Gerechtshof Den Haag, 01-06-2016 ECLI:NL:GHDHA:2016:1847
Jurisprudentie - Rechtseenheid
Procesrecht
69 Rv
Rechtsvraag

Heeft de advocaat misbruik gemaakt van artikel 69 Rv nu daags voor het verlopen van de beroepstermijn middels een appeldagvaarding een ongemotiveerd beroepschrift is ingediend, zodat de advocaat met verlenging van de beroepstermijn gronden kan aanvoeren?

Overweging

Ja, er is evident sprake van misbruik van procesrecht nu de advocaat van de man welbewust een verkeerde rechtsingang heeft gekozen middels het indienen van een appeldagvaarding zonder gronden in plaats van een beroepschrift met gronden.

De advocaat van de man heeft immers het hoger beroep ingesteld middels het V1-formulier (‘Nieuw verzoekschrift’). Het hof maakt hieruit op dat de advocaat van de man er zich van bewust was dat hij in hoger beroep diende te komen middels een beroepschrift en dat hij uitsluitend heeft gedagvaard om tijdig in hoger beroep te (kunnen) komen. De wisselbepaling van art. 69 Rv is hiervoor niet bedoeld.


 

VAKnieuws is een initiatief van en wordt u aangeboden door centrum permanente educatie.


VAKnieuws houdt u middels praktische en uitgekiende samenvattingen op de hoogte van belangrijke juridische ontwikkelingen. Al het vaknieuws wordt met uiterste zorg samengesteld. De samenstellers, makers en centrum permanente educatie zijn niet aansprakelijk voor enigerlei schade als gevolg van het gebruik van dit vaknieuws.