VAKnieuws 2022

sorteer op datum sorteer op nummer  
 
22019

Herberekening alimentatie niet mogelijk omdat stukken eerste aanleg niet zijn overgelegd

Gerechtshof Amsterdam, 01-02-2022 ECLI:NL:GHAMS:2022:257
Jurisprudentie - Geschilbeslechting
Alimentatie
Procesrecht
34 Rv, 1:404 BW
Rechtsvraag

Heeft de voorzieningenrechter de behoefte en draagkracht bij kinderalimentatie goed vastgesteld gelet op de (destijds) overgelegde stukken?

Overweging

Aan de man kan worden toegegeven dat de berekening die de voorzieningenrechter in het bestreden vonnis heeft gehanteerd niet in lijn is met de gebruikelijke berekeningssystematiek op basis van de wettelijke maatstaven. Zoals de man echter ook zelf beaamt, komt aan de voorzieningenrechter die in kort geding een voorlopige alimentatie moet vaststellen een zekere vrijheid toe om een inschatting te maken van de financiële omstandigheden van partijen op basis van de voorhanden zijnde informatie. Indien de man een preciezere berekening van de kinderbijdrage wenst, is het in eerste instantie aan hem om in hoger beroep in elk geval gegevens te verschaffen omtrent zijn financiële omstandigheden. Afgezien van het overzicht van betalingsregelingen en de gegevens omtrent zijn woonlasten, ontbreken deze gegevens. Zo zijn in hoger beroep niet de financiële stukken overgelegd waarover de voorzieningenrechter blijkens het bestreden vonnis beschikte. Het betreft hier de gegevens die de man in eerste aanleg in opdracht van de voorzieningenrechter aan de vrouw heeft overgelegd en die door de vrouw vervolgens in het geding zijn gebracht. Gelet op het bepaalde in artikel 34 lid 1 Rv, lag het op de weg van de man ook die stukken in hoger beroep in te dienen. Nu de man dat heeft nagelaten, is het hof onvoldoende in staat om zijn financiële omstandigheden te beoordelen, wat er zij van de wijze waarop de voorzieningenrechter dat heeft gedaan. Dit komt voor risico van de man. Daardoor faalt de derde grief en kan tevens zijn vierde grief geen effect sorteren.


 
22012

GGZ: toets van wilsbekwaam verzet ook bij afgifte zorgmachtiging

Hoge Raad der Nederlanden, 04-02-2022 ECLI:NL:HR:2022:123
Jurisprudentie - Rechtsontwikkeling
GGZ
2:1 lid 6 Wvggz
Rechtsvraag

Heeft de rechtbank miskend dat het beoordelen van wilsbekwaam verzet tegen verplichte zorg geldt voor de gehele procedure en dus ook in de fase van de afgifte van een zorgmachtiging?

Overweging

Uit de toelichting op artikel 2:1 lid 6 Wvggz volgt dat zogeheten wilsbekwaam verzet moet worden gerespecteerd indien de psychische stoornis van de patiënt alleen een aanmerkelijke kans op schade voor de betrokkene zelf veroorzaakt. Hiermee is beoogd – overeenkomstig internationale verplichtingen – tot uitdrukking te brengen dat evenveel waarde wordt gehecht aan de eigen mening en instemming van een wilsbekwaam persoon met een psychische stoornis als aan die van een wilsbekwaam persoon zonder psychische stoornis. De honorering van wilsbekwaam verzet geldt voor zowel de voorbereiding, de afgifte, de uitvoering als de beëindiging van de crisismaatregel of de zorgmachtiging, dus gedurende de gehele procedure. Ook geldt de honorering van wilsbekwaam verzet voor alle vormen van verplichte zorg, aldus de wetsgeschiedenis.

Uit het voorgaande volgt dat art. 2:1 lid 6 Wvggz ook van toepassing is in de fase van de afgifte van een zorgmachtiging. 


 
22021

Ontvankelijkheid aanvullend verzoek in hoger beroep

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 08-02-2022 ECLI:NL:GHARL:2022:1092
Jurisprudentie - Geschilbeslechting
Gezag en omgang
Procesrecht
1:253a BW
Rechtsvraag

Is de vader ontvankelijk in zijn aanvullende verzoek in hoger beroep inzake de zorgverdeling?

