VAKnieuws

sorteer op datum sorteer op nummer  
 
24012

Erkenning van Amerikaanse beslissing over het juridisch ouderschap van de wensouders na draagmoederschap met gedoneerde eicel.

Rechtbank Den Haag, 07-03-2024 ECLI:NL:RBDHA:2024:3180
Jurisprudentie - Rechtseenheid
IPR
Afstamming en adoptie
10:100 BW; 7 IVRK; 8 EVRM
Rechtsvraag

Kan het in de VS vastgestelde juridisch ouderschap van de wensouders in Nederland erkend worden, ondanks dat het van rechtswege ontstaan van een familierechtelijke betrekking met de wensouders niet overeenstemt met de huidige bepalingen in het Nederlandse recht?

Overweging

Wensvaders zijn in de VS de juridisch ouders geworden van de uit een draagmoeder geboren tweeling. De rechtbank in Florida heeft beslist dat de wensouders de juridische ouders zijn en dat de draagmoeder als ouder van de geboorteaktes geschrapt wordt. Op de geboorteaktes staan de wensvaders beiden als juridisch ouder van de tweeling geregistreerd, terwijl slechts een van hen de biologische vader van de kinderen is. De rechtbank toetst of de beslissing van de Amerikaanse rechter en de geboorteaktes in Nederland erkend kunnen worden. Daarbij laat de rechtbank meewegen dat het draagmoederschapstraject zorgvuldig heeft plaatsgevonden en dat de afstammingsrelatie voor de kinderen herleidbaar is, zoals vereist op grond van artikel 7 IVRK. De rechtbank overweegt dat als uitgangspunt geldt dat het enkele feit dat het van rechtswege ontstaan van een familierechtelijke betrekking met de wensouder niet overeenstemt met de huidige bepalingen in het Nederlands recht, onvoldoende is om aan te nemen dat sprake is van onverenigbaarheid met de openbare orde. Van onverenigbaarheid met de openbare orde is immers slechts sprake in geval van strijdigheid met beginselen en waarden van juridische, sociale of morele aard die in de eigen rechtsorde fundamenteel worden geacht. Tot slot laat de rechtbank meewegen dat het EHRM het in het belang van het kind acht dat hij een juridische afstammingsband heeft met de personen die hem verzorgen en opvoeden, ook indien tussen hen geen genetische band bestaat, en dat de periode vanaf de geboorte van het kind tot het vestigen van de juridische band met de wensouders zo kort mogelijk duurt.  


 
24011

Gerechtelijke vaststelling vaderschap biologische wensouder en adoptie door niet-biologische wensouder.

Rechtbank Noord-Holland, 04-03-2024 ECLI:NL:RBNNE:2024:694
Jurisprudentie - Rechtseenheid
Vaststelling vaderschap
Afstamming en adoptie
1:207 BW; 1:227 BW; 8 EVRM.
Rechtsvraag

Hoe verhouden artikel 1:207 BW (vaststelling vaderschap) en artikel 1:227 BW (adoptie) zich tot het in artikel 8 EVRM geborgde recht op family life?

Overweging

In deze beschikking beslist de rechtbank over het vaderschap, de adoptie, het ouderlijk gezag en de geslachtsnaam van het kind. Het kind is geboren uit een draagmoeder, en heeft door haar huwelijk twee juridische ouders. Het is de bedoeling van alle betrokkenen dat de wensouders de juridische ouders van het kind worden. De rechtbank verklaart de ontkenning van het vaderschap van de juridisch vader gegrond, en stelt het vaderschap van de biologische wensvader vast. Bij de vaststelling van het vaderschap van de biologische wensvader toetst de rechtbank aan de wetsgeschiedenis en artikel 8 EVRM. Uit de wetsgeschiedenis van artikel 1:207 BW volgt dat de wetgever een onderscheid heeft willen maken tussen de verwekker, waaronder wordt verstaan de man die door een geslachtsdaad het kind heeft verwekt, en een zaaddonor. Volgens het EHRM is het in strijd met het in artikel 8 EVRM geborgde recht op ‘family life’ om dit onderscheid te maken. De rechter oordeelt daarom dat de biologische wensouder in dit geval moet worden gezien als ‘de verwekker’ in de zin van artikel 1:207 BW.

Verder oordeelt de rechtbank dat de niet-biologische wensouder het kind mag adopteren, ondanks dat de wensouders het kind minder dan een jaar hebben verzorgd en opgevoed, zoals in artikel 1:227 lid 3 BW als voorwaarde is gesteld voor adoptie. De rechtbank is van oordeel dat in dit geval, waarin de wensouders sinds de geboorte van het kind voor het kind zorgen en bij de zwangerschap betrokken waren, sprake is van een bijzondere situatie waarbij de genoemde termijn van een jaar geen redelijk doel dient. Het niet mogen adopteren is naar het oordeel van de rechtbank in het licht van de concrete feiten en omstandigheden van dit geval een ontoelaatbare inbreuk op het in artikel 8 EVRM geborgde recht op family life.


 
24010

Geen ruimte voor toetsing van het perspectiefbesluit.

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 05-03-2024 ECLI:NL:GHARL:2024:1612
Jurisprudentie - Rechtseenheid
Jeugdrecht
1:265b BW
Rechtsvraag

Kan het perspectiefbesluit in dit specifieke geval bij de verlenging van de machtiging uithuisplaatsing getoetst worden?

Overweging

Het hof overweegt dat de Hoge Raad in zijn uitspraak van 1 september 2023 (ECLI:NL:HR:2023:1148) heeft overwogen dat een perspectiefbesluit door de rechter kan worden getoetst wanneer dat in het kader van de beoordeling van een verzoek tot verlenging van een machtiging uithuisplaatsing noodzakelijk is. Het hof is echter van oordeel dat in het voorliggende geval het perspectiefbesluit niet ter toetsing aan het hof kan worden voorgelegd, omdat alle betrokkenen het met de verlenging van de machtiging uithuisplaatsing eens zijn. Hoewel het begrijpelijk is dat de ouders het perspectiefbesluit aan de rechter willen voorleggen, is dat vanuit juridisch oogpunt in het kader van het onderhavig hoger beroep niet mogelijk. Het hof overweegt dat de rechtbank ten onrechte althans ten overvloede een oordeel heeft gegeven over het perspectiefbesluit. De rechtbank heeft aan dat oordeel echter geen rechtsgevolgen verbonden, zodat het hof de beschikking van de rechtbank over de machtiging tot uithuisplaatsing toch bekrachtigt.


 
24009

Maatstaf voor het gelasten van een DNA-onderzoek.

Hoge Raad der Nederlanden, 16-02-2024 ECLI:NL:HR:2024:252
Jurisprudentie - Rechtsontwikkeling
Vaststelling vaderschap
1:207 BW; 194 lid 1 Rv.
Rechtsvraag

Wanneer zijn er bij een verzoek tot vaststelling vaderschap voldoende feiten gesteld om een DNA-onderzoek te gelasten?

Overweging

De Hoge Raad oordeelt dat op grond van artikel 1:207 BW het ouderschap van een man gerechtelijk kan worden vastgesteld op de grond dat de man de verwekker van het kind is. De rechter kan op grond van artikel 194 lid 1 Rv een DNA-onderzoek bevelen. Daarvoor is noodzakelijk en voldoende dat de moeder feiten en/of omstandigheden stelt die de conclusie rechtvaardigen dat de man de verwekker van het kind kan zijn. Niet hoeft vast te staan dat de man de verwekker van het kind is of zelfs dat de man geslachtsgemeenschap met de moeder heeft gehad in de periode waarin het kind is verwekt.


 
24008

Aangaan huwelijkse voorwaarden geen fraus legis omdat niet vast stond dat de erflater als eerste zou overlijden.

Hoge Raad der Nederlanden, 16-02-2024 ECLI:NL:HR:2024:239
Jurisprudentie - Geschilbeslechting
Erfrecht
Fiscale aspecten
Huwelijksvermogensrecht
11 lid 4 SW; 12 SW
Rechtsvraag

Wanneer is het aangaan van huwelijkse voorwaarden binnen 180 dagen voor overlijden erflater ‘fraus legis’?

Overweging

Minder dan 180 dagen voor het overlijden van de erflater zijn de met elkaar gehuwde erflater en belanghebbende huwelijkse voorwaarden aangegaan, bepalende dat aan de belanghebbende 90% van het huwelijksvermogen toekomt en aan de erflater 10%. Belanghebbende is de enige erfgenaam van de erflater. De Inspecteur heeft een aanslag erfbelasting opgelegd uitgaande van een 50/50 verdeling van de gemeenschap van goederen. De Inspecteur beroept zich op fraus legis.

De Hoge Raad oordeelt dat het beroep van de Inspecteur op fraus legis niet slaagt. De Hoge Raad overweegt dat van fraus legis sprake kan zijn als (a) het ontstaan van erfbelasting het doorslaggevende motief is geweest voor het aangaan van de huwelijkse voorwaarden, en bovendien (b) het in strijd zou komen met doel en strekking van artikel 1, lid 1, aanhef en onder 1, Successiewet (hierna: SW) indien de vermogensverschuiving ten gevolge van het aangaan van de huwelijkse voorwaarden en het vervolgens overlijden van één van de echtgenoten niet zou worden aangemerkt als een verkrijging krachtens erfrecht. Van dit laatste is volgens de Hoge Raad sprake als op het moment van aangaan van de huwelijkse voorwaarden zo goed als zeker is dat de echtgenoot die daardoor voor het kleinste deel is gerechtigd tot het gemeenschappelijk vermogen, eerder zal overlijden dan de andere echtgenoot, en dat de vermogensverschuiving zich door dat overlijden zal voltrekken. Dat is in dit geval niet komen vast te staan.

De Hoge Raad oordeelt verder dat het hof terecht heeft geoordeeld dat niet sprake is van een schenking die binnen 180 dagen voor het overlijden van de erflater heeft plaatsgevonden, zoals bedoeld in artikel 12 SW. Wel is sprake van een beding in de zin van artikel 11 lid 4 SW, maar dat leidt er niet toe dat er sprake is van verkrijging krachtens erfrecht. Uit de tekst en wetsgeschiedenis van deze bepaling kan niet worden afgeleid dat de wetgever bedoeld heeft om ook een verkrijging krachtens erfrecht aan te nemen wanneer de langstlevende echtgenoot na het overlijden van de andere echtgenoot op grond van de huwelijkse voorwaarden meer dan de helft van de gemeenschappelijke goederen toekomt.


 
24007

Verwijtbaar inkomensverlies kan niet hersteld worden, maar wel voor beperkte duur met vermogen gecompenseerd worden.

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 08-02-2024 ECLI:NL:GHSHE:2024:379
Jurisprudentie - Geschilbeslechting
Alimentatie
1:401 BW
Rechtsvraag

Is er sprake van verwijtbaar en voor herstel vatbaar inkomensverlies? 

Overweging

De man is met een vaststellingsovereenkomst uit dienst getreden. Hij is overgestapt naar een ander werkgebied en is als ondernemer aan de slag gegaan. Zijn inkomen is zodanig gedaald dat hij uit zijn inkomen de vastgestelde partneralimentatie niet kan betalen. Het Hof oordeelt dat de man onvoldoende heeft gedaan om een baan te vinden waarmee hij een vergelijkbaar inkomen of in ieder geval voldoende inkomen kan verwerven, zodat hij aan zijn onderhoudsverplichting kan voldoen. Van de man kan niet verwacht worden dat hij naar het buitenland verhuist zodat hij hetzelfde soort werk kan doen. Wel kan van hem verwacht worden dat hij op lagere functies solliciteert, waarmee hij alsnog voldoende inkomen kan verwerven om aan zijn onderhoudsverplichting te voldoen. Inmiddels heeft de man ook te maken met psychische problemen en lijkt hij niet langer in staat om voldoende inkomen te verwerven om partneralimentatie te betalen. Van de man kan echter verwacht worden dat hij zijn woning verkoopt, zodat hij met de aanzienlijke overwaarde aan zijn onderhoudsplicht kan voldoen. Wel vindt het hof de situatie van de man reden om de partneralimentatie in duur te beperken. Nu de partneralimentatie in duur wordt beperkt, vindt het hof het niet redelijk om een jusvergelijking toe te passen.


 
24006

Verzoek tot vervangende toestemming erkenning: instemming daad van verwekking bij kunstmatige bevruchting.

Hoge Raad der Nederlanden, 02-02-2024 ECLI:NL:HR:2024:148
Jurisprudentie - Rechtsontwikkeling
Algemeen
Erkenning
1:204 lid 4 BW
Rechtsvraag

Wanneer is bij kunstmatige bevruchting sprake van instemming met een daad die de verwekking van het kind tot gevolg kan hebben gehad?

Overweging

De Hoge Raad oordeelt dat bij kunstmatige bevruchting onder een ‘daad die de verwekking van het kind tot gevolg kan hebben gehad’ in de zin van artikel 1:204 lid 4 BW het gehele traject van kunstmatige bevruchting verstaan wordt. Het gaat dus niet enkel om het moment van bevruchting of het moment van plaatsing van de embryo in de baarmoeder. Van ‘instemming als levensgezel’ als bedoeld in die bepaling is dan pas sprake als de levensgezel en de moeder samen hebben besloten om langs de gevolgde weg van kunstmatige bevruchting (te proberen) een kind te krijgen.


 
24005

Bij een beroep op de wilsvertrouwensleer is ook de zorgplicht van de notaris van belang.

Hoge Raad der Nederlanden, 02-02-2024 ECLI:NL:HR:2024:165
Jurisprudentie - Rechtsontwikkeling
Echtscheiding
Huwelijksvermogensrecht
1:115 BW, 3:33 BW, 3:35 BW, 43 lid 1 Wna.
Rechtsvraag

Speelt de betrokkenheid van de notaris bij de wijziging van de huwelijkse voorwaarden een rol bij de vraag of een echtgenoot er op mocht vertrouwen dat de wil van zijn echtgenote overeen kwam met haar verklaring?

Overweging

De Hoge Raad overweegt dat huwelijkse voorwaarden enkel bij notariële akte kunnen worden gewijzigd, mede omdat de betrokkenheid van de notaris strekt ter bescherming van de echtgenoten. Op de notaris rust een zorgplicht om naar vermogen te voorkomen dat misbruik wordt gemaakt van juridische onkunde en feitelijk overwicht. Op grond van artikel 43 lid 1 van de Wet op het notarisambt dient de notaris partijen zo nodig te wijzen op de gevolgen die voor hen of een van hen uit de inhoud van de (gewijzigde) akte voortvloeien. Daarbij dient de notaris ook te controleren of partijen die gevolgen begrijpen. Dit geldt des te meer wanneer de gevolgen voor partijen of een van hen nadeliger of riskanter zijn. De Hoge Raad oordeelt dat de rechter bij een beroep op vernietiging en de wilsvertrouwensleer dient te onderzoeken of de notaris aan deze zorgplicht zoals door de Hoge Raad omschreven, heeft voldaan.


 
24004

Verwarring over de reikwijdte van artikel 807 Rv.

Hoge Raad der Nederlanden, 09-02-2024 ECLI:NL:HR:2024:212
Jurisprudentie - Rechtseenheid
Procesrecht
807 Rv, 1:265d BW
Rechtsvraag

Staat het hoger beroep open tegen een beslissing ex artikel 1:265d?

Overweging

Artikel 807 Rv heeft hoger beroep tegen beslissingen ex artikel 1:265 BW uitgesloten. Tegen beslissingen ex artikel 1:265a tot en met 1:265j staat het hoger beroep wel open. Het oordeel van het hof dat tegen beslissingen ex artikel 1:265d BW geen hoger beroep open staat, is onjuist.


 
24003

Ouder onbehoorlijk opgeroepen door verzending brief aan het adres van de GI.

Hoge Raad der Nederlanden, 22-09-2023 ECLI:NL:HR:2023:1282
Jurisprudentie - Rechtseenheid
Jeugdrecht
Procesrecht
272 Rv, 362 Rv.
Rechtsvraag

Is een ouder behoorlijk opgeroepen als het beroepschrift en de oproep voor de mondelinge behandeling aangetekend zijn verstuurd aan de ouder per adres van de gecertificeerde instelling?

Overweging

De Hoge Raad oordeelt dat ook in hoger beroep geldt dat de niet in de procedure verschenen belanghebbende per aangetekende post moet worden opgeroepen. Artikel 272 Rv is namelijk op grond van artikel 362 Rv ook in hoger beroep van toepassing. De ouder die per aangetekende post per adres van de gecertificeerde instelling is opgeroepen is daarom onbehoorlijk opgeroepen. Deze fout in de oproeping betekent dat de beschikking van het hof over de beëindiging van het ouderlijk gezag niet in stand kan blijven.


 
24002

Gemeentelijke schuldhulpverlening versus WSNP

Hoge Raad der Nederlanden, 08-03-2024 ECLI:NL:HR:2024:340
Jurisprudentie - Rechtsontwikkeling
Alimentatie
1:401 BW, 1:404 BW
Rechtsvraag

Dient de rechter wanneer de onderhoudsplichtige is toegelaten tot de gemeentelijke schuldhulpverlening in beginsel uit te gaan van het ontbreken van draagkracht?

Overweging

De Hoge Raad oordeelt dat de rechter, anders dan het geval is wanneer de onderhoudsplichtige is toegelaten tot de wettelijke schuldsanering natuurlijke personen, niet uit hoeft te gaan van het in beginsel ontbreken van draagkracht op de enkele grond dat de alimentatieplichtige is toegelaten tot de gemeentelijke schuldhulpverlening. De rechter dient bij het bepalen van de draagkracht rekening te houden met alle schulden van de onderhoudsplichtige. Dus ook met schulden waarop niet wordt afgelost. Wel kan de rechter in afwijking van deze hoofdregel aan bepaalde schulden geen of minder gewicht toekennen. Een dergelijk oordeel moet gemotiveerd worden.


 
24001

Niet-uitgevoerd periodiek verrekenbeding en een schuld ingevolge de kosten van de huishouding

Hoge Raad der Nederlanden, 08-03-2024 ECLI:NL:HR:2024:338
Jurisprudentie - Geschilbeslechting
Huwelijksvermogensrecht
1:136 BW, 1:141 BW
Rechtsvraag

Kan een schuld met betrekking tot de kosten van de huishouding bij de finale verrekening ex 1:141 BW worden weggestreept tegen de daar tegenover staande vordering?

Overweging

Schulden kunnen bij het finaal verrekenen van een niet nagekomen periodiek verrekenbeding ook onderdeel uitmaken van het te verrekenen vermogen ex 1:136 BW. De Hoge Raad oordeelt dat een schuld met betrekking tot de kosten van de huishouding niet per definitie in de finale verrekening moet worden betrokken als blijkt dat de daar tegenover staande vordering is ontstaan uit belegging en herbelegging van overgespaarde inkomsten. Voor de vraag of de schuld ook in de finale verrekening moet worden betrokken, moet worden gekeken naar de verhouding tussen de bepalingen in de huwelijkse voorwaarden ten aanzien van de draagplicht voor de kosten van de huishouding en het periodieke verrekenbeding. Daarbij kan bijvoorbeeld aandacht worden besteed aan de vraag of de schuld voldaan had kunnen worden uit inkomen. Als dat niet zo is, ligt het niet voor de hand om de schuld in de finale verrekening te betrekken.


Binnenkort:
Huwelijksvoorwaarden
 

VAKnieuws is een initiatief van en wordt u aangeboden door centrum permanente educatie.


VAKnieuws houdt u middels praktische en uitgekiende samenvattingen op de hoogte van belangrijke juridische ontwikkelingen. Al het vaknieuws wordt met uiterste zorg samengesteld. De samenstellers, makers en centrum permanente educatie zijn niet aansprakelijk voor enigerlei schade als gevolg van het gebruik van dit vaknieuws.