VAKnieuws 2016

sorteer op datum sorteer op nummer  
 
16051

Geloofsovertuiging en duurzame ontwrichting huwelijk

Hoge Raad der Nederlanden, 29-04-2016 ECLI:NL:PHR:2016:113
Jurisprudentie - Geschilbeslechting
Echtscheiding
80a lid 1 RO, 1:151 BW
Rechtsvraag

Heeft het hof voldoende onderzocht dat het huwelijk duurzaam ontwricht is?

Overweging

HR: niet-ontvankelijk, 80a lid 1 RO.

A-G: Ja, het hof heeft een juiste maatstaf aangelegd omtrent de wilsbekwaamheid van de vrouw. Ook heeft het hof in de afspraken van partijen niet hoeven te lezen dat partijen naar burgerlijk recht hebben willen afwijken van de mogelijkheid tot een echtscheidingsverzoek. Het beroep op het discriminatieverbod noemt geen vindplaats in de gedingstukken in appel en is daarom een novum in cassatie.


 
16047

Bewijslast bij verzoek om nihilstelling partneralimentatie

Hoge Raad der Nederlanden, 22-04-2016 ECLI:NL:HR:2016:724
Jurisprudentie - Rechtseenheid
Alimentatie
Procesrecht
1:160 BW, 149 Rv
Rechtsvraag

Heeft het hof terecht geoordeeld dat er gronden waren voor beëindiging van de onderhoudsplicht wegens samenwonen als gehuwd?

Overweging

Nee. Het hof heeft niet gewezen op onderbouwde stellingen van de man of specifieke observaties uit het onderzoeksrapport die meebrachten dat van de vrouw een nadere onderbouwing kon worden gevergd van haar betwisting dat zij en haar nieuwe partner elkaar wederzijds verzorgden. Indien het hof zijn oordeel heeft gebaseerd op het onderzoeksrapport als geheel, heeft het miskend dat ieder vereiste voor de toepassing van art. 1:160 BW door de man moest worden gesteld en zo nodig bewezen. Voor zover het hof zijn oordeel heeft gebaseerd op enkele observaties van het onderzoeksbureau dat de vrouw en haar nieuwe partner samen boodschappen deden, is dat ontoereikend als motivering, aangezien deze waarnemingen nog niet in tegenspraak zijn met de verklaring van de vrouw dat zij haar eigen boodschappen betaalde. Zou het hof hebben geoordeeld dat de man voorshands heeft voldaan aan zijn (stelplicht en) bewijslast ter zake van de eis van wederzijdse verzorging, dan had het de vrouw tot tegenbewijs moeten toelaten.


 
16048

Nalatenschap: beroep tegen gezamenlijke vereffenaars

Hoge Raad der Nederlanden, 22-04-2016 ECLI:NL:HR:2016:721
Jurisprudentie - Rechtseenheid
Erfrecht
4:195, 4:198 BW
Rechtsvraag

Heeft het hof eiseres - tevens vereffenaar van de nalatenschap - terecht niet-ontvankelijk verklaard nu zij hoger beroep heeft ingesteld tegen een deel van de gezamenlijke gezamenlijke vereffenaars?

Overweging

HR: Nee. Nu in het onderhavige geval de erfgenamen de nalatenschap beneficiair hebben aanvaard, moest het hoger beroep van eiseres worden ingesteld tegen de gezamenlijke vereffenaars. Nu eiseres als appellante ook zelf in het appel betrokken was – en het gezag van gewijsde van de door het hof te geven beslissing zich dus tot alle erfgenamen, tevens vereffenaars, zou uitstrekken – zou het zonder enige zin zijn te eisen dat zij ook zichzelf, als mede-vereffenaar, in hoger beroep zou dagvaarden.


 
16049

Verdeling en motivering bij proceskostenveroordeling

Hoge Raad der Nederlanden, 22-04-2016 ECLI:NL:PHR:2015:2478
Jurisprudentie - Geschilbeslechting
Procesrecht
Huwelijksvermogensrecht
1:80b, 1:100 BW, 237 Rv
Rechtsvraag

Is de vrouw voor de helft draagplichtig voor door de man aangegane geldlening met betrekking tot zijn advocaatkosten?

Overweging

HR: Het hof heeft zijn beslissing om de helft van de schuld voor rekening van de vrouw te laten, gebaseerd op zijn oordeel dat geen termen aanwezig zijn om op grond van beginselen van redelijkheid en billijkheid af te wijken van de hoofdregel van verdeling. Het heeft slechts aandacht besteed aan de omstandigheden dat de man duidelijkheid heeft verschaft over de hoogte van de declaraties. In het licht van het in de rechtspraak bestaande gebruik om in procedures van familierechtelijke aard de proceskosten te compenseren in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt, heeft het hof zijn oordeel ontoereikend gemotiveerd.


 
16050

Vermogensverdeling bij finale en bij periodieke verrekenbeding

Hoge Raad der Nederlanden, 22-04-2016 ECLI:NL:PHR:2016:32
Jurisprudentie - Geschilbeslechting
Huwelijksvermogensrecht
81 RO, 1:141 en 1:142 BW
Rechtsvraag

Zijn de tijdstippen van het te verrekenen vermogen bij een finaal verrekenbeding ook toe te passen op het te verrekenen vermogen bij een periodiek verrekenbeding?

Overweging

HR: cassatieberoep is verworpen, 81 RO.

A-G: Voor finale verrekenbedingen is in artikel 1:142 lid 1 BW bepaald welk tijdstip is aan te houden voor de samenstelling en de omvang van het te verrekenen vermogen. Achter de tijdstippen die in artikel 1:142 lid 1 BW worden genoemd, steekt de gedachte dat vanaf die tijdstippen de grond vervalt voor het verrekenen van het vermogen zoals het zich dan verder ontwikkelt. Er is dus sprake van een koppeling van het tijdstip van bepaling van de samenstelling en omvang van het te verrekenen vermogen aan het tijdstip van het vervallen van de grond voor het voortzetten van de verrekenplicht met betrekking tot het vermogen zoals het zich dan verder ontwikkelt. Die koppeling kan als zodanig bij een verrekening als in artikel 1:141 lid 1 BW ook worden aangehouden, maar hoeft tijdmatig gesproken niet uit te vallen als in lid 1 van artikel 1:142 BW voorzien.


 
16052

Bopz: onafhankelijkheid psychiater, verklaring geneesheer-directeur

Hoge Raad der Nederlanden, 22-04-2016 ECLI:NL:PHR:2016:286
Jurisprudentie - Geschilbeslechting
Bopz
81 RO, 16 Wet Bopz
Rechtsvraag

Is de geneeskundige verklaring opgesteld door een onafhankelijk arts, en welke geneesheer-directeur is verantwoordelijk voor de afgegeven geneeskundige verklaring bij overplaatsing van betrokkene?

Overweging

HR: cassatieberoep is verworpen, 81 RO.

A-G: geneesheer-directeur is onafhankelijk ook al is nog geen jaar is verlopen sinds hij een eerdere geneeskundige verklaring over betrokkene had opgesteld. Een psychiater die onderzoek verricht ten behoeve van een rechterlijke machtiging heeft daarmee nog geen behandelrelatie met betrokkene.

Een overplaatsing van de betrokkene naar een ander psychiatrisch ziekenhuis vóór het tijdstip waarop de officier van justitie zijn verzoek om een machtiging tot voortgezet verblijf bij de rechtbank indient, maakt dat deze eigen verantwoordelijkheid komt te liggen bij de geneesheer-directeur van het ziekenhuis waarin de betrokkene zich bevindt ten tijde van de indiening van het verzoek.


 
16042

Bopz: gedwongen opname onvoldoende gemotiveerd

Hoge Raad der Nederlanden, 15-04-2016 ECLI:NL:HR:2016:669
Jurisprudentie - Geschilbeslechting
Bopz
2 lid 2 Wet bopz
Rechtsvraag

Bopz: heeft de rechtbank voldoende gemotiveerd dat het gevaar niet buiten een instelling kan worden afgewend?

Overweging

Nee. De rechtbank heeft niets vastgesteld omtrent de vraag of betrokkene in staat kan worden geacht tot een redelijke waardering van haar belangen, onder meer in het kader van het weigeren van de medicatie. Dat geldt ook voor zover het oordeel van de rechtbank (mede) steunt op de omstandigheid dat – zoals uit de gedingstukken blijkt - betrokkene geen eigen woning meer heeft. Zonder nadere motivering is immers niet begrijpelijk waarom niet op een andere manier dan door gedwongen opneming zou kunnen worden voorzien in de huisvesting van betrokkene.

 

De rechtbank heeft evenmin aandacht besteed aan de vraag in hoeverre de broer van betrokkene in zijn hoedanigheid van mentor betrokkene zou kunnen bijstaan. Naar vaste rechtspraak van de Hoge Raad is in een geval als het onderhavige een summiere motivering toelaatbaar, mits de uit de gedingstukken naar voren komende feiten voldoende sprekend zijn om te rechtvaardigen dat met een zodanige motivering wordt volstaan (vgl. onder meer HR 16 mei 1997, ECLI:NL:HR:1997:AG7233, NJ 1998/221). In dit geval zijn de feiten niet dermate sprekend dat de rechtbank kon volstaan met haar motivering.


 
16041

Rechtsmiddelenverbod 807 Rv geldt niet voor wijziging verblijfplaats ondertoezichtgestelde minderjarige

Hoge Raad der Nederlanden, 08-04-2016 ECLI:NL:HR:2016:609
Jurisprudentie - Rechtsontwikkeling
Procesrecht
Jeugdrecht
807, 358 Rv, 1:265i BW
Rechtsvraag

Heeft het hof blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting door met een beroep op art. 807 Rv te oordelen dat tegen een beschikking op de voet van art. 1:265i BW geen hoger beroep open staat?

Overweging

Ja. Tegen eindbeschikkingen staat hoger beroep open tenzij de wet anders bepaalt (art. 358 lid 1 Rv). Art. 807 Rv sluit ten aanzien van beschikkingen, gegeven op de voet van een aantal in het artikel opgesomde bepalingen, de mogelijkheid van een gewoon rechtsmiddel uit. Tot die bepalingen behoort niet art. 1:265i BW, op welke bepaling de beschikking van de rechtbank berust.

 

Reeds om die reden moet worden aangenomen dat daartegen volgens de hoofdregel hoger beroep openstaat. Uit de wetsgeschiedenis van de meest recente aanpassing van art. 807 Rv  (Kamerstukken I 2011-2012, 33 061, A-1 III, onderdeel A) kan niet worden afgeleid dat de wetgever heeft beoogd de beslissing op een verzoek van de gecertificeerde instelling tot wijziging van de verblijfplaats van de minderjarige alsnog uit te sluiten van hoger beroep. Die passage betreft immers slechts de numerieke aanpassing van art. 807 Rv aan de herziening van de maatregelen van kinderbescherming per 1 januari 2015. Enige uitbreiding van de beschikkingen die van een gewoon rechtsmiddel zijn uitgesloten is daarmee niet beoogd.


 
16043

81 RO, mate van bewust afwijken wettelijke maatstaven partneralimentatie

Hoge Raad der Nederlanden, 08-04-2016 ECLI:NL:PHR:2016:5
Jurisprudentie - Geschilbeslechting
Alimentatie
81 RO, 1:401, 1:158, 1:159 BW
Rechtsvraag

Zijn partijen in hun convenant bewust afgeweken van de wettelijke maatstaven inzake partneralimentatie?

Overweging

HR: verwerping beroep op grond van art. 81 RO.

A-G: Nee. Het hof heeft onderkend dat de vrouw had aangevoerd dat de in het convenant overeengekomen partneralimentatie (om een fiscale reden) gedeeltelijk bestemd was ter delging van de kosten van de kinderen. Indien partijen gaan ‘schuiven’ met de verhouding tussen het bedrag voor de kinderalimentatie en het bedrag voor de partneralimentatie om − via de aftrekbaarheid van partneralimentatie bij de aangiften inkomstenbelasting van de man − de draagkracht van de man te vergroten, bestaat de mogelijkheid dat uit het bedrag dat door de man aan de vrouw wordt uitbetaald ter zake van partneralimentatie uitgaven voor de kinderen moeten worden voldaan, die ten koste gaan van de eigen behoefte van de vrouw aan een bijdrage in de kosten van haar levensonderhoud. Het argument van de vrouw dat sprake was van een ‘ package deal’ is door het hof onderkend en behandeld. Daarbij kwam het hof tot de conclusie dat de gestelde package deal niet zonder meer een aanwijzing oplevert dat partijen bewust zijn afgeweken van de wettelijke maatstaven.

 

Het probleem is in wezen dat partijen, om voor hen moverende redenen, ‘er een klap op hebben gegeven’ om de onderhandelingen over een convenant tot een goed einde te brengen, zonder verdergaand uit te rekenen welk gedeelte van het door de man ter zake van partneralimentatie uit te betalen bedrag uiteindelijk aan de kinderen ten goede zou komen of aan het levensonderhoud van de vrouw zelf zou kunnen worden besteed. Het hof beschouwt dit niet als een bewust afwijken door partijen van de wettelijke maatstaven. De omstandigheid dat een andere beslissing van de feitenrechter wellicht mogelijk zou zijn geweest maakt nog niet dat de genomen beslissing logisch onbegrijpelijk is. De samenhang met de in dit middelonderdeel genoemde andere onderdelen van het convenant is onvoldoende om de beslissing te kwalificeren als onbegrijpelijk.


 
16044

Opheffing onderbewindstelling vanwege beperkte grondslag

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 07-04-2016 ECLI:NL:GHARL:2016:2931
Jurisprudentie - Geschilbeslechting
Curatele, bewind en mentorschap
1:449 lid 2 BW
Rechtsvraag

Is de onderbewindstelling terecht door de rechtbank opgeheven ondanks dat de schulden niet gestabiliseerd zijn?

Overweging

Ja, de grondslag van de onderbewindstelling is niet mede gebaseerd op de schuldenpositie en het bewind op de andere grondslag - niet in staat zijn vermogensrechtelijke belangen te behartigen - is niet zinvol gebleken en er is niet (dan wel niet voldoende onderbouwd) weersproken dat de grond waarop het bewind is verleend, zich niet meer voordoet.


 
16045

Partneralimentatie en verwijtbaar inkomensverlies door verkoop onderneming

Gerechtshof Den Haag, 06-04-2016 ECLI:NL:GHDHA:2016:932
Jurisprudentie - Geschilbeslechting
Alimentatie
1:401 BW
Rechtsvraag

Is er sprake van een verwijtbaar inkomensverlies nu de man zijn aandeel in de onderneming heeft verkocht?

Overweging

Anders dan bij een directeur-grootaandeelhouder, had de man niet de volledige zeggenschap over het beleid van de BV’s. Door hem moest rekening worden houden met de belangen van de andere aandeelhouder (artikel 2:8 van het Burgerlijk Wetboek) alsmede met het vennootschappelijk belang waaronder het hof verstaat dat de continuïteit van de vennootschappen – en daarmee de werkgelegenheid – niet in gevaar zou komen. Voorts acht het hof aangetoond dat de man financieel niet in staat was om de aandelen van de andere aandeelhouder over te nemen. Ook heeft de man voldoende onderbouwd dat er geen andere partijen waren die met de man een samenwerking wilden aangaan (althans met de BV’s), zodat de man al dan niet gezamenlijk met hen de aandelen van de andere aandeelhouder kon overnemen.


 

VAKnieuws is een initiatief van en wordt u aangeboden door centrum permanente educatie.


VAKnieuws houdt u middels praktische en uitgekiende samenvattingen op de hoogte van belangrijke juridische ontwikkelingen. Al het vaknieuws wordt met uiterste zorg samengesteld. De samenstellers, makers en centrum permanente educatie zijn niet aansprakelijk voor enigerlei schade als gevolg van het gebruik van dit vaknieuws.