Overweging

Het hof maakt uit het aanvullende verzoek van de vader op dat het maken van afspraken over de schoolvakanties en de feestdagen/bijzondere dagen moeizaam verloopt. Het hof vindt het in het belang van zowel de ouders als [de minderjarige] dat duidelijk is hoe de schoolvakanties en feestdagen/bijzondere dagen worden ingevuld, maar kan het aanvullende verzoek van de vader niet in behandeling nemen om de volgende reden. De vader heeft in hoger beroep binnen de daartoe gestelde termijn een verweerschrift ingediend zonder dat hij incidenteel hoger beroep heeft ingesteld tegen de bestreden beschikking. Hij heeft toen geen grieven opgeworpen tegen de uitspraak van de rechtbank. Namens de vader is later bij akte een aanvullend verzoek geformuleerd, waarbij hij het hof heeft verzocht om een regeling te bepalen voor de schoolvakanties en feestdagen/ bijzondere dagen. Het indienen van een aanvullend verzoek na de indiening van een verweerschrift, zonder dat tegelijk met het verweer incidenteel hoger beroep is ingesteld, is in strijd met de twee-conclusieleer. Daarom is de vader niet-ontvankelijk in zijn aanvullende verzoek en kan het hof het verzoek van de vader om de zorgregeling aan te vullen niet behandelen.


 
22036

Toewijzing geslachtsaanduiding ‘X’ in geboorteakte

Rechtbank Noord-Holland, 08-02-2022 ECLI:NL:RBNHO:2022:2040
Jurisprudentie - Rechtsontwikkeling
Algemeen
1:28 BW, 1:28c BW, 8 EVRM
Rechtsvraag

Hoe dient de geslachtsaanduiding van een non-binair persoon te worden vastgelegd in de geboorteakte?

Overweging

De rechtbank deelt de overwegingen van de door [naam] naar voren gebrachte uitspraken van de rechtbanken Limburg, Noord-Nederland, Midden-Nederland, Rotterdam en Gelderland voor zover daarin een (trend naar) maatschappelijke en juridische erkenning van een neutrale geslachtelijke identiteit wordt aangenomen. Het amendement van het kamerlid [kamerlid] bevestigt deze trend naar erkenning.

In de bedoelde uitspraken wordt ervoor gekozen om (in een latere vermelding) in de geboorteakte op te nemen dat “het geslacht niet is kunnen worden vastgesteld”.  

De rechtbank kan zich, net als de rechtbank Amsterdam, in de door de ambtenaar aangehaalde uitspraak, niet verenigen met deze oplossing. Van een situatie zoals beschreven in artikel 1:19d BW waarbij het geslacht van een kind om medische redenen onduidelijk is, is immers -zoals reeds vermeld in de tussenbeschikking van 6 mei 2021- geen sprake.

De rechtbank is – op gelijke wijze als de rechtbank Amsterdam, van oordeel dat het onderhavige verzoek tot wijziging van de geslachtsaanduiding op dezelfde wijze dient te worden benaderd als die welke is omschreven in de artikelen 1:28a tot en met c BW, voor mensen die de - door een deskundige getoetste en onderschreven - overtuiging hebben tot “het andere geslacht” te behoren. Nu deze artikelen niet voorzien in de mogelijkheid om te kiezen voor een non-binaire geslachtsaanduiding, wordt naar het oordeel van de rechtbank een ongerechtvaardigd onderscheid wordt gemaakt tussen personen die de overtuiging hebben tot het andere geslacht te behoren en personen die de overtuiging hebben buiten de exclusief mannelijke of vrouwelijke geslachtsaanduiding te vallen (non-binair).  

Ook bezien in het licht van artikel 8 (bescherming van het recht op privéleven) van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (hierna: EVRM) is ontzegging van een geslachtsregistratie overeenkomstig de innerlijke overtuiging in strijd met voormeld artikel 8. In 2003 heeft het EVRM reeds bevestigd, dat het recht op genderidentiteit en persoonlijke ontwikkeling een fundamenteel element van artikel 8 EVRM vormt en genderidentiteit één van de meest intieme aspecten van het privéleven en één van de meest wezenlijke elementen van zelfbeschikking vormt (EHRM 12 juni 2003, ECLI:EC:ECHR:2003:0612JUD003596897, Van Kück tegen Duitsland, par.69 en 73).


 
22025

Alimentatie en stiefouderverplichting

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 17-02-2022 ECLI:NL:GHARL:2022:1238
Jurisprudentie - Geschilbeslechting
Alimentatie
1:404 lid 2 BW, 1:395 BW
Rechtsvraag

Is er een stiefouderverplichting bij een geregistreerd partnerschap van korte duur?

Overweging

Anders dan de rechtbank is het hof van oordeel dat de heer [naam1] geen onderhoudsplicht heeft jegens [de minderjarige2] en [de minderjarige3] .

De Hoge Raad heeft op 8 april 1994 (NJ 1994, 439) beslist dat als stiefouder van een kind dat tot zijn gezin behoort en een kind van de moeder is in de zin van artikel 1:395 BW slechts kan worden aangemerkt degene die met de moeder is gehuwd (dan wel een geregistreerd partnerschap is aangegaan). Dat is niet anders indien sprake is van een familie- of gezinsleven als bedoeld in artikel 8 EVRM tussen de nieuwe partner en het kind.  

Het hof ziet geen aanleiding om in deze zaak anders te beslissen. Op dit moment is er geen sprake van geregistreerd partnerschap en dus ook niet van een onderhoudsverplichting. Daaraan doet niet af dat de vrouw en de heer [naam1] in 2019 voor een zeer korte periode een geregistreerd partnerschap hebben gehad. Het hof acht het aannemelijk dat zij dit, zoals door de vrouw gesteld, destijds zijn aangegaan om ervoor te zorgen dat de vrouw en de heer [naam1] over en weer aanspraak konden maken op elkaars nabestaandenpensioen en dat zij slechts uit kostenoverwegingen geen samenlevingsovereenkomst zijn aangegaan. Daarbij komt dat de vrouw bij de mondelinge behandeling heeft verklaard dat zij en de heer [naam1] zich pas nadat de man hen daarop heeft aangesproken, hebben gerealiseerd dat de heer [naam1] als gevolg van het geregistreerd partnerschap onderhoudsplichtig ten opzichte van de kinderen van partijen werd, hetgeen hij absoluut niet wilde.


 
22017

Wijze van belonen niet-professionele curator

Hoge Raad der Nederlanden, 18-02-2022 ECLI:NL:HR:2022:271
Jurisprudentie - Rechtseenheid
Curatele, bewind en mentorschap
1:386 lid 1 BW
Rechtsvraag

Heeft het hof ten onrechte in dit geval niet aangesloten bij de beloning van een professionele curator bij een moeder die zorgt voor haar gehandicapte dochter?

Overweging

Op grond van art. 1:386 lid 1, laatste volzin, BW heeft de curator aanspraak op beloning overeenkomstig de regels die daaromtrent bij regeling van de Minister van Veiligheid en Justitie zijn vastgesteld. Met ingang van 1 januari 2015 is de beloning van curatoren geregeld in de Regeling. Art. 1 lid 1 van de Regeling bepaalt dat indien de curator verzoekt om een beloning, de kantonrechter die hem benoemt diens beloning vaststelt overeenkomstig het bepaalde in het tweede tot en met zevende lid, tenzij het gaat om een professionele curator, bewindvoerder of mentor. Voor die laatste categorie bevatten de art. 2-4 hogere beloningen dan de beloningen die in art. 1 leden 2-7 voor niet-professionele curatoren, bewindvoerders en mentoren zijn bepaald. Art. 1 lid 8 van de Regeling bepaalt dat de kantonrechter in afwijking van het eerste lid wegens uitzonderlijke omstandigheden de beloning van de curator, bewindvoerder of mentor op andere wijze kan vaststellen.

De curator heeft in haar beroepschrift verzocht om, met toepassing van art. 1 lid 8 van de Regeling, voor de hoogte van haar beloning aan te sluiten bij de beloning voor professionele curatoren. Daartoe heeft zij gesteld en onderbouwd dat zij een grote hoeveelheid werk dient te verrichten voor de dochter, die 24 uur per dag zorg nodig heeft en gebruikmaakt van een persoonsgebonden budget. Het hof heeft in rov. 5.2 overwogen dat de curator met bescheiden heeft aangetoond dat haar werkzaamheden, gelet op de problematiek van haar dochter, uitzonderlijk omvangrijk zijn geweest en dat de financiële middelen van de dochter de verzochte vast te stellen beloning op dit moment toelaten. Het heeft de beloning echter bepaald op de standaardbedragen die gelden voor niet-professionele curatoren. De daarvoor gegeven motivering, inhoudend dat de curator, kort gezegd, geen professionele curator is, is niet toereikend. Het verzoek om wat betreft de hoogte van de beloning aan te sluiten bij de beloning voor professionele curatoren berust immers op art. 1 lid 8 van de Regeling. Deze bepaling voorziet nu juist in de mogelijkheid om voor niet-professionele curatoren wegens uitzonderlijke omstandigheden een hogere dan de standaardbeloning vast te stellen. Het onderdeel slaagt dus.


 
22018

GGZ: beperking zorgvorm tot enkel medicatie is mogelijk

Hoge Raad der Nederlanden, 18-02-2022 ECLI:NL:HR:2022:284
Jurisprudentie - Rechtseenheid
GGZ
3:2 Wvggz
Rechtsvraag

Heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat de vorm van verplichte zorg ‘het toedienen van vocht, voeding en medicatie’ als geheel in de wet als een verplichte vorm van zorg is opgenomen en dat om die reden het toedienen van vocht en voeding niet kan worden geschrapt?

Overweging

Indien de betrokkene tijdens de procedure tot het verlenen van een machtiging op grond van de Wvggz een voldoende toegelicht bezwaar maakt tegen een vorm van verplichte zorg, genoemd in art. 3:2 lid 2 Wvggz, kan dit ertoe leiden dat de rechter de noodzakelijk geoordeelde zorg binnen een categorie van zorg zoals genoemd in deze bepaling, nader specificeert of beperkt, in het bijzonder indien het gaat om de ruim geformuleerde categorie genoemd onder a van deze bepaling.   Het oordeel van de rechtbank dat ‘het toedienen van vocht, voeding en medicatie’ alleen als geheel kan worden toegewezen en dat het toedienen van vocht en voeding niet kan worden geschrapt, getuigt dus van een onjuiste rechtsopvatting. De klacht slaagt.  


 
22022

Beantwoording prejudiciële vraag over de term ‘geboorteakte’

Hoge Raad der Nederlanden, 25-02-2022 ECLI:NL:HR:2022:332
Jurisprudentie - Rechtsontwikkeling
Algemeen
1:209 BW, 17 RWN
Rechtsvraag

Slaat, indien een kind in het buitenland is geboren en in het Koninkrijk is erkend, de term ‘geboorteakte’ in de zinsnede ‘afstamming volgens zijn geboorteakte’ in art. 1:209 BW op de oorspronkelijke geboorteakte die zich in het buitenland bevindt of op de latere erkenningsakte bij de burgerlijke stand in het Koninklijk, al dan niet in verbinding met inschrijving van de erkenning in het bevolkingsregister of basisadministratie persoonsgegevens in het Koninkrijk (en wellicht in een trouwboekje)?

Overweging

Noch uit de tekst noch uit de parlementaire geschiedenis van art. 1:209 BW blijkt dat de wetgever de term geboorteakte in deze bepaling heeft willen uitbreiden naar latere afzonderlijke akten houdende erkenning indien de afstamming reeds volledig uit de binnen- of buitenlandse geboorteakte blijkt. Het strookt met de tekst en de strekking van art. 1:209 BW dat in een geval zoals het onderhavige alleen de buitenlandse geboorteakte als geboorteakte in de zin van art. 1:209 BW wordt aangemerkt.

Het antwoord op de prejudiciële vraag luidt derhalve dat de term ‘geboorteakte’ in de zinsnede ‘afstamming volgens zijn geboorteakte’ in art. 1:209 BW – in het geval een kind in het buitenland is geboren en erkend – ziet op de oorspronkelijke geboorteakte die zich in het buitenland bevindt.


 
22023

Mate van ruimte voor laten vastleggen geslachtsregistratie ‘X’

Hoge Raad der Nederlanden, 25-02-2022 ECLI:NL:HR:2022:336
Jurisprudentie - Rechtseenheid
Algemeen
1:17, 1:18 BW, 392 Rv
Rechtsvraag

Heeft de rechter de ruimte om op verzoek van een non-binaire persoon tot toewijzing van een verzoek te komen dat leidt tot een genderneutrale registratie in de registers van de burgerlijke stand?

Overweging

De Hoge Raad ziet af van beantwoording van de vragen die de rechtbank heeft gesteld. Daartoe is het volgende redengevend.

De Nederlandse wet voorziet op dit moment niet in een mogelijkheid tot wijziging of verbetering van de geslachtsregistratie in een geboorteakte in een ‘X’ of een andere genderneutrale aanduiding als iemand de overtuiging heeft niet of niet alleen te behoren tot het mannelijke of het vrouwelijke geslacht.

De rechtbank heeft terecht overwogen dat het in beginsel aan de wetgever is om voor de registratie van non-binaire personen een wettelijke voorziening te treffen. Het ligt op de weg van de wetgever te bepalen hoe (binnen de  margin of appreciation  die art. 8 EVRM aan de nationale staten laat) de overheidsregistratie van personen wordt ingericht en de hiervoor bedoelde wettelijke voorziening wordt vormgegeven.


 
22024

Alimentatie: draagkracht en rentebetaling aan eigen onderneming

Hoge Raad der Nederlanden, 25-02-2022 ECLI:NL:HR:2022:326
Jurisprudentie - Geschilbeslechting
Alimentatie
1:156 BW, 1:404 BW
Rechtsvraag

Is het oordeel van het hof begrijpelijk nu het hof bij het berekenen van het draagkrachtloze inkomen van de man de rentebetalingen aan zijn eigen onderneming als last heeft betrokken bij de draagkrachtberekening?

Overweging

Het onderdeel slaagt eveneens voor zover het betoogt dat het oordeel van hof over de draagkracht van de man in periode 3 onbegrijpelijk is. Gelet op de omstandigheid dat de rentebetalingen van de man voor [A] inkomsten zijn en de man het, als enige aandeelhouder van [A] , in zijn macht heeft de uitkeerbare reserves van [A] geheel of gedeeltelijk als dividend aan zichzelf uit te keren, is zonder nadere toelichting niet begrijpelijk dat het hof de rentebetalingen als last van de man heeft betrokken bij de berekening van zijn draagkracht. In het deskundigenrapport (p. 11-12) is uiteengezet dat als [A] beschikt over liquiditeiten, deze kunnen worden aangewend om dividend aan de man uit te keren. Het rapport noemt als bron van liquiditeiten de gedeeltelijke aflossing van de schuld aan [A] met het hiervoor in 2.4 genoemde bedrag van € 267.405,51 (waartoe de man zich jegens [A] verplicht heeft, naar het hof in rov. 2.34 overweegt). Zonder nadere motivering is niet begrijpelijk waarom niet ook de door [A] te ontvangen rente ruimte zou bieden voor het uitkeren van dividend aan de man, mede in aanmerking genomen dat het hof (in rov. 2.3.5) heeft vastgesteld dat de vrij uitkeerbare reserves van [A] per 17 april 2018 € 527.543,-- beliepen.


 

VAKnieuws is een initiatief van en wordt u aangeboden door centrum permanente educatie.


VAKnieuws houdt u middels praktische en uitgekiende samenvattingen op de hoogte van belangrijke juridische ontwikkelingen. Al het vaknieuws wordt met uiterste zorg samengesteld. De samenstellers, makers en centrum permanente educatie zijn niet aansprakelijk voor enigerlei schade als gevolg van het gebruik van dit vaknieuws